Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het graf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het graf.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDACiSAFDËGIilNG XXII.

XI.

Welker zijn de vaderen, en uit welke Christus is, zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Rom. 9:5.

Het recht verstand van de Oud-Testamentische ontsluiering van Gods Raad, voor zooveel de toekomst betreft, hangt aan het iuiste inzicht in de beteekenis, die Israël in het rijk der Genade heeft.

Desaangaande nu meldt de Heilige Schrift ons, dat Israël niet behoort tot de „natiën en volkeren", onder welke de aarde verdeeld is. Immers Israël is er nog niet, ais de eerste tafel der volkeren in Gen. 10 geboekt wordt; en in het visioen, dat aan Johannes op Pathmos ten deel viel (zie Openb. 7) worden de 144, 000 verzegelden uit de twaalf stammen van Israël niet gerekend onder de „schare uit alle natie en geslachten en volken en talen, die niemand tellen kan" (zie vs. 9), maar apart.

In de tweede plaats vernemen we, , dat de oorsprong van Israël een andere was dan van andere natiën. Terwijl toch andere natiën óf door vermenging en verhuizing ontstonden, óf doordien een man van energie stamvader van een eigen volk was, zien we bij Israël de daad en de macht des Heeren HEEREN tusschenbeide treden. Heel Israël is uit Isaak. Isa^k is geboren door een wonderT "Zijn moeder was verre boven de jaren om kinderen te krijgen. Ook Abraham was oud en welbedaagd. En in Rom. 4 verheelt de heilige apostel Paul us ons dan ook niet, dat de geboorte van Isaak „een wekken was van leven uit den dood".

Ten derde leert de Schrift ons, dat dit door een wonder in het leven geroepen volk het volk was, dat God zich boven alle volken der aarde had uitverkoren; het eenige volk, dat van den Horeb Gods eigen stem uit het vuur gehoord heeft; en niet minder het volk, dat geëerd is met de groote daden van Gods almachtige bescherming.

Terwijl we ten leste reeds in de Schrift vinden aangeduid, wat nog heden ten dage in de Joden bewaarheid wordt, dat het een volk is van ongemeene vruchtbaarheid en dat in zijn voorkomen, lichaamsbouw en eigenaardig nationaal karakter iets heeft, waardoor het zich van alle andere volken onderscheidt.

Toch ligt in dit alles nog niet de eigenlijke voorkeur en eminentie van het oude Israël. Op de vraag toch: Welk is dan het voordeel van den Jood? Of'welke is de nuttigheid van de besnijdenis.? " antwoordt de heilige apostel Paulus niet door ons op Israels oorsprong noch door ons op zijn idiosyncrasie te wijzen, maar in dezer voege: Vele in alle manier, want dit is wel het eerste, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd" (Rom. 4:2). Iets wat hij in Rom. 9 nader aldus uitwerkt: Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de dienst van God en de beloftenisse, welker zijn de vaderen, "— en dan komt eindelijk het hoogste en alles overtrefifend heerlijke — ten uit welke ^ Christus is zooveel het vleesch aangaat.^ dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid." Iets wat slechts in anderen [ vorm uitspreekt, wat Jezus zelf aan de Samaritaansche waterputster uit Sicliar aldus betuigde: Z> ^ zaligheid is uit de Joden."

Na dit op den voorgrond te hebben geplaatst, dient thans onderzocht welke dan de beteekenis van Israël voor het Génadeverbond is. Bestaat die enkel hierin, dat uit ! Israël de Christus is zooveel het vleesch aangaat, zoodat het als kaf wordt weggeworpen, nadat de rijpe air uit den halm is fuitgedorscht en ook vooraf geen anderen (dienst doet dan om de aire te dragen.'

Ook hierop moet het antwoord stellig ontkennend luiden, want hiermee ware niet in overeenstemming de Tempeldienst die aan Christus' komst voorafging noch de eigen plaats, die het visioen der Openbaring ook in de toekomst aan de Joden laat.

Moet het dan zoo opgevat, dat uit Abraham geboren te zijn reeds als zoodanig tot een kind van God maakte en inbracht in het Koninkrijk der hemelen; of althans dat alleen voor Israel de toegang tot dat Koninkrijk voor de heidenen openstaat? De Farizeën dachten het, maar onverbiddelijk is deze valsche waan afgesneden door het woord van den Dooper: „Ik zeg u, dat God ook uit deze steenen Abraham kinderen verwekken kan, en wat^ zoudt ge dan gaan zeggen: „We hebben Abraham tot cenen vader!" Daargelaten dus de vraag of, voorzooveel de voorbebereidende genade ook onze nationaliteit kan betreffen, een vleeschelijke zoon van Abraham een meerdere praedispositie bezit dan een zoon van Isaak of Ismaël, staat in elk geval vast, dat een Jood evenmin als een heiden, door iets anders dan door de wederbarende en vrijmachtige genade Gods zalig wordt. Zelfs kunnen er gevallen zijn, waarin de lieden van Sodom en Gomorra, en in het algemeen de heidenen en tollenaars, hem zullen voorgaan in het Koninkrijk der hemelen.

