Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het graf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het graf.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXII.

Want ziet. Ik schep nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen. Jes. 65 : 17.

Van de ziel komen we thans op het lichaam. Immers ook de geschiedenis van dit lichaam is met onzen tijdelijken dood niet uit. Bij het sterven roept, wie gelooft, ook 'aan zijn lichaam een »tot weerziens" toe. Er volgt n£t het sterven iets nóg geweldigers. Achter ons liggen ontzettende gebeurtenissen, waarvan de Heilige Schrift ons verhaalt, zooals de ommekeer dien de aarde onderging, toen het Paradijs ons ontnomen wierd; de Zondvloed, die bijna heel ons geslacht verdelgde; de vestiging onder wonderen en teekenen van Israël; en straks onder nog machtiger teekenen en wonderen de komst van Israels Messias. Maar hiermee is de wondere Openbaring Gods volstrekt nog niet ten einde. Dat alles is nog slechts het eerste bedrijf. En het tweede bedrijf, dat nog veel ontzettender zal zijn, staat nog te komen.

Toch staat niet alleen dit eerste bedrijf, dat achter ons ligt, in de Heilige Schrift opgeteekend, maar is ons in die Heilige Schrift ook getoond wat dit tweede hedriit zijn zal. Al wat van dit eerste bedrijf gemeld staat is Historie, al wat ons het tweede toont, dat nog te komen staat, is nog slechts Profetie.

Nu scheelt dit echter natuurlijk naar den tijd waarin men leefde of leeft. Voor ons toch, die na Christus' hemelvaart leven, is het eerste bedrijf nu ^^/^^^/afgeloopen; vormt dit eerste bedrijf dus niets dan Historie', en is alleen het tweede bedrijf, dat nog te komen staat. Profetie.

Maar zoo was het uiteraard niet voor Jesaia en de andere zieners des Ouden Verbonds. Zij toch leefden in een tijd, toen ook van het eerste bedrijf nog slechts een deel verwezenlijkt was, en het belangrijkste deel, de verschijning van den Messias, nog stond te komen. Voor hen was dus alleen Historie, wat in het Paradijs, bij den Zondvloed en onder Israel geschied ^as, maar bleef Profetie vooreerst het grbote stuk van het eerste bedrijf, dat in Christus' komst tot de kribbe van Bethlehem zou vervuld worden; en ten tweede heel de inhoud van het tweede bedrijf, als hij wederkomen zal op de wolken. Vandaar dat bij Jesaia en andere profeten des Ouden Ver bonds die twee stukken ineenvloeien, wat menig Bijbellezer thans, zoo hij verzuimt na te denken, geheel in de war brengt. Om het kort saam te vatten, voor ons vallen Historie en Profetie juist bij het eerste en tweede bedrijf uiteen. Historie vormt óns al wat aan Bethlehem voorafging en er op volgde; en is Profetie alleen wat bij de wederkomst van Jezus nog te wachten staat. Daarentegen voor Jesaia en de zijnen lag het geheel anders. Voor hen was Historie nog enkel wat in het Paradijs, bij den Zondvloed en aan de Roode Zee was geschied, maar lag én Bethlehem én Golgotha evenals de Wederkomst des Heeren nog van verre.

Wilt ge nu die beide, de komst en de wederkomst des Heeren principieel onderscheiden, houdt dan in het oog, dat die komst met uw ziel, en die wederkomst met uw lichaam in verband staat. De Messias, die bij Bethlehem verschijnt en op Golgotha sterft, is een redder uwer ziel, maar die juist daarom van uw lichaam harde ding^K vergt, uw lichaam niet spaart, en niet zelden van u e; ^cht, dat ge uw lichaam in den dood zult geven. Daarentegen de Christus, die op de wolken zal wederkomen, heeft voor uw ziel niets, wat hij u niet reeds schonk, maar komt juist om uw lichaam te redden.

