Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Jh zal ze Louteren."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Jh zal ze Louteren."

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren gelijk men zilver lou tert. Zach. 13:9.

In eiken levenskring doet ge telkens weer de droeve ervaring op, dat er zijn die u eerbied afdwingen, maar ook dat er zijn die u minachting inboezemen.

Ge vindt dat onder alle standen, ge vindt dat bij man en vrouw, ge vindt dit bij het kind zoowel als bij den grijsaard.

Aan de ééne zij hebzucht, lafheid, hoogheid, laagheid van zin en karakter, en aan den anderen kant zekeren adel van ziel, een liefde die zichzelve geeft, heilige geestdrift en veerkracht van karakter.

Bij den .één denkt ge: »Ik wilde dat ik in dien man, in die vrauw, in dat kind iets kon overgieten uit mijn eigen hart." En bij anderen die ge benijdt: »Ik wilde om wat liefs, dat in mij mocht blinken, wat als sieraad blinkt in hen."

Die scheiding bestaat eenmaal. Die grenslijn loopt door alle volk en door eiken kring-En in dien zin zijn er slechten en goeden, zijn er eerbaren en eerloozen, zijn er menschen die ge verfoeit en menschen die ge bewondert. En al beslist dat nu volstrekt over hun eeuwig wel of wee niet, en al kan het voorkomen dat God een verachtelijk zondaar bekeert, en dat een zeer rechtschapene van hart om den trots op zijn eigen gerechtigheid zedelijk omkomt, toch doen we in het leven der wereld allen de ervaring op, dat dit onderscheid tusschen boezen en goeden wel terdege bestaat. En als we hulp van menschen noodig hebben, of met menschen moeten omgaan, dan zoekt soort soort, en gezelt zich de goede bij de goeden en zoekt wie slecht wil zijn gezelschap onder de slechten.

Doch nu loopt er nog een andere grenslijn, ook van boozen en goeden, maar dal niet voor ons oog, doch voor het oog van God den Heere.

Ook Hij zuivert en schift en toetst, en bij zijn scheiden is onze onderscheiding tusschen goed en boos nog niets dan kinderspel. Im­

goed en boos nog niets dan kinderspel. Immers ons misleidt de schijn, maar Hij ziet het hart aan. Wij oordeelen naar het oogenblik, maar Hij kent de eeuwige uitkomst. Ons oog hecht zich aan het werk, maar Hij ziet en kent van verre reeds het motief, de innerlijke beweegreden van het hart.

Zoo kruist dan zijn oordeel ons oordeel.

Soms loopen beide lijnen saam, dat de Heere ons te ontdekken geeft wie de zijnen zijn.

Maar meestal gaat onze kennisse zoo ver niet.

En daar vandaan komt het dan, dat SQ^S het gezelschap van belijders des Heeren tfhs tegenstaat en dat velen uit de kinderen der wereld ons aantrekken. Want natuurlijk, wij kunnen niet anders oordeelen dan naar wat we waarnemen, en waar nu in personen die buiten God leven soms zooveel nobels schittert, en op personen die in de vreeze Gods staan, soms nog zooveel van het stof der aarde dof maakt wat glinsteren moest, is het zoo onbegrijpelijk niet, dat ons oog door hetgeen blinkt geboeid wordt, en zich aan het doffe en nog bestovene niet hecht.

Wel wordt dit allengs beter bij hooger geestelijke ontwikkeling, als ons het geestelijk oog meer geoefend wordt en de liefde krachtiger instinct erlangt. Maar toch geheel te boven komen kunnen we deze tegenstelling nooit in dit leven.

En misschien is dit goed ook. Het zou ons, zoo we altoos juist zagen, te zeer ons gevoel van waardeering voor het goede ook bij de kinderen der wereld ontnemen, en te vergoe-Iflkend doen heenzien over wat de kinderen Gods nog vaak ontsiert.

Bovendien het hoeft ook niet; want die de wanne schudt en eens zijn dorschvloer doorzuiveren zal, is niet het kind van God, maar God zelf.

Wel zal dan het kind van God mee rechter zijn en mee oordeelen, maar in geen anderen zin, dan dat hij alsdan uit de volle ziel en onbewimpeld zijn Amen zal uitspreken bij het oordeel Gods; Gods gerechtigheid in al zijn oordoel lovend; zelfs al gold^het zijn eigen ziel, of wat misschien nog vreeslijker is in te denken, uw eigen man of vrouw, uw eigen vader of uw eigen kind.

Al wat nu nog scheiding maakt tusschen Gods oordeel en ons oordeel valt dan weg.

