Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theorieën van Kerkzuivering.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theorieën van Kerkzuivering.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

De twee dusver besproken theorieën zijn dan nu in zuivere lijn geteekend.

De eerste theorie, die de kerk reformeeren wil aan hoofd en leden, bezit daarin haar vast en eigenaardig kenmerk, dat de in haar geest bedoelde reformatie ondernomen en volvoerd wordt door het Kerkbestuur zelf. Die regeeren reformeeren. Iets waaruit tevens volgt, dat deze theorie haar grens vond en niet verder kan, zoodra de regeerders de reformatie bestrijden in stee van haar te steunen. Erasmiaansch wordt deze theorie, zoodra ze zich ook dan nog zoekt te handhaven als de regeerders hun onwil om te reformeeren getoond hebben.

De tweede theorie, die de kerk wil reformeeren, tegen den onwil der regeerders in, door de geloovigen, heeft dan ook tot eigenaardig kenmerk: i" dat de geloovigen hier niet passief blijven, doch handelend optreden; voorts 2*. dat zij optreden in den weg van scheiding, door zich af te scheiden van de regeerders, hetzij plaatselijk of generaal van het kerkverband; en eindelijk ten 3". dat zij de plaatselijke kerk niet oplossen, maar namens haar ha, ndelen, en teruggaan op het historisch verband. Deze theorie der Doleantie vindt dus haar natuurlijke grens daar, waar „de geloovigen" niet bij machte blijken gequalificeerd namens hun plaatselijke kerk op te treden. Ook waar die grens overschreden is, nog in den vorm van Doleantie op te treden, leidt tot het ziekteverschijnsel, niet van het Erasmianisme, maar van het Doleantisme. Beide malen beschouwt men zijn theorie dan als absoluut, terwijl ze toch slechts onder bepaalde bedingen recht van bestaan heeft. Deze tweede theorie is gevolgd door de Contra-Remonstranten in 1600, te Ulrum in 1834, en voorts in 1886 te Amsterdam.

Thans rest ons nog de derde theorie te bespreken, die men gemeenlijk die der 3V/a/'«tie noemt, maar die toch door dezen naam deswege niet duidelijk wordt aangeduid, overmits de Doleantie eveneens van Separatie uitgaat. Ook het sterker en scherper woord Afscheiding helpt ons hier niet, want dit woord «/scheiding gebruikte men ook te Ulrum, waar het nochtans zuivere Doleantie was. Het verschil en onderscheid tusschen de tweede en derde theorie schuilt dan ook niet daarin, dat de ééne op scheiding, en de andere op niet-scheiding zou berusten.

Beide volvoeten ze den Schriftuurlijken plicht van breuke en scheiding. Maar hierin ligt het verschil. Terwijl bij de Doleantie „de geloovigen" optreden, niet qua individueele Belijders, maar als saam tot één plaatselijke kerk behoorende en dies de kerk representeerende, treden bij deze derde theorie niet „< /^ geloovigen", maar „geloovigen" op; en deze geloovigen continueeren niet de oude firma in nieuwe formatie maar formeeren een nieuwe kerk. Het is reformatie door nieuwe plantatie van kerken, gelijk onze vaderen dit noemden.

Ook deze theorie nu heeft ongetwijfeld haar recht van bestaan, en zij, die op zijn Erasmiaansch, of door Doleantisme verleid, het goed en deugdelijk recht van ook deze derde theorie in absoluten zin betwisten, staan geoordeeld voor de rechtbank der geschiedenis.

Immers, in heele landen is tijdens de Reformatie, de vrijmaking der Gereformeerde kerken, niet volgens de theorie der Doleantie, maar wel terdege volgens de oude theorie van nieuwe plantatie van kerken tot stand gekomen. Zoo ging het toe in bijna heel Polen en Bohemen en Hongarije; in Tyrol en Stiermarken; in Italië en Spanje; en zelfs in een groot deel van Frankrijk.

Ja, wat nog sterker spreekt, ook in ons eigen vaderland zijn destijds heel wat kerken, zoowel in de Zuidelijke als in de Noordelijke Nederlanden, op deze en geen andere wijze gereformeerd.

Met name onze vluchtelingskerken in Engeland, in Oost-Friesland, in Polen, enz. waren uiteraard geen overplaatsing van plaatselijke kerken, mas^rplantatiën van geheel nieuwe kerken.

En zoozeer erkenden ook onze vaderen het goed recht van deze derde theorie, dat nog op de Synode van Dordrecht in 1619 Art. 7 der Kerkenordening van Dienaren spreekt, die door de classis worden uitgezonden „om kerken te vergaderen", omdat er van de geloovigen geen actie uitging.

Wie dus door uitsluitend de eerste theorie (Reformatie aan hoofd en leden) te erkennen, d. i. de Reformatie door de kerkregeerders; hetzij door alleen de tweede theorie (die der Doleantie) d. i. door „de gequalificeerde geloovigen" te huldigen, deze derde theorie absokmt veroordeelt, neemt een ten eenemale onhoudbaar standpunt in.

Wel spreekt het vanzelf, dat deze derde theorie eerst recht van bestaan erlangt, als theorie i en 2 onprofijtelijk bleken.

Ook zij heeft evenals theorie i en 2 haar natuurlijke grenzen. Maar bestaansrecht heeft ze desniettemin ongetwijfeld, en het komt er, om dit te vatten, slechts op aan, ook haar eigenaardige kenmerken helder in te zien.

