Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Ces spots veel te zat."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Ces spots veel te zat."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wees ons genadig, o Heere! wees ons genadig, want wij zijn der verachting veel te zat Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen, der verachting der hoovaardigen. Ps. 123:3, 4.

Daarmee dat God den mensch de sprake inschiep, is het machtigst wapen in onze hand gelegd.

Er is geen macht op aarde, die zoo ver reikt als de macht van het woord. De dichter die zingt, de redenaar die wegsleept, de wijsgeer die betoogt, de prediker die bestraft, troost en verteedert, beschikken over oneindig grooter invloed dan de veldheer, die heele legerkorpsen commandeert, en de vorst op den troon, wiens lijflrawanten elkander verdringen.

Dit ligt daaraan, dat zich in ons menschelijk woord het beeld afspiegelt van het eeuwige Woord,

Eri wat zegt nu de Schrift ? Maar immers, dat door dit Woord al wat er is greschapen wierd; dat door dit Woord van Gods kracht alle ding gedragen wordt en nog bestaat; en dat waar dit Woord ook nu nog onder menschen uitgaat, geen Damascener kling met de scherpte van dit Woord te meten is, want dat het snijdender en scherper is dan een tweesnijdend zwaard en doorgaat tot in pees en merg.

Ons woord als afschijnsel van dit eeuwige Woord, moet daarom wel een ontzettende macht bezitten. En dat is natuurlijk ook. Immers het zwaard is het wapen van het lichaam, in het stoffelijke, in het uitwendige, in het zichtbare, maar het woord is het wapen voor de ziel, in het onzienlijke en geestelijke. Vandaar dat, zooveel machtiger als uw ziel is dan uw liehaam, zooveel hooger in macht ook de kracht van het woord staat boven de kracht van het zwaard.

De ziel is meer dan het lichaam; uw ziel draagt heel uw lichaam; ze tilt uw lichaam op ; ze speelt met uw lichaam; ze kan in vollen koninklijken zin heerschen over het lichaam.

Dus is ook de aard van uw zielskracht oneindig sterker dan de aard en de kracht van uw lichaam. Dat toont een martelaar. Dat ziet ge aan den kranken lijder, die God looft te midden van zijn pijnen. En zoo kan het niet anders, of ook het wapen waar de ziel over beschikt moet veel dieper gaan en verder reiken, dan het wapen van uw hand.

Niet bij een iegelijk. Dat spreekt vanzelf.

Er zijn lieden die hun zwaard stomp lieten en links zijn in het hanteeren. En zoo zijn er ook, die het »woord" als het wapen van hun geest niet slepen, noch ook de macht verstaan, om er al zijn werking aan te geven.

Maar wat zegt datV Als ge van de macht van een zwaard spreekt, spreekt ge van een zwaard dat wel gewet in de hand van den held rust. En evenzoo, als ge van de macht van het woord handelt, bedoelt ge niet het gemeesmuil van een botterik, maar de bezielde taal die uitstroomt uit den mond van wie spreken kan.

Nu kan dat geestelijk wapen van het woord gehanteerd, om voor God te strijden en den zegen van zijn heil over alle creatuur te doen ruischen. Maar het kan ook tot dolk geslepen, om te wonden, te kwetsen en te dooden. En dat wil de spot.

G§ voelt toch, ook als een mensch zondaar is en kwaad wil, blijft die macht van het woord hem bij; maar om nu in haar tegendeel te worden omgezet. En zoo wordt het woord op 's menschen lippen een wapen tegen God en menschen, om te vloeken en God te lasteren, om te tieren en te morren, om te schelden en te schimpen, om te hoonen en te kwetsen door bitterheid en spot.

Een vreeslijk wapen, omdat er geen schild tegen beschermt. Het dringt in u, eer ge er op verdacht zijt. Verraderlijk overvalt het u.

En ge hebt giftige wonden beet, eer ge zaagt wat dolk tegen u wierd opgeheven. o, De spot vlijmt zoo diep en zoo snerpend, zoo wreed en zoo wee! Hij grijpt u in het merg van uw ziel en van uw wezeri aan. Hij kerft tot in den wortel van uw aanzijn. Spot ontzenuwt, ontmant en ontzielt.

En dat wetend, heeft Satan juist daarom vooral dat snijdende, giftige wapen van den spot tegen Christus en zijn volk opgeheven.

Tegen den Christus toen hij stierf op Golgotha, toen ze hem tergden en hoonden aan het kruis.

En eveneens tegen zijn volk, tegen zijn kerk, tegen zijn martelaren en kruisdragers. Altoos dat giftige wapen van den spot, of hij-ze ook ten val en van het geloof af kon brengen, omdat God ze niet uithielp.