De gedachte, die nu nog zoo dikwijls in ons I hart oprijst: »Hoe kan God zóó doen!" zal dan voor altoos wegvallen, en ons oordeel nooit iets anders zijn kunnen dan een echo en weerklank op het rechtvaardig oordeel Gods Maar intusschen werkt, onafhankelijk van onze instemming, nu reeds dit oordeel Gods door.

Hij onder^ch.€\é.\. niet slechts maar scheidt-Scheidt deel van deel in elk volk en in eiken levenskring; en helaas, naar wat de heilige Schrift ons deswege openbaart, is het deel dat ten kwade moet afgescheiden, dan altoos het grootst, en het deel dat ten goede wordt afgescheiden, altoos het kleinst. De Heiland zelf riep het met zielverscheurenden weemoed uit: » Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren !" » Velen zijn er die op den breeden weg wandelen ; maar nauw is de poort en eng de weg die ten leven leidt, en weinigen zijn er die dezelve vinden." Uit duizenden bij duizenden werden er slechts acht zielen in de arke gered.

Geen vijf rechtvaardigen wierden in Sodom gevonden. Bij Jesaia heet het, dat slechts een tiende deel van het' volk overblijft; en bij Za charia, waar een symbolisch getal bedoeld is, een derde, dat wil zeggen, dat waar drie de volheid uitdrukt, de twee derden de aanduiding zijn van het grooter deel en het één derde de benaming van het kleiner deel.

Toch wordt daarom aan het kleiner deel, aan die weinigen, aan die ten goede afgescheiden zijn, het oordeel niet gespaard.

God de Heere doet juist omgekeerd als wij.

Als er onder onze kinderen goede en booze zijn, dan leggen wij de kastijdende hand het meest aan de booze aan, en zijn voor de goede het meest verschoonend.

Maar zoo doet God de Heere niet.

Voor zijn doen is de metaalgieter zinbeeld.

'Als de metaalgieter in een zelfden ertsklomp koper en goud, of lood en zilver saamgemengd vindt, en hij scheidt het edel en het onedel metaal, dan zet hij al de kracht van^ zijn louteren niet op het lood noch ook op het koper, maar op het zilver en het goud En zoo nu doet God de Heere ook.

Als ook Hij in het ééne erts van ons menschelijk geslacht het edel en het onedel metaal vermengd vindt, en Hij scheidt die beiden af, dan schijnt het soms als had Hij met die boozen gansch geen bemoeiing, maar die goeden loutert Hij, zooals de smelter het zilver in zijn smeltkroes loutert, op het allernauwkeurigst, tot zevenmaal.

En dan lachen de boozen en pochen op hun voorspoed, en die kinderen Gods in de smeltkroes weenen van weedom des harten.

En zelfs Asaf verstaat het niet, en was bijna uitgegleden ziende, den voorspoed der goddeloozen.

Maar ook bij dien angst houdt de Heere zich niet op.

Hij gaat door, altoos door met het heilig louteringsproces dat zijn kinderen doorloopen meeten. En dan treft en wondt Hij den een in zijn gekrenkte positie onder menschen; een ander in zijn kleinere gaven; een derde in zijn welstand en gezondheid; een vierde in de mislukking van wat hij ondernam; een vijfde in een kind dat hem ontnomen wierd of schriklijker nog in een kind dat hem verdriet doet. o, Dat louteren Gods kan soms zoo ontzettend diep gaan.

Maar, hoe dan ook zijn kinderen weenen.

Hij gaat door. Zijn zilver moet zuiver worden.

Het moet eens in den vollen glans van het heerlijk metaal blinken. Zijn kinderen zijn kinderen die niet liegen mogen. Er moet uitkomen, wat Hij er in verscholen had.

En dat is niet hard, dat is niet onmeedoogend. Veeleer is deze liefde veel vuriger en hooger dan onze liefde.

Want immers het echte goddelijk rtjededoogen is niet om te maken dat ge hier lacht, om eens eeuwig te weenen, maar dat ge eeuwig lachen zult van heiligen jubel, al is het ook dat hier u het weenen niet kon gespaard worden.

En dit staat vast, als eens het louteren ook bij ons een einde neemt, en het zilver is gansch gezuiverd, dan zal dat gezuiverde zilver eens zelf in die loutering roemen, en Qod danken, dat Hij, niettegenstaande zijn tranen en gebeden bij die loutering, dat louteren toch heeft doorgezet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1889

De Heraut | 4 Pagina's

,,Jh zal ze Louteren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1889

De Heraut | 4 Pagina's