Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het graf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het graf.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONOAGSAFOEELING XXII.

IX.

Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het westen, alzoo zal ook de toekomst van den Zoon des menschen wezen. Matth. 24:27.

De lezing van wat de heilige apostel Johannes ons in Openb. 20:1—7 mededeelt, kan gelijk het daar in zijn heilige beeldspraak ligt, ongetwijfeld strekken, om het geloof aan het Chiliasme ingang te doen vinden. Er wordt ons toch in dat stuk uit Openbaringen XX geopenbaard, dat op zeker tijdstip de Satanas duizend jaren lang zju gebonden worden; dat op ditzelfde tijdstip een deel der dooden levend wierden en met Christus duizend jaren lang heerschten; dat dit de eerste opstanding was, waaraan de anderen geen deel hadden; en dat nu, na afloop van deze duizend jaren, Satan nog voor een kleinen tijd moest losgelaten, om eerst daarna voorgoed ten onder te worden gebracht, en zoodoende de tweede opstanding en de openbaring van het rijk van eeuwige glorie mogelijk te maken.

Neemt men hierbij nu als bewezen aan, dat deze „duizend jaren" letterlijk zijn op te vatten; dat deze duizend jaren no^ komen moeten; en dat deze opstanding lichamelijk bedoeld is; dan is, voor zooveel Openbaringen XXaangaat, de quaestie natuurlijk uitgemaakt, en dient toegestemd, dat hier het Chiliasme in zijn vollen omvang beleden wordt.

Eer men zich echter over den zin en de beduidenis van deze v^oorden een beslissend oordeel vormt, is men verplicht zich af te vragen, of de Heilige Schrift zich ook op andere plaatsen over dezen eindafloop van deze wereld uitspreekt; en zoo ja, in welken zin.

En bij die vraag denkt elk kenner der Heilige Schrift natuurlijk allereerst aan hetgeen door den Heere Christus zei ven, nog tijdens zijne omwandeling op aarde, zoo breed en in scherp geteekende trekken over het einde aller dingen geprofeteerd is; en wel geprofeteerd is in een vorm, die de mogelijkheid van zulk een duizendjarig rijk, van een tweeërlei opstanding en van een rijk van aardsche glorie, dat aan het oordeel zou voorafgaan, ten eenen male uitsluit.

De duidelijkste uitspraken der Evangelisten dulden desaangaande geen den minsten twijfel.

Zoo spreekt Jezus in Joh. S : . 28, niet in «en apocalyptisch visioen, maar in kalme rede tot de Joden bij Bethesda: „Verwondert u daar niet over, want de ure kamt., in dewelke allen die in de graven zijn, de .stem van den Zoon des menschen zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben tot de opstanding der verdoemenis."

Hier is dus sprake niet van een tijdperk, niet van een jarenreeks, maar van een uur; en wordt ons gezegd, dat in dit uur, d. w. z. op dit tijdstip, de geheele opstanding van alle dooden tegelijk zal plaats hebben, zoowel van de goeden als van de boozen, zoo van de verkorenen als van de verlorenen. Allen, die in de graven zijn, staan op in eenzelfde ure.

In Matth. 25 : 31 enz. wordt door Jezus aan zijne discipelen geheel dezelfde voorstelling gegeven. Plotseling verschijnt de Zoon des menschen, en met zijn verschijning dalen de engelen neder^ die alle volken bijeen vergaderen, boozen en goeden, en terstond volgt het oordeel. Immers dat in Matth. 25 dit plotselinge bedoeld is, blijkt daghelder en onbetwistbaar uit hetgeen in Matth. 24 voorafgaat. Daar toch zegt Jezus, dat na de periode van zeer bange verdrukking, snel als de bliksem, het teeken van den Zoon des i menschen aan den hemel zal verschijnen, en dat alsdan Gods engelen met een bazuin de dooden verzamelen zullen van de vier winden der aarde.

In gelijken zin verbindt ook de heilige apostel Paulus de opstanding van alle uitverkorenen rechtstreeks met de wederkomst des Heeren. „Allen zullen in Christus weder levend gemaakt worden, maar een iegelijk in zijne orde. De eersteling Christus; daarna die van Christus zijn in zijne toekomst (i Cor. 15 : 22). En dat ook Paulus hier geen speelruimte voor een aardsch rijk i van tien eeuwen laat, blijkt duidelijk uiti wat hij volgen Iaat invs, 52: gt; /« éénpunr des tijds, in één oo^enblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden." Een voorstelling, die geheel strookt met hetgeen Jezus in Joh. 5 : 28 zegt van „^^7? ure., waarin allen, die in de graven zijn, zullen opstaan; " en die we nogmaals terugvinden in i Thess. 4:16, waar Paulus profeteert: De Heere zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel, en die in in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hem opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoet". Ook hier toch snijdt de laatste bijvoeging elke mogelijkheid voor een tusschentijdvak van duizend jaren tusschen de opstanding der uitverkorenen en het laatste gericht geheel af, doordien de opgestane personen met de nog levende uitverkorenen terstond in de lucht opgenomen worden.