Iets wat natuurlijk niet zeggen wil, dat de Messias van Bethlehem niet zijdelings ook het lichaam zegent, in zooverre matigheid en godzaligheid ook het lichaam ten goede komen; noch ook dat in de wonderen van genezing en opwekking geen beduidenis ook voor het lichaam zou liggen; maar toch het lichaam staat bij de eerste komst van Jezus niet op den voorgrond. Op Golgotha redt hij uw ziel, en wat hij aan het menschelijk lichaam doet door genezing en opwekking blijft juist een wonder, een exceptie, meer een profetie van wat later te volgen staat, dan een belofte dat het heel de kerk door zoo zijn zou. Vandaar dan ook dat de gaven der gezondmaking tot den eersten tijd beperkt zijn. Want wat velen voorgeven, dat deze gaven der gezondmakingen nog steeds voortgaan, weerspreekt zichzelf: ". daardoor dat Jezus a tier lei soort van ziekten genas, terwijl de genezingen waarop men thans wijst, enkel zulke ziekten betreffen, die met het zenuwleven saamhangen en dus psychologisch te bereiken zijn; en 2". daardoor dat de opwekking van dooden, die er bij hoort, niet meer voorkomt. Goed bezien hebben we het dus daarvoor te houden, dat Christus bij zijn eerste komst op aarde zakelijk alleen om het werk van de verlossing der ziel kwam, maar tegelijk in zijn teekenen en wonde-| ren de prgtgtie schonk van wat het eens; bij zijn tweede komst voor al zijn geloo-| vigen ook naar het lichaam zou wordenï Dat daarop nu" 3e tusschentijd van de kerk volgt, waarin deze wonderen en teekenen ophielden, en ons als profetie daarvoor in plaats de Openbaring van Pathmos wierd gegeven, terwijl inmiddels slechts in zoover ook het lichaam een zegen ontving dat: ". matigheid gezondheid kweekt; 2". de door het Christendom ontloken wetenschap de geneeskunde vooruit deed schrijden; en 3*. zijdelings door de ziel ook op zenuwziekten wierd gewerkt. Maar dat de volle redding, die in den Christus ook voor ons lichaam is geboden, nog toeft, en eerst dan komt, als hij, verschijnend op de wolken, het lichaam dat in oneere gezaaid wierd in heerlijkheid zal doen opstaan. Bandtusschen die beide vormt het Sacrament, dat geestelijk van bedoelen, nochtans op het lichaam wordt toegediend in den Doop en in het lichaam wordt opgenomen bij het heilig Avondmaal; reden waarom de heilige apostel Petrus het Sacrament van den heiligen Doop in verband brengt met de opstanding van Christus (i Petr. 3 : 21); en waarom de heilige apostel Paulus het Sacrament van het heilig Avondmaal in verband zet met 's Heeren wederkomst. „Gedenkt den dood des Heeren totdat hij komt". Gelijk ook de Heere zelf tot zijn jongeren gezegd had, dat hij niet meer zou drinken van deze vrucht des wijnstoks, totdat hij die nieuw zou drinken in het Koninkrijk zijns Vaders."

Uit dit alles blijkt dat de gestelde tegenstelling in beginsel zuiver was genomen : Jezus' eerste komst bij Bethlehem en Golgotha voor de ziel, Jezus' tweede komst voor het lichaam. Ook dit laatste natuurlijk weer niet in een zin, alsof de ziel in deze toekomst niet mede zou genieten. Hoe zou dit? Maar zóó, dat er aan de ziel alsdan geen enkele nieuwe ^cnade wordt toegevoegd. Of een ziel zaiig wordt, is op aarde beslist, eer ze sterft, en hangt eeniglijk aan de vraag of het groóte werk der wedergeboorte door God in haar gewrocht is. Maar is dit werk Gods aan uw ziel gewrocht, dan is uw ziel ook zalig en ontvangt zij in de wederkomst des Heeren niets nieuws. Het nieuwe is dan alleen voor uw lichaam, en voor uw ziel slechts zijdelings in zooverre het uit den staat van onlichsmelijkheid en berooving uitkomt.

Er is namelijk tweeërlei wedergebotrte waarvan de Heilige Schrift spreekt. Eenerzijds eene wedergeboorte die alleen 's menschen ziel betreft en waarvan Jezus spreekt in Joh. 3; maar dan ook in de tweede plaats eene wedergeboorte niet van uw ziel maar van de uitwendige wereld, waarvan sprake is in Matth. 19 : 28, waar Jezus tot Petrus en zijne medediscipelen zegt: Voorwaar ik zeg u, dat gij, die mij gevolgd zijt, (straks) in de wedergeboorte, als de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner heerlijkheid, met hem zult zitten op twaalf tronen." Ge moet hier dus niet lezen: die mij gevolgd zijt in de wedergeboorte", want er staat een leesteeken achter zijt, wat aanduidt dat de woorden „in de wedergeboorte" hooren bij het volgende, iets wat wij duidelijkheidsha\ve door inlassching van het woordeke „straks" aangaven. Hieruit blijkt dus dat er niet alleen een wedergeboorte van uw ziel, maar ook straks een tweede wedergeboorte van heel de wereld zal zijn, en dat deze komt met Jezus' wederkomst op de wolken.

