Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theorieen van Rerkzuivering.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theorieen van Rerkzuivering.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

De aard en het werk van deze derde theorie van kerkzuivering zal dan nu duidelijk zijn.

Naar deze derde theorie leeft men in een kerk, dien naam niet meer waard. Er is dus geen sprake van dat de kerkregeerders zich tot Reformatie zullen opmaken; aan toepassing der eerste theorie valt derhalve niet te denken. Maar ook oordeelt men dat de enkele belijders die nog overbleven geen band genoeg meer aan deze kerkformatie hebben om haar te reformeeren. Ook „ü? ^ geloovigen" kunnen niet meer handelen.

Dus vervalt ook de tweede theorie. En nu zegt deze derde theorie: i". Er is in deze stad of in dit dorp oudtijds een kerk van Christus gesticht; 2^. die kerk had eens haar goede formatie; 3". sinds verviel die formatie geheel; 4". toch heeft ook onder die valsche formatie de eigenlijke kerk nog altoos in stilte gescholen; 5". de enkele belijders die van dit in stilte voortbestaan der kerk nog de levende getuigen zijn, scheiden zich dus af van de bestaande formatie door hun attestatie op te vragen; 6", als nu tot geen formatie meer behooj rend, richten ze, met of zonder hulp van genabuurde kerken, een geheel nieuwe formatie op; 8". ze volgen daarbij zooveel doenlijk het oud model van vroeger; en 7". tot deze nieuwe formatie behooren nu alleen die enkele belijders die uittraden en degenen die zij later tot hun nieuw gevormden kring opnemen.

We vleien ons met de hoop, dat de voorstanders van deze theorie ons de eer zullen laten, dat we hun denkbeelden hiermee zuiver en juist weergaven.

En, gelijk we reeds uitspraken, over deze derde theorie is aldus te oordeelen: i". dat ze recht van bestaan heeft, evengoed als de andere twee; 2". dat dit recht van bestaan eerst ingaat, als theorie twee niet meer toepasselijk is; en s". dat ze, in dezen gezonden zin opgevat, historisch toegepast is én in de dagen der Reformatie in Polen, Bohemen, Frankrijk en ten deele in ons eigen land, en zoo ook in onze eeuw door de Free Church in Schotland, en na 1839 door een deel der Christelijke Gereformeerden.

We haasten ons, er bij te voegen, dat ook deze theorie, evenals de beide voorgaande in haar caricatuur kan verloopen.

Gelijk de eerste theorie doodloopt in Erasmianisme, e^'* de tweede in Doleantisme, zoo kan ook-deze derde theorie zich verloopen in Separatisme. En in elk dezer drie gevallen geschiedt dit, zoo een dezer theorieën zich als absoluut, d. i. eenig goede aandient, of ook optreedt en toegepast wil zijn, eer de theorie, die in rangorde voorafgaat, onprofijtelijk is geworden.

De grens nu, waarop het voor de keuze tusschen de tweede en derde theorie aankomt, is niet moeilijk te vinden. Ligt toch het eigenaardig kenmerk van de eerste theorie daarin, dat , ^de regeerders der kerk" reformeeren, en is deze daarom aan het einde van haar weg, zoodra blijkt dat de regeerders zich juist omgekeerd tegen de Reformatie verzetten, dan geldt ook geheel hetzelfde voor de tweede theorie. Wat bij de eerste theorie „^^ regeerders der kerk" doen, datzelfde doen bij de tweede theorie „(/^ geloovigen der kerk." Zoodra dus blijkt dat ^4^ geloovigen der kerk" hiertoe niet willen overgaan of niet in hun recht zijn, vervalt ook de tweede theorie en treedt de derde in.

Bij de keus tusschen de tweede en de derde theorie komt dus alles neer op de vraag: Bestaat er nog mogelijkheid voor ^.jde geloovigen der kerk" om als college, als corporatie, als gemeenschap, als geheel te handelen? Zoo ja, dan is Doleantie uw weg. Zoo niet, dan moet ge de derde theorie volgen.

Bij deze vraag nu komen twee factoren in aanmerking. De mogelijkheid namelijk om corporatief in naam en voor de bestaande kerk een collectieve daad te doen, kan op tweeërlei wijs worden afgesneden: te weten of door uw eigene overtuiging, of door gemis aèin zedelijken invloed in uw ksrk.

Bezien naderbij. we elk dezer punten iets van

Het eerste punt raakt de veelbesproken quaestie, of de kerk esn valsche kerk geworden is.

Te dezen opzichte nu heerscht velerlei misverstand.

Vier dingen zijn hierbij wel te onderscheiden, om tot een helder inzicht te geraken.

Ten eerste moet wel onderscheiden tusschen onderscheidene »2^^r of min zuivere formati'én van een zelfde kerk in een zelfde plaats. Te Londen b. v. heeft Christus zijn kerk, en natuuriijk maar één kerk, want het lichaam van Christus kan niet gedeeld zijn. Maar nu bezit deze kerk van Christus te Londen volstrekt niet ééne formatie.

Integendeel, deze ééne kerk bezit wel duizend formatiën in die ééne kerk van Londen.

Dit heeft vier oorzaken: Vooreerst maakt de taal scheiding. Niet allen spreken Engelsch. Vandaar Engelsche, Fransche, Duitsche, Noorsche formatiën enz. Ten tweede maakt de mindere of meerdere zuiverheid der belijdenis verschil. Vandaar Gereformeerde, Luthersche, Baptistische formatiën enz. Ten andere maakt de kerkregeering verschil. Vandaar Episcopale, Presbyteriale en Independentische formatiën. En eindelijk maakt de afstand verschil.