Maar er is meer.

Om het Chiliasme te redden, moet men een dubbele wederkomst des Heeren aannemen. Eerst eene Wederkomst des Heeren, om ia Jeruzalem het rijk van aardsche glorie te stichten; en als dit, na afloop der duizend jaren, weer zal zijn ondergegaan, moet men dan aannemen, dat Christus nogmaals ten hemel vaart, om eerst daarna ten tweede male neder te dalen, ten einde het gericht te houden en het rijk van hemelsche heerlijkheid te doen ingaan. /Ook dit echter is met de doorloopende en duidelijke voorstelling, die Jezus zelf ons geeft, in onverzoenlijken strijd. Nergens wordt ooit ook maar met één enkel woord anders dan van ééne wederkomst des Heeren en dat wel van eene wederkomst ten gerichte gesproken. En van een tweede hemelvaart, die op de eerste volgen zou, weet de Schrift niets. En toch, deze moet men op Chiliastisch standpunt wel aannemen, want al wat ons van de Wederkomst des Heeren gemeld wordt, eischt nadrukkelijk, dat deze met het wereldgericht onmiddellijk saamvalle, en wel zoo dat hij dan niet uit Jeruzalem, maar uit den hemel komt, om het oordeel te houden. In de derde plaats stelt de Chiliastische leer, dat er reeds meer dan duizend jaren vóór het einde der wereld eene scheiding tusschen de boozen en goeden zal plaats hebben. Stel voor een oogènblik dat het einde der wereld in het jaar 'ooo komt, en dat de worsteling tusschen den weer losgelaten Satan, na het duizendjarig rijk, een eeuw bedraagt, dan zou in het elf honderdste jaar vóór het einde der wereld, en dus in het jaar 1900, een eerste scheiding tusschen boozen en goeden volgen, die daarna in het eindgericht door een tweede schifting stond ge-Ivolgd te worden. — Maar ook deze voorinstelling is in strijd met wat Jezus ons in de gelijkenissen van het Vischnet en van jden Akker openbaarde, In die beide gelijkenissen toch stelt Jezus, dat de schifting slechts éénmaal zal plaats hebben, en wel in het oogenblik der voleinding, als de visschers of de maaiers, d. z. Gods engelen, zullen uitgaan.

En eindelijk, wie voorstander van het Chiliasme is, neemt aan, dat er aan Jezus' wederkomst vooraf zal gaan een lange tijd van tien eeuwen, waarin alle lijden en druk van Gods kerk zal zijn weggenomen, en Gods kinderen op aarde in stoorloozen jubel genieten zullen, en dat daarna nog wel een periode van worsteling volgt, inaar een worsteling die zeer kort zal zijn, en door een ingrijpen van Hooger hand veeleer op een verdrukking van Satan zal uitloopen.

Ook dit nu is met hetgeen de Heere Jezus ons in de duidelijkste bewoordingen over het lot der zijnen bij zijn wederkomst ten gerichte gemeld heeft, onverjeenigbaar. Geheel in strijd toch met deze |voorstelling, teekent Jezus ons de dagen 'van zijn Wederkomst, als een periode, „waarin hij nauwlijks geloof zal vinden op aarde; " als een toestand, waarin de verdrukking en benauwing. van zijn volk derwijs klimt, dat als dis dagen niet verkort wierden, zelfs de uitverkorenen zouden verleid worden; en is de profetie van kruis en smaad en druk zóó volstandig en tot den einde toe doorgaande, dat eerst zijn wederkomst ten gerichte aan dezen gedrukten toestand een einde maakt.

Kortom, wat Petrus ons zegt, dat „de dag des Heeren komen zal als een dief in den nacht, " en dat tegelijk met dien dag, het einde der tegenwoordige wereld zal gekomen zijn, om plaats te maken voor „den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, " is grondtoon van al wat Jezus zelf ons geopenbaard heeft. Niet een ontknooping van het kerkelijk drama door ons nog hier op aarde een rijk van glorie te brengen; maar integendeel een steeds klimmen van de overmacht der ongerechtigheid, tot plotseling de Christus op de wolken verschijnt; allen die in de graven zijn, opwaken; de stoel des gerichts gezet wordt; en na dit laatste oordeel, de eeuwige heerlijkheid ingaat, y Geldt nu bij goede Schriftuitlegging de regel, dat men al wat raadselachtig is verklaren moet naar het duidelijk geopenbaarde; dat met name de duidelijke bewoordingen van Jezus'eigen uitspraken de uitlegging beheerschen van wat zijn profaten en apostelen hebben gezegd; en dat debeteekenis van een visioen zich regelt naar wat elders, zonder visioen, in klare rede, geopenbaard is; dan beseft men wat hieruit voor Openb. 20 : I—7 volgt.