Voeg nu deze beide saam, en het is of er een helder licht voor ons opgaat. Vooreerst: Jezus' wederkomst hangt saam met uw lichaam, en ten tweede: Jezus' wederkomst zal de wedergeboorte van het zichtbaar heelal zijn. Want immers deze twee beduiden in hun ouderling verband, dat uw lichaam lotgemeen met het zichtbaar heelal is, en niet weer tot zijn recht kan komen, eer de eere en de glorie des Heeren ook weer in heel dit zichtbaar heelal opgaat. Aan een opwekking van uw lichaam zonder een gelijktijdige wedergeboorte van het hselal, zoudt ge zelfs niets hebben. Zie het maar aan Lazarus en de heiligen die na Golgotha in Jeruzalem uit de graven verschenen; ze zijn allen weer in het graf ingegaan.

Dit nu steunt op de groote waarheid, die ook het wetenschappelijk onderzoek van het verbind tusschen ons lichaam en de wereld steeds meer in het licht stelt, dat namelijk ons lichaam een saamtrekking van heel de wereld in het klein is. Aide natuurrijken zijn in ons menschelijk lichaam geresumeerd. Zoowel het metaal en de kalk uit het delfstofïenrijk, als de aard van het plantaardig leven en de structuur van het dierlijk aanzijn. Er is in al deze rijken een geleidelijke ontwikkeling en opklimming, en de rijkste resumtie van wat in elk dezer rijken der natuur kenteekenends was, vindt ge, als in een kroon der schepping, in den mensch. Hierdoor bestaat er een onverbrekelijke saamhang tusschen ons en die wereld. Want juist omdat ons lichaam tot ons wezen behoort, zijn we ook voor eeuwig aan die geschapen wereld gebonden. Het is onze wereld en wij hooren bij die wereld. Wij zijn zonder die wereld incompleet en die wereld is incompleet zonder den mensch. Dit ziet men niet in, zoolang men, valsch spiritualistisch, na den dood enkel van een zaligheid der ziel droomt, en zich voorts niets anders denkt dan een eindeloos hemelsch geluk voor de ziel. Dan toch heeft die wereld, en heeft ons lichaam voor ons slechts voorbijgaande beteekenis. Als we sterven is dat dan uit en hebben we nu voortaan met ons lichaam en met die wereld voortaan niets meer te maken. Gevolg waarvan is dat men op dit standpunt voor de Wederkomst des Heeren dan ook noch oor noch oog heefc. Waartoe zou die wederkomst ook dienen.' Ze is geheel overtollig op dat standpunt. Uw ziel is na uw sterven zalig. Eilieve, wat wilt ge nog meer.'

Maar heel anders wordt dat alles, zoo ge weet: Mijn lichaam behoort tot mijn wezen als mensch. Dat lichaam is uit die wereld genomen, en door mijn lichaam ben ik met die wereld en is die wereld met mij lotgemeen. Als ik dus door den dood van dat lichaam word afgescheurd, scheid ik uit mij'n wereld, en geraak ik in een toestand die nog tegennatuurlijk is. Derhalve postuleert mijn sterven, dat er eenmaal iets gebeure, waardoor ik met dat lichaam en in dat lichaam met die wereld hereenigd worde. Zoo echter, dat deze hereeniging met mijn lichaam niet een terugkeer zij in wat zonde en ellende aan dit lichaam en in die wereld bedierf. Plierdoor ontstaat dan de noodzakelijkheid, dat God de Heere tusschen beide trede, om twee dingen te doen: i". deze wereld en mijn lichaam, dat ik in de wereld heb, van vloek en zonde en ellende te zuiveren; en 2®. mijn ziel met dat verheerlijkte lichaam te vereenigen. Dus wordt dan de wederkomst des Heeren een strikte noodzakelijkheid; en is hierdoor tevens het karakter van het groote wonder dat te komen staat aangegeven. Door de zonde wierd én wereld én lichaam onder de macht van den vloek gebracht. Deswege moest ik in den dood van wereld en lichaam óm dien vloek scheiden. En wat nu gebeuren moet is, dat de Messiaj eerst dien vloek uit wereld en lichaam wegneme, en alsdan mijn geredde en gezaligde ziel met die verheerlijkte wereld door dat verheerlijkte lichaam vereenige.

Reeds hieruit ziet men, hoe diep de be-j lijdenis van de weeropstanding des vleesches' in heel onze Belijdenis ingrijpt; en hoe ze teruggaat naar het Paradijs, om onverbiddelijk aan deze twee «ast te houden, dat God de Heere ons lichaam als integreerend deel van ons wezen schiep, en wel schiep uit het stof der aarde. En dat ten andere door de zonde én lichaam én wereld van haar glans beroofd onder den vloek gebracht werden. De noodzakelijkheid van Jezus' tweede komst en van het groote wonder dat dan te wachten staat, ligt dus aan wat de Heere in het Paradijs sprak: „Het aardrijk .is vervloekt om uwentwil.

Stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeeren."

Beide nu én de vernieuwing van heel het aardrijk én de vernieuwing van ons afgestorven lichaam wordt Waarlijk in Gods Woord ons geopenbaard.

Van de vernieuwing der geheele aarde zegt de Heere reeds bij Jesaia: Ziet, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, " en de heilige apostel Petrus dit nader uit^rerkend, zegt in 2 Petr. 3 : 13: gt; Maar wij verwachten naar zijne belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont, " en voorts van de geweldige catastrophe, waardoor it gewrocht zal worden: Maar de dag es Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden." Terwijl evenwijdig met deze belofte van een geheele vernieuwing van het zichtbare heelal, de even stellige belofte loopt van een geheele vernieuwing van ons lichaam als de heilige apostel Paulus profeteert : dat „Christus ons vernederd lichaam veranderen zal en het gelijkvormig zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam door de kracht waardoor hij ook alle dingen aan zichzelf onderwerpt" (Fil. 3:21).

Toch lag de waarborg van het onderpand van deze heerlijkheid die komt reeds in zijn eerste komst daardoor gegeven, dat de Messias ons vleesch en ons bloed saxmam. Hierdoor toch verbond ook hij zich aan dit zichtbaar heelal en kwam door onze lichamelijke natuur met deze zichtbare wereld in aanraking. Van dat oogcnblik af was de Messias dus ook in eigen persoon met deze wereld lotgemeen, en was hij niet alleen aan de zielen, maar wel terdege ook aan de wereld gegeven. Hij was niet alleen een Heiland die zijn volk zou zalig maken van zonden, maar ook een Heiland der wereld; een woord dat letterlijk moet verstaan.

Hieruit echter wierd de noodzakelijkheid van zijn Opstanding ten derden dage ge; boren.

Nu hij eenmaal onze natuur had aangenomen, moest óf die natuur hem ten onder houden, en dat beproefde Satan, óf hij moest die natuur in zijn eigen persoon profetisch verheerlijken, en dat is zijn Opstanding.

In zijn Opstanding onttrekt hij dus dat deel van onze natuur, van deze wereld, van dit zichtbare heelal, dat hij had aangenomen, feitelijk aan den vloek en aan de ellende, en plaatst het over in heerlijkheid en glorie.

Zoo is dan nu deze wereld en met die wereld ook ons lichaam in kiem en kern reeds verheerlijkt door de heerlijkheid van het lichaam Christi.

Maar wat alzoo in hem nog slechts in kiem en kern bestaat, dat zal ten volle ontplooid en rijkelijk ontwikkeld worden, als dat nieuwe, groote wonder, als , ^^^ wonder komt, waarvan alle andere wonderen nog slechts profetie waren, en Christus, op de wolken verschijnend, heel het zichtbaar heelal uit den staat van vloek in den staat van heerlijkheid overzet.

PORTSCRIPTUM.

Van meer dan ééne zijde wierd ons de vraag voorgelegd, in wat zin we bedoelden, dat we geen volstrekt recht bezaten, om alle heidenen die God niet kennen, als stellig en onherroepelijk verloren te beschouwen.

Hierop diene ten antwoord, dat we met geen enkel woord het tegendeel staande hielden, maar alleen zoo spraken, opdat niemand in zijn verzekeringen bij een zoo schriklijk iets als de eeuwige rampzaligheid van millioenen ook maar één stap verder zou gaan dan de Heilige Schrift stellig en gebiedend eischt.

Nu eischt de Heilige Schrift wel, dat we een iegelijk ajs verloren zullen beschouwen, die onder het geklank des Evangelies geboren, dit Evangelie verworpen heefti Dan is het hem een reuke des doods ten doode. Maar hierin ligt nog niet stellig, dat zoo ook zonder onderscheid te oordeelen is, waar alle prediking van het Evangelie nog geheel en ten eenenmale ontbrak.

Want wel is de eisch om zalig te worden geloof; maar onze eigen Belijdenis, dat ook jonggestorvene kinderen zalig kunnen worden,

bij wie^van een bewust geloof in den Christus nooit sprake viel, toont, dat onder geloof in dit opzicht alleen de inplanting van het geloofsvermogen te verstaan is. Of dit feit in zulk een kind al dan niet heeft plaats gegrepen, weten wij niet. We kunnen er niets van zeggen; maar de Leerregels van Dordt raden ons aan hier niet te klein te denken van de barmhartigheden^ Gods.