Want dat is de spot, die dan tegen Gods volk gaat: »Gij, Gods lievelingen! en ziet wij triomfeeren over u. Gij Gods gunstgenooten, en ziet hoe wij u in uw onbeholpenheid den voet op den nek zetten, en onze lach zich verzadigt en dronken drinkt uit de aanschouwing van uw armelijk aanzijn, en zich vermaakt met uw leed!" Altoos weer dat duivelsch geroep: »Ha, ha, waar of nu wel hun God mag zijn."

Zoo groeit de spot in het zeer doen, kwellen, beschimpen en uitlachen, tot ge recht diep gekweld, gekwetst en gewond zijt, en de spotter ziet, dat het gelukt is, u verdriet aan te doen; zoo te verdrieten, dat ge zelf bitter en booswierdt; ja, of het gelukken kon, om ook u aan het schimpen te brengen.

En dan hebben ze eerst recht volop schik in hun duivelsch bedoelen, want u óók driftig, u óók bitter te maken, is hun zaligste wellust.

Immers dan klimt het genot der spotzucht tot de hoogste hitte, als ze u in uw machteloos wezen voor zich hebben, en dan in die machteloosheid tot woede kunnen tergen.

En daarom klaagt Gods volk uit de diepte van het gewonde hart, en roept het uit: We zijn des spots veel te zat.

Want, dat spreekt vanzelf, een kind van God is niet opeens door den spot vermand.

Als die spottende, sarrende tong pas begint, dan weet Gods kind wel: Nu moet ik op mijn hoede zijn, en neemt het zich zeer ernstig voor : Ik zal een wacht voor mijn lippen zetten.

Een tijdlang gaat het dan ook. En soms is het prachtig om te zien, hoe het vrome volk keer op keer genade ontvangt, om kalm en stil en lijdzaam te blijven; en telkens de giftige pijl weer uit de wonde trekt, niet om die terug te schieten op hem die ze wierp, maar om ze te blusschen in de wateren des heils.

Maar als het lang duurt, dan wordt het gevaarlijk. Als de spotter ons rusteloos achtervolgt, en altoos nieuwe, in gif gedoopte pijlen in zijn koker gereed heeft. Als er geen eind aan komt. En we zien dat onze lijdzaamheid hem prikkelt, om altoos dieper met zijn spot te wonden. Ja, dan waakt de korzelheid op; de nieren worden in u ontstoken; en zoo God ons niet hield, zouden we dan pijl tegen pijl willen inwerpen.

Zoo zijn we des spots dan veel te zat.

En dan moet er ook iets gebeuren.

Dat kan de ziel zoo niet dragen. Tegen die zonde van het woord in den spot moet dan ook onzerzijds met het wapen van het woord gestreden. De vraag is maar met welk wapen van uw woord?

EQ dan hebt ge de keus. Dan kunt ook gij doen wat uw hater doet, en uw woord tot een giftige pijl toespitsen, of wel ge kunt uw woord adelen en bezielen tot een klank des gebeds.

En wie nu goed staat, die voorkomt dan de verzoeking om terug te schimpen, en gaat bidden.

Het gebed dat is voor hém het wapen van het woord., gelijk de spot het wapen des woords is voöt wie een hater van God en zijn volk is.

En dan heet het: » Wees ons genadig, o Heere, wees ons genadig, want wij zijn der verachting veel te zat. Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen, der verachting der hoovaardigen!

Wel u, zoo het daartoe, als ge tegenover den spotter staat, bij u komen mag.

Want als het op schimpen gaat, is hij uw meester, uw meerdere, u te machtig. Spotten kan hij onvergelijkelijk beter dan gij.

Maar bidden dat kan hij op zijn beurt niet.

Dat is het wapen waarin gij meerder oefening hebt. Als het op dat wapen aankomt, zijt gij zijn meester.

En dan overwint ge, niet omdat ge onaandoenlijk wordt of u aan den spot went; maar omdat hij u met zijn spot geen enkele wonde kan vlijmen, of op hetzelfde oogenblik wordt door uw Vader die in de hemelen is, balsem in deze uw wonde gedruppeld.

Ja, meer nog! Gelijk de storm en het onweder de natuur verfrisschen, en koorts soms het lichaam bevrijdt, zoo voelt gij dan ook, na zulk een strijd met den spot der weelderigen te hebben doorgestaan, u rijker en innerlijk sterker door meerdere genade.

En gelijk de held van achteren roemt in zijn wonden, die hem in den strijd voor het vaderland wierden toegebracht, zoo zoudt ook gij van achteren die wonde u door den spotter in de ziel gevlijmd niet willen missen.

Want zulk een wonde is u dan een heilsteeken, een waarmerk van de echtheid uws geloofs geworden.

Het dieplood is in de wateren uwer ziel neergelaten, en zie, de eeuwige Ontfermingen openden zich onder u.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1889

De Heraut | 4 Pagina's