V Voor de geestelijke zijde van het Genadeverbond telt dan ook voor de komst van den Messias volstrekt niet heel het volk der twaalf stammen meê. Veeleer blijkt gedurig, dat slechts een uitverkoren deel uit dit uitverkoren volk zalig wordt. Ongeloof en afval en afgoderij is, over de meeste jaren genomen, bij het meerendeei des volks zelfs overheerschend. In Elia's dagen zijn er op 4 a 5 millioen zonen Abrahams, die het heilige land bewonen, alles saam weinig meer dan 7000, die de knie voor Baiil niet gebogen hebben. In Salomo's dagen waren tien van det waalt stammen reeds tot openbaren afval gekomen. Jesaia ontvangt den last om het Getuigenis toe te binden onder zijn leerlingen; een zeer kleine schaar. En waar in het roepingsgezicht van Jesaia 6 de profetie een beeld van vertroosting en bemoediging aan den horizont laat opkomen, heet het nog altoos, dat negen tienden van het volk te loor gaat, dat slechts één tiende weer opleeft; dat dit ée'ne tiende nog zal zijn om af te weiden, en dat er in dit ééne tiende dan nog een heilig zaad zal schuilen, om er het steunsel van te zijn (6 : 13). En als na de ballingschap dat ééne tiende is teruggekeerd (natuurlijk niet op den tel af, maar om een denkbeeld van de sterkteverhouding te geven), zegt de Heilige Geest in Zacharia 13 : 8, dat van dit ééne tiende wederom twee deelen zullen uitvallen, en slechts één deel zal zijn, om over te blijven. Iets wat ' in Jezus' dagen dan ook volkomen beves-a tigd wordt, in zooverre Juda zich bijna e geheel tegen den Messias v^rfiardt, en het. b meest lieden uit I^altali °n Zabulon, en h voorts proselieten u!f*de Cretensen en Arabieren zijn, die de drie en vijf duizend''"Ëij a z de spijziging leveren, of de drie en vijf v duizend na den Pinksterdag. Tot eindelijk na het kruis van Golgotha Israels voorkeur in een vermindering overslaat, de v verharding over heel Israël trekt en het s Israël des Nieuwen Verbonds bijna geheel w uit de heidenen gerecruteerd wordt, slechts op uiterst kleine schaal door enkele bekeer­ D lingen uit de Joden versterkt.

)< ^ Hieruit blijkt derhalve, dat een Jood evengoed als een Heiden voor God verdoemelijk ligt, en dat Joden en Heidenen saam »gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods derven." Geboorte uit Abraham geeft dus niets; wat zaligt is niet de geboorte uit Abraham maar uit God, En wel verre dat heel de natie der Joden of ook maar heur grooter deel, eer de verharding over hen kwam, het Koninkrijk Gods zou zijn ingegaan, vinden we veeleer dézen toestand: dat van oudsher het grooter deel van Abrahams nakomelingen in ongeloof verloren ging; dat slechts het kleiner ^eel behouden is ; en dat in dit kleiner fdeel steeds enkele geloovigen uit de heidenen inkwamen.

Dan echter dient nogmaals de vraag gedaan : Waarin school dan hun voorkeur en hun uitnemendheid ? En dan is er geen ander antwoord dan hetgeen Psalm 147 reeds gaf: „Hij maakte Jacob zijn woorden bekend, Israël zijns inzettingen en rechten, Alzoo heeft Hij geen ander volk gedaan en zijne rechten die kennen ze niet. Hallelujah !"

Hoe nu is dit te verstaan ?

Hiertoe wijzen we op drieërlei.