En met het oog hierop blijft het nu een open vraag, of er niet ook wel onder de^ heidenen zulk een daad Gods bij den één of ander kan plaats grijpen.

Hierop nu moet geantwoord, dat dit metterdaad geschiedt, want als de zending onder de heidenen uitgaat, kan niet één hunner gelooven, tenzij God de Heere hem vooraf het vermogen hiertoe verleent.

En indien dit nu metterdaad gebeurt bij de be keerlingen, die straks tot belijdenis en doop komen, wie zal dan stellig verzekeren kunnen, dat het ook niet nog wel bij anderen plaats grijpt?

Een der stichters van een onzer eerste Gereformeerde kerken, Johannes a Lasco, wees er in de eeuw der Hervorming reeds op, dat we toch vooral geen slagboom op den weg der barmhartigheden Gods in zake de heidenen zouden leggen, waar de Heilige Schrift dit niet stellig gebood. • Hieraan gedachtig, wilden ook wij hier niets stelligs verzekeren.

En vraagt men ons, of zulke personen dan c. q. na hun dood zouden ontvangen, wat wij op aarde bij ons leven erlangen, dan zij ons antwoord, dat ge slechts te vragen hebt, hoe dit bij wedergeborene kinderkens toegaat, die in hun eerste levensjaren sterven, om ook op die vraag de oplossing in handen", te _hebben.

Echter houde men wel in het oog, dat wij hier niets verzekeren, maar er slechts tegen opkomen, dat men zoo stellig het tegendeel zou staande houden, waar ons hiervoor geen gebiedende noodzakelijkheid is opgelegd.

Een ander onzer lezers verwees ons voor de uitlegging van Op. 14:13 naar de kantteekening, en deed er de vraag bij, of er dan nog in Christus sterven na het gericht. Hierop antwoorden we, dat de woorden: Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven van nu aan", gesproken zijn na den engelenzang over 4en val van Babyion. Immers er gaat in vs. 8 vooraf: En er is een andere engel gevolgd, zeggende: ij is gevallen, zij is gevallen, Babyion, die groote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volkeren gedrenkt heeft." En evenals de val van Babyion vlak voorafgaat, volgt op vs. 13 terstond het gericht, want in vs. 14 wordt de komst van den Zoon des menschen op de wolken beschreven, en in vs. 15 heet het: Zend uw sikkel uiten maai." Het zeggen nu: Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven van nu aan^' tusschen den val van Babyion en het gericht in staande, kan dus niet beduiden, gelijk het gemeenlijk wordt verstaan: Nu het Evangelie des Nieuwen Testaments in Christus verschenen is, nu zijn de dooden zalig van nu aan!" Dit toch zou er op neerkomen, dat de geloovigen onder het Oude Testament niet terstond na den dood hemelsch geluk hadden genoten, maar eerst in een soort doodslaap ofvagevuur waren gegaan; en alsof eerst de geloovigen onder het Nieuwe Testament het geluk smaakten, om terstond na hun sterven zalig te zijn. Op den goeden weg geraakt men met deze plaats eerst, zoo men heel het denkbeeld, alsof in Openb 14 : 13 een antwoord lag op de vraag, of men terstond na zijn sterven reeds zaligheid smaakt, voorgoed varen laat. Daarover wordt hier volstrekt niet gehandeld. Zulk een onderwijs zou in dit verband ook volstrekt niet voegen. Wat ^daarentegen hier wel geschiedt, is, dat het sterven der geloovigen, dat voor het natuurlijk gevoel altoos smartelijk schijnt, nu in het licht van Babylons val wordt geplaatst en van de wederkomst des Heeren, en deze tekst heeft dus geen andere beduldenis, dan om uit te spreken: oolang we enkel zien op het lijden der ge loovigen en hun sterven na dit lijden, dan zoudt ge hen rampzalig noemen, maar nu de profetie sprak en de sluier is opgelicht, en de uitkomst toont, hoe Gods vijanden ten onder •gaan en de zake Christi triomfeert, nu prijst ge hen die in Jezus sterven|om hun sterven zalig. Wil men dus voor ^van nu aan" met geweld een tijdsbepaling, dan moet ge die aldus nemen: an het oogenblik af dat het licht klaarlijk opgaat over den ondergang van Gods vijanden en den tiiomf Christi, houdt het sterven voor een kind van God op een ramp te zijn, en wordt zijn sterven in Jezus zalig

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Over het graf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1889

De Heraut | 4 Pagina's