Dit namelijk, dat, waar de letterlijke opvatting van dit visioen u in openbaren strijd brengt met al hetgeen Jezus over elk der punten die hier in aanmerking komen. gezegd heeeft, het uitgangspunt voor onze uitlegging ten deze nooit in dit visioen zelf kan gezocht, maar moet gezocht in Jezus' beslissende uitspraken.

Zij, die bij het vraagstuk van het Chiliasme zich aanstellen, alsof met een verwijzing naar Openb. 20 : i—7 de zaak uit ware, vergissen zich dus zeer. Met zulk een verwijzing kunnen ze wel de onvaste naturen verleiden, die van Schriftuilegging geen flauw begrip hebben. Maar de ingeleide en de kenner oordeelt anders. Die zegt: Aan Openbaringen kwam ik eerst toe, na heel de overige Schrift achter mij te hebben, en deswege kan geen uitlegging van de Openbaringen standhouden, die al hetgeen in de Schrift voorafgaat, weerspreekt. Wie teederder oordeelt, kan niet eenerzijds de duidelijke uitspraken van Jezus zelf en anderzijds dit apocalyptisch visioen, naast elkaar leggen^ zonder te beseffen, hoe eerbied voor Jezus ons noopt, om bij verschil van voorstelling, meer waarde toe te kennen aan Jezus' woord, dan aan een visionaire schildering. En ook, de man wiens oog geopend is voor het eigenaardig karakter van het profetisch, en in het bijzonder, van het apocalyptisch visioen, zal begrijpen dat hij de waarheid in het aangezicht zou slaan, zoo hij hetgeen in zulk een visioen trek van teekening is, opvatte als een summiere kroniek van wat in dat jaar en op dien dag te komen staat.

Deze onmogelijkheid om de letterlijke opvatting van deze visioenen in de Openbaring van Johannes met de duidelijke uitspraken van Jezus te rijmen, is dan ook oorzaak geweest, dat het zoo lang geduurd heeft, eer het boek der Openbaringen van Johannes voorgoed in den Bijbel-canon wierd opgenomen. Het heeft eeuwen geduurd, eer de Openbaringen van Johannes algemeen als echt erkend wierd. En toen in de i6e eeuw de Reformatie doorbrak, heeft niet alleen Zwingli weer ernstigen twijfel geopperd, maar met name Luther in zijn uitgave van het Nieuwe Testament in 1522 heel dit boek als noch apostolisch noch profetisch, geheel verworpen. Zelfs in 1530 was zijn oordeel over de Apocalypse nog in menig opzicht hard en streng.

En al is het nu dat Luther hierbij kennelijk mistastteen zelfs van aanranding van het heilige niet geheel is vrij te pleiten, toch strekt het hem tot eere, dat hij een open oog had voor den openbaren strijd tusschen de letterlijke opvatting van deze visioenen en Jezus' klare woorden. En dat hij, waar die strijd eenmaal niet te loochenen viel, liever de Apolypse prijs gaf, dan met de Chiliasten aan Jezus' woorden geweld aan te doen, ten einde hun geliefkoosde voorstelling van het apocalyptisch visioen te redden.

Men stond hier voor een keuze. Er moest van tweeën één geschieden. Te ontkennen dat de uitspraken van Jezus in strijd waren met hetgeen uit de letterlijke opvatting van dit visioen zou volgen, ging nu eenmaal niet. De huismiddeltjes der harmonistiek hielden geen steek. En dit nu eenmaal vaststaande, mocht natuurlijk Jezus' woord niet aan het visioen opgeofferd, maar moest óf dit visioen zóó uitgelegd, dat het ophield Jezus'woord te weerspreken, óf heel de Apocalypse, waarin dit visioen voorkwam, viel uit de Schrift weg,

Luther, die de rechte methode van uitlegging voor het visioen nog niet bezat, had den moed de laatste keuze te doen. Nu echter almeer een juistere uitlegging van het visioen de letterlijke opvatting ervan verdrongen heeft, vervalt voor ons de noodzakelijkheid, om met Luther de Apocalypse te verwerpen. De Apocalypse blijft, maar ze mag niet langer, door haar letterlijke, d, i. ö^ïgeestelijke en ^«wetenschappelijke uitlegging, in strijd geraken met het woord van onzen Heere.

Want wel heeft men gepoogd de zaak om te keeren, en de woorden van Jezus naar de letterlijke opvatting van deze visioenen om te duiden; maar desteunsels die men hiervoor meende gevonden te hebben, missen alle draagkracht.