Vooreerst het groote en alles te boven gaande, dat uit hen de Christus is. Wat dit beteekent worde aldus ingezien. De Middelaar moest onze men.schelijke natuur aannemen. Hij moest die zoo aannemen, dat hij niet een enkel volk toebehoorde naar de geheele menschheid. Dit nu zou niet geschfed zijn, zoo hij geboren ware uit een Grieksche, Egyptische of Perzische vrouw. Er moest dus, zou de Christus de menschelijWe natuur niet van een bepaald volk, maar van heel de menschheid aannemen, midden in die menschheid een nieuw volk optreden, dat niet als natie naast de andere natiën stond, maar midden in de natiën een centrale positie innam. Vandaar de schepping van Israels volkj door een nieuwe machtsdaad Gods en zijn' geheel eenige positie onder de volken, j Ten tweede, toen in de eerste periode der wereld »het gedichtsel van het hart des menschen alleenlijk boos bleek" en de ongerechtigheid de overhand kreeg, heeft God de Heere zijnkerk gered door in den zondvloed 'al het overige te verdelgen. Maar na den zondvloed kon dit niet meer. De regenboog stond als teeken, dat zulk een verdelging zich niet herhalen zou. Vandaar de nood-; zakelijkheid en de behoefte om voor de' kerke Gods een afzonderlijk erf te vormen^ een eigen volk waaronder ze wonen kon, en in dit volk de concentratie van Gods uitverkorenen, op enkele uitzonderingen na, voor deze eeuwen totdat de Christus kwam.

En ten derde, de Messias kon niet reeds in het Paradijs komen, . omdat aan zijn; komst een genadebedeeling moest voorafgaan, die zijn komst voorbereidde, opdat als hij kwam, het wonder van zijn komst en van zijn Middelaarswerk zou kunnen begrepen worden. Eerst moest zijn beeld en het beeld van zijn werk getoond, opdat, als hij kwam, de Messias uit dit beeld zou kunnen herkend worden, om alzoo voorwerp te zijn des geloofs.

En hieruit nu vloeit voort de veelzeggende symbolische beduidenis van Israël als volk der Schaduwen, In en met den Mes sias komt de Dienst der Vervulling, en al wat voorafgaat draagt in Israël slechts één karakter, het symbolisch karakter van den Dienst der Schaduwen.

Symbolisch wil zeggen, dat een gedachte, een denkbeeld, een onzichtbaar-geestelijke zaak ons aanschouwelijk voor oogen wordt gesteld in iets stoffelijks en grijpbaars. Zoo is een ring een symbolische uitdrukking van de trouw. Een slang, wier staart in den bek terugkeert, het symbolisch teeken van de eeuwigheid. Het anker een symbolisch teeken van de hoop. Een vlammend hart de symbolische uitdrukking van de liefde, enz. Israël als symbolisch volk moet dus in heel zijn bestaan en optreden als volk der symbolische, d, i. uitwendige en aanschou-J welijke uitdrukking zijn van den geestelijken^ inhoud van het Genadeverbond. ? En zoo vinden we het dan ook. De heiligheid wordt er symbolisch voorgesteld in de Levietische reinheid, de zonde in de Levietische smet. Gods troon is afgebeeld in het Heilige der heiligen. Zijn komen tot zijn volk en het komen van zijn volk tot Hem in de „Tente der samenkomst." De gebeden zijn er symbolisch voorgesteld in wierookwalmen. De verzoening is er symbolisch afgebeeld in offeranden. De weder geboorte in de besnijdenis. Ja, alles is in Israël symbolisch. In zijn helden en profeten en Godsmannen wordt een beeld van den Christus getoond. In al Israels lotgevallen, in heel zijn historie en de historie zijner groote mannen ligt symbolisch het lijden van den Christus afgebeeld en zijn ingaan in heerlijkheid. Zoo is het volk zelf symbolisch de afschaduwing én van Gods kerk én van den Man van smarten. Zijn uitleiding uit het diensthuis uit Egypte is de symbolische duiding van den uitgang uit het diensthuis der zonde, In de Roode zee wordt het gedoopt onder de wolk. De woestijnreis is het beeld van de pelgrimsreis door het leven, Israels vijanden waren symbool van den Satanischen weerstand tegen Christus' kerk. Het gaan over de Jordaan wordt de symbolische afbeelding van het overtrekken van den oever des doods. Kanaiiti zelf wordt beeld van het hemelsche Kanaan, Jeruzalem is slechts een schaduw van het ware Jeruzalem dat boven is, In dat Jeruzalem is Sion het symbolisch teeken van de heerlijkheid waarin het Eeuwige Wezen op den troon der Almacht zetelt. Kortom Israël zelf, al wat aan en in Israël is, al wat met Israël geschiedt, heel zijn volksbestand en heel Israels historie, het maakt alles saim het ééne geheel uit van dat schitterend aanschouwelijk beeld, dat ons in den Dienst der Schaduwen van den geestelijken inhoud van het Genadeverbond gegeven is.