Vandaar Diocesale, Presbyteriale, Collegiale en Parochiale indeelingen. Dit alles echter heeft met de valsche kerk niets te maken. Onder alle deze vormen schuilt nog de goede formatie, hoe onzuiver ook vaak uitgedrukt. En hoeveel onze vaderen ook tegen het Episcopale systeem hadden, ze lieten tóch ' den' bisschop van Londen op de Synode te Dordt toe.

In de tweede plaats dient onderscheiden tusschen wezenlijke \iti\ien en naamkerken.

Hier te Amsterdam b. v. spreekt de Overheid van een Joodsche kerk, een Remonstrantsche kerk, enz., al is het zoo klaar als de dag, dat de Joden geen kerk hebben, en dat de „Remonstrantsche kerk" te Amsterdam alle kerkelijk wezen verloor en het ook. niet bezitten wil. Deze schijnkerkjes nu ontstaan, door het ^«geloof, niet door het ^ygeloof. Zoo zijn schijn-VexVen de „kerken der Unitariërs" in Engeland en Amerika, wijl ze de basis der Christelijke kerk in de belijdenis der heilige Drieëenheid verwerpen. Zoo zijn schijnkerken alle Joodsche genootschappen, wijl ze den Christus openbaar tegenstaan. En zijn schijn-\xï^en alle kerkelijke formatiën, waar de echte Belijdenis niet door bijgeloof vervalscht, maar door loochening weggecijferd is. En zoo nu ook is er ten onzent in onderscheidene steden en dorpen, waarin het Modernisme alles verwoestte, geen oogenblik sprake van een valsche kerk, maar is de kerk ontkerkt, en bleef niets dan de schijn van een kerk, ha& x wezenloos skelet over.

En in de derde plaats geldt hier het verschil tusschen kerk en scheurkerk. Deze laatste treedt op, zoodra naast de goede, ! wezenlijke kerk des Heeren, die in juiste formatie leeft, eene andere formatie optreedt, niet wegens verschil in taal of belijdenis of liturgie of kerkregeering, maar uit hoofde van persoonlijk en dus onVsxkeiijk verschil, hetzij in bijzaken der belijdenis, hetzij in liturgie of kerkregeejing. Hier is het dus alleen de vraag, of het verschil van inzicht, dat tot aparte formatie leidde, in kerkelijken zin wezenlijk is of niet.

En dan eindelijk komt ten leste „de valsche kerk" in aanmerking, d. i. die kerkformatie, die wel terdege kerk zijn wil, maar door bijgeloof en dwaalleer, aan de kerk een valsche gedaante geeft. Bij ons is dus niet het Modernisme, maar Rome het type van de valsche kerk. En wel in dien zin, dat er nog zeer wel gekochten des Heeren in zulk een kerk kunnen schuilen, maar dat ze als kerkformatie in positieven zin het beeld en het wezen der kerk vervalscht heeft.

Dit niet onderscheidende, is men nu in sommige kringen deze namen gaan verwarren, en heeft voor valsche kerk aangezien wat schijn-\itt\i was, en voor scheurkerk wat rechtmatige neven-formatie was.

Te verwonderen is dit niet. Onze vaderen kenden de schijn\etk nog niet en bespraken dus in hun Confessie alleen de valsche kerk.

Dat was dus voor velen, die niet verder en niet dieper zagen, de eenige vorm van de onware kerk, en vandaar dat ze ook nu van de valsche kerk spraken, zonder dat die in den eigenlijken vorm bestond.

Voor de hoofdzaak doet dit echter niets af. Leef ik toch in een schijn-VexV, in een scheur-Vex^ of in een valsche kerk, dan blijft dit gelijk, dat „^^ geloovigen" aan geen deze drie het recht kunnen ontleenen, om corporatief te handelen, en dus in elk der drie gevallen toepassing der derde theorie geboden is.

Hierbij echter treedt de subjectieve overtuiging in. De vraag toch of een kerkformatie een dezer drie is, valt niet in elk geval en op stellige wijs uit te maken; eenvoudig wijl hierbij o, zooveel van persoonlijke overtuiging, allerlei omstandigheden, en duur van tijd afhangt. Slechts éénpunt staat hier wel vast, en dat is, dat de eigenlijke ., ^valsche kerk" haar stempel als zoodanig eerst ontvangt na en door de breuke.

Luther en Calvijn hebben nooit gezegd, dat de kerk valsch was, waarin ze geboren, gedoopt en opgeleid waren. Dan toch zou er van overgang der ordening geen sprake zijn geweest. Neen, maar dit was hun beweren, dat de valsche en de ware kerk eerst doorcengemengd waren, en nu door de breuke uiteen werden getrokken.

Plaatselijk moet het dus worden uitgemaakt door alle geloovigen: Zijt ge van oordeel, dat de kerkformatie waarin ge geboren en gedoopt zijt, hoe verflauwd en hoe verzwakt dan ook, nog altoos een kerkformatie was, en dus geen schijnkexVI Zoo ja, dan volgt ge den weg der Doleantie. Zoo niet, dan past ge de derde theorie toe.

Toch komt hierbij nog een ander iets in het^spel. Het kon toch zijn, dat ge bovenbedoelde vraag in toestemmenden zin beantwoorddet, maar toch de zedelijke macht niet meer in „< f^ geloovigen, " voeldet, om corporatief in naam der kerk te handelen.

Stel er is in Liverpool een kerk die 300