Men wees namelijk met zekere voorliefde op wat Jezus in Luc. 22:16 en Matth. 26 : 29 van het Pascha en den drinkbeker in het koninkrijk zijns Vaders sprak. Volgens Luc. 22 : 16 sprak Jezus bij zijn laatste Pascha deze woorden tot zijn jongeren: Ik heb grootelijks begeerd dit Pascha met u te eten, eer ik lij de; want ik : 2eg u, dat ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het koninkrijk Gods". En volgens Matth. 26:29 voegde hij er, na het drinken vau den drinkbeker aan toe: Ik zeg u, dat ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks tot op dien dag, dat ik met u dien nieuw zal drinken in het koninkrijk mijns Vaders".

Zie, zegt men nu, hier spreekt Jezus zelf het uit, dat hij nog eenmaal met zijn jongeren brood eten en wijn drinken zal op aarde. Dit kan niet slaan op zijn aanzitten met zijn jongeren na zijn opstanding, want nog bij de hemelvaart vragen ze: wanneer het koninkrijk Gods zal komen. En het kan ook niet slaan op het rijk van hemelsche heerlijkheid, waar geen brood gebroken wordt en geen beker meer rondgaat. Dus volgt hieruit, dat Jezus zelf geprofeteerd heeft van een tijd, waarop hij nogmaals op aarde in een toestand van heerlijkheid met zijn discipelen zou aanzitten ; en wat is dit anders dan een klare aanwijzing van het duizendjarig rijk.'

Toch verbaast men zich schier over zoo ongegrond beroep op uitspraken des Heeren, die reeds volgens de duidelijke bewoording hier elke toepassing missen. Het Chiliasme toch onderscheidt tusschen twee koninkrijken die staan te komen : het ééne het Koninkrijk van Christus dat tien eeuwen duren zal en zijn zetel zal hebben te Jeruzalem, en het andere, het Koninkrijk des Vaders., dat eerst na het laatste oordeel zal ingaan. En terwijl Jezus nu met zoovele' woorden zegt, dat hij doelt op het „Koninkrijk van God" en het „Koninkrijk des Vaders", doet men het nu voorkomen, als sprak Jezus van het aardsche koninkrijk te Jeruzalem.

Dat men zich ook maar een oogenblik op deze uitspraak heeft kunnen beroepen, heeft dan ook een geheel andere oorzaak. Er zijn kringen, waarin men van de eeuwigheid geen andere dan een loMttrgeestelijke voorstelling heeft, en dies ook feitelijk niet gelooft aan een wederopstanding des vleesches. Voor wie in zulke kringen leeft is het nu natuurlijk onverstaanbaar, hoe Jezus nog eenmaal brood zou eten en wijn drinken in het Koninkrijk Gods, En van de verlegenheid waarin zulke overgeestelijke denkers door deze beide uitspraken van Jezus gebracht wierden, trekt de Chiliast dan partij, om zijn denkbeelden ingang te doen vinden.

Hem daarentegen, die wit de Schrift geleerd heeft, hoe ook deze wereld in een „nieuwe aarde" herschapen zal worden, en

hoe ook in het Jeruzalem daarboven, de grondtypen van dit aardsche leven, in verheerlijkten vorm, blinken zullen, is het volkomen verklaarbaar, hoe de Heere Jezus ook met het oog op het „Koninkrijk zijns Vaders" dat komen zou, tot zijn jongeren sprak van een met hen aanzitten, en van een heerlijken maaltijd waarin het Pascha vervuld zou worden, en nieuw zo\x gedronken worden, wat thans gedronken wierd van de vrucht des wijnstoks.

Metterdaad vordert de Chihast met het beroep op zulke uitspraken dan ook niets.

Reeds de woorden > Koninkrijk van God en „koninkrijk des Vaders" zijn tegen hem; daargelaten nu nog dat het toch nimmer aan zou gaan, uit zulke raadselachtige woorden tot de uitlegging van Jezus' duidelijke uitspraken te concludeeren; daar toch elke goede uitlegging van het bekende tot het onbekende, en met omgekeerd, opklimt.

Slechts volledigheidshalve voegen we hier nog aan toe, dat ook Matth. 8 : "eer tegen dan voor hen pleit. Jezus zegt daar, dat ze zullen komen van Oosten en Westen; om met „Abraham, Isaak en Jacob aan te zitten in het koninkrijk der hemelen'; een uitdrukking die zoo duidelijk mogelijk op het rijk van toekomstige hemelsche glorie duidt, en de gedachte aan een aanzitten met Abraham, Isaak en Jacob in een aardsch koninkrijk veeleer uitsluit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Over het graf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's