Doch hier volgt dan ook uit, dat zoodra de Christus komt en de Dienst der Vervulling begint, heel deze Dienst der Schaduwen met noodzakelijkheid wegvalt, om geheel in den Christus en den Dienst der Vervulling op te gaan; en dat elke poging om ook na de komst van Christus nog altoos dezen Dienst der Schaduwen te willen aanhouden, niets anders is noch kan zijn dan stuiting van den Dienst der Vervulling en alzoo verloochening van den Christus. Niet alsof deze Dienst der Schaduwen, K gelijk hij in de Wet en de Profeten geteekend ligt, deswege voor ons haar beteekenis verloren had. Dat ganschelijk niet. Deze Dienst der Schaduwen had een drie-; dubbel doel: i", om aan de uitverkorenen die vóór de Vleeschwording van het Woord leefden, het heil te bedienen; 2^. om op de komst van den Messias vodr te bereiden; 3". om ook na zijn komst ons door aanschouwelijk onderricht den Persoon en het Werk van den Middelaar te doen ver-: staan.

Wat alleen bestreden moet is elke poging dm het symbolische als zoodanig nog te willen handhaven, en nog te blijven hangen aan den stofïelijken, aardschen vorm, waarin de symbolische bedeeling wel moest gQV& t. Dit alles toch is nu joud gemaakt en verouderd" (Hebr, 8 : 13), en wij die nu onder de Nieuw-Testamentische bedeeling leven, zijn niet meer gekomen tot de aardsche symbolen en typen, maar tot het hemelsche Sion en de stad des levenden Gods, d, i. tot het hemelsche Jeruzalem en de vele duizenden der engelen. En dus ook niet meer tot de volkskerk onder Israël, maar tot de hemelsche' kerk, die de apostel omschrijft als „de algemeene vergadering of kerk en de gemeente der eerstgeborenen", en dat alleen, omdat wij nu gekomen zijn tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus Christus, en het bloed der besprenging van het heilig Godslam,

Hieruit nu volgt, ten eerste, dat onder den Dienst der Schaduwen alle zonen Abrahams saam een volkskerk uitmaakten, en dus allen uitwendige bondelingen waren; waarom het aan de Joden, die zich niet bekeerden, ondraaglijker zal zijn in den dag des oordeels, dan aan de heidenen uit Ninevé.

Ten tweede, dat het geestelijk volk Gods, de ware kerk der uitverkorenen oudtijds wel onder het vleeschelijk Israël woonde, maar er slechts een deel van uitmaakte en altoos met enkele heidenen vermengd was.

Ten derde, dat na Jezus' komst dat geestelijk volk Gods, deze ware kerk, omgekeerd slechts uit zeer enkele bekeerde Joden bestaat, maar nu grootendeels uit de heidenen is geroepen.

Ten vierde; dat voor zoover de symbolische naam van Israël ook nu gebezigd wordt als uitdrukking van de ware kerk en het echte volk des Heeren, dat Israël niet onder de Joden te zoeken is, maar in een kerk, die God zich uit de heidenen verzameld heeft, en die slechts voor een zeer gering deel uit bekeerde Joden bestaat. Dit blijkt i", uit de profetie zelve, dat Loammi tot Ammi zou worden; 2', uit al wat de heilige apostelen ons openbaren over het »volk des Heeren" onder het Nieuwe Testament. Hiertoe toch heeft de Middelaar geleden, » opdat hij zich een eigen volk reinigen zou". De kerk uit de heidenen heet „een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk". Die eertijds geen volk waren, zijn nu zijn volk geworden; en 3", uit wat de heilige apostel zelf over het geestelijk Israël zegt, » Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. Noch

omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: n Isaak zal u het zaad genoemd worden. D, i. niet de kinderen des vleesches, maar de kinderen der belofte worden voor het zaad gerekend" (Rom 9:6—8), Als er dan ook in Gal. 6 : i6 staat: gt; Over deze zal zijn vrede en barmhartigheid en over het Israël Gods", dan is met dit „Israël Gods" niet de natie der Joden bedoeld, maar de „vergadering der geloovigen", het „lichaam van Christus", de „kerke Gods".

Ten vijfde volgt hieruit, dat men heden ten dage verkeerd doet met van de afstammelingen van Abraham als Israël en van de zending onder Israël en de bekeering van/smé7 te spreken. „Israël" is de naam voor het volk van God dat bekeerd is; en wat thans nog door zending bearbeid en tot Christus bekeerd moet worden, dat is niet Israël, maar dat zijn de Joden; iets wat de Engelschen nog meest juist inzien, maar ten onzent door spraakverwarring op vervalsching en misverstand uitliep.