Deze derde theorie nu gaat tot haar ^/i««tatie van een nieuwe kerk niet over, alsof er ter plaatse nog nimmer een kerk van Christus bestaan had. Integendeel, ze belijdt en erkent, dat er ter plaatse, waar ze werken wil, wel terdege eens een kerk van Christus geplant was; ook dat deze kerk eenmaal in goede formatie is geweest; maar ze betuigt voorts, dat de formatie van deze plaatselijke kerk allengs geheel in het ongereede is geraakt; niet enkel daardoor dat de regeerders niet reformeeren wilden, maar ook doordien „de geloovigen" zóó uiteen wierden geslagen dat er van een formeele actie hunnerzijds geen sprake meer kon zijn.

Zij constateert derhalve: i". dat er eertijds een goede kerkformatie bestond; 2". dat de kerk van Christus er nog in enkele belijders gerepresenteerd is en voortleeft; maar •3", dat deze enkele belijders niet meer in staat zijn, om gequalificeerd op te treden.

Dientengevolge noopt zij dan deze enkele belijders, om de ruïne waarin ze huisden, te verlaten; over te gaan tot het stichten van een nieuwe kerkformatie; en in deze nieuwe formatie het middel te zoeken, om de ondergegane aloude kerk weer als een doode uit haar graf te doen opstaan.

Feitelijk tcekent zich dus deze theorie in haar onderscheid van de tweede. Immers, de tweede theorie (Doleantie) gaat uit van de onderstelling, dat als ze op i Januari 1890 in werking treedt, er op 31 December 1889, hoe gebrekkig ook, toch nog een formatie van de kerk van Christus te dier plaatse bestond; dat de geloovigen tot die formatie behoorden; en dat deze krachtens de rechten die deze formatie hun gaf, alsnu reformeeren.

De derde theorie daarentegen onderstelt een leemte. Ze erkent wel dat er oudtijds een formatie der kerk bestond; ze neemt ook aan, dat aldoor en tot op het laatste oogenblik de onzichtbare kerk van Christus te dier plaatse voortleefde; maar ze oordeelt, dat de formatie van deze kerk allengs wegzonk en omsloeg in een valsche formatie; dat er alzoo een tijdlang geen ware formatie van Christus' kerk te dier plaatse bestaan heeft; dat deformatie, waartoe de geloovigen behoorden, de formatie der valsche kerk was; dat zij derhalve aan deze formatie geen rechten hoegenaamd kunnen ontleenen; en derhalve wel als individueele belijders van den. Heere een nieuwe formatie in het leven kunnen roepen, maar dat deze formatie dan ook geheel nieuw is, en niemand er toe komt dan door nieuwe belijdenis.

Gelijk men ziet, hangt dus het onderscheid tusschen beide theorieën : i". aan het oordeel dat geveld wordt over de formatie der kerk op het oogenblik, dat men reformeeren gaat; en 2". aan de rechten die men oordeelt aan de vroegere formatie te kunnen ontleenen.

Wat het eerste punt aangaat, oordeelt de tweede theorie (Doleantie), dat er niet alleen eertijds een kerk van Christus te dier plaatse in goede formatie bestaan had, maar ook dat deze formatie, hoe ook allengs verbasterd, nog altoos als formatie gold tot op het oogenblik dat ze onhoudbaar wierd, en men deswege breekt en scheidt en reformeert. Terwijl omgekeerd de derde theorie oordeelt, dat de eertijds goede formatie geheel inzonk; allengs omsloeg in valsche formatie; en dus sinds lang beschouwd moest worden, als niet meer bestaande. Dientengevolge verbouwt de Doleantie den gevel voor het bestaande buis, terwijl de derde theorie het huis of liever de ruïne uitgaat en een geheel nieuw huis sticht.

Dit hangt dus aan deze quaestie : Wordt de kerk valsch voor of eerst door het optreden van de zuivere formatie.-' Hierop nu antwoordt de Doleantie : „Eerst door het optreden van de zuivere formatie wordt de oude voor valsch verklaard; terwijl de derde theorie geneigd is om te meenen, dat de oude formatie voorlang reeds een »valsche kerk" geworden was.

En wat het tweede punt aangaat, zegt de man der tweede theorie: „Ik leefde dusver in een verbasterde kerkformatie; maar steeds behield ik in deze formatie het onvervreemdbaar recht om met mijne medegeloovigen tegen de regeerders op te treden, en de kerk te reformeeren. Van dit recht nu maak ik gebruik". Terwijl de derde theorie zegt: „Ik leefde zonder het te merken in een valsche kerk. Hals over kop ben ik daarom deze valsche kerk uitgeloopen. Van rechten die ik in deze valsche kerk bezat kan dus geen sprake zijn. En al wat mij rest is, met anderen, die evenals ik uit dit kwade huis ontkwamen, een nieuwe tente uit te spannen".

Waarmee dan saamhangt, dat de Doleantie zegt: „Door mijn reformatie heb ik aan dezelfde plaatselijke kerk een nieuwen kerkeraad gegeven; er is een nieuw bestuur in opgericht, en een nieuwe orde van zaken in het leven geroepen. Wie zich uit de oude formatie aanmeldt, is dus, zoodra hij zich als geloovige openbaarf, van gelijken rechte als ik ben; en over de anderen moet een oordeel van tucht gaan, waardoor ze óf herwonnen óf gebannen worden." Terwijl de derde theorie oordeelt: „Ik ontkwam aan de valsche formatie, stichtte een geheel nieuwe formatie; wie dus uit de oude formatie zich bij mijn nieuwe formatie aan wil sluiten, moet door mij nog eerst tot een „geloovige" gestempeld worden."

Zien we in ons slotartikel, tot welke wederzijdsche verhouding dit leidt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Theorieën van Kerkzuivering.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's