En ten zesde, en hiermee keeren we tot ons uitgangspunt terug, dat derhalve alle profetieën, die over Israël en Jeruzalem en Sion spreken, en die ook nadekomst van Christus heur vervulling nog beiden, niet te verstaan zijn van het symbolisch'ltxxyiaii& va. in Palestina noch van het symbolische Sion op Moria's heuveltop, maar van de geestelijke heerlijkheid van de ware kerk des Heeren na zijn wederkomst. Elke andere uitlegging van de profetieën is niets anders noch kan niets anders zijn, dan een teruggaan in den Dienst der Schaduwen, die nu voor eeuwig en altoos is afgedaan en niet kan terugkeeren zonder den Christen weer iot Jood te maken, d. w. z. zonder te verloochenen de vervulling van alle profetie in Christus Jezus onzen Heere. En overmits nu de verwachtingen van een Duizendjarig rijk van aardsche heerlijkheid, voor wat de profetieën aangaat, geheel rust op de valsche opvatting, als ware deze dienst der Schaduwen nog niet afgedaan, maar als zou hij nogmaals in aanschouwelijken vorm terugkeeren, door een zitten van Jezus op den troon te Jeruzalem, waar de Joodsche natie dan nogmaals zou vergaderd worden, mag niet anders geoordeeld of heel deze voorstelling rust op een verwarring van de Schaduwen mtt de Vervulling en dus in den diepsten grond op een onvolkomen geloof aan de volkomenheid van het werk van den Middelaar.

Zoo beslist als we dus elke uitlegging van de Oud-Testamentische profetie verwerpen, die ons op het aardsche in stee van op het kemeische]& m2.z\sm. wil wijzen, zoo verre zijn we er intusschen vandaan, om deswege aan de Joodsche natie voor de toekomst alle beteekenis te ontzeggen.

Veeleer moet hierbij aan tweeërlei vastgehouden : Ten eerste hieraan, dat volgens Rom.

II:2S, als eenmaal de zending van Gods kerk onder de heidenen zal zijn afgeloopen, een groote bekeering uit de Joodsche natie tot denChristus mag worden tegemoet gezien. Van welken omvang deze bekeering zijn zal, weten we niet. Maar zooveel staat vast, dat terwijl Moabiet en Edomiet reeds spoorloos verdween, de Joodsche natie nog altoos in loai i millioen voortleeft, niet zonder nog een doel in de toekomst te hebben, maar om eenmaal op Gods tijd nog met den Geest der genade en der gebeden verrijkt te worden. Dan zullen ook deze in massa bekeerde Joden echter niet weer iets aparts zijn, maar, gelijk Paulus duidelijk zegt, worden ingeënt op den stam der kerk.

En ten tweede, dat er niet hier op aarde, maar wel in de heerlijkheid der hemelen voor de kinderen Gods uit Abrahams stam een eigen plaats blijft. Heel de Openbaring toch leert ons, dat de onderscheiding in natiën en geslachten en volken duurzame beduidenis ook in de triomfeerende kerk heeft, en dat bij deze onderscheiding de eigenaardige positie, die de Joodsche natie door haar geheel eenige geboorte en door haar geheel eenigen band aan den Middelaar heeft, niet te loor gaat.

Al wat er dus vleeschelijks, aardsch en uitwendigs aan deze Joodsche verwachtingen en deze droomerijen over een toekomst in een aardsch rijk onder Jezus als Konig is, verwerpen we beslist als vrucht van ongeloof. Maar geestelijk blijven we den voorrang erkennen, die in héél de Schriftuur aan de Joden onder de natiën gegeven is, als van duurzame beduidenis.

De vraag of de Joden het land Kanaan nog eens zullen bewonen heeft niets met dit vraagstuk te maken. Zeer mogelijk dat zij dat land koopen, er weer heen verhulzen, en er weer een volksstaat oprichten.

Maar dan zal die volksstaat een Joodsche, denChristus verwerpende zijn, en niet een volksstaat waarin het rijk van David nu onder Davids grooten Zoon herleeft.

Wij, als Christenen, hebben derhalve met dezen altoos mogelijken, maar altoos ook geheel bijkomstigen terugkeer van de Joden naar Palestina niets uitstaande. Als ze er terugkeeren keeren ze er terug, gelijk ze er uit togen, zonder hun Koning en Heere.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Over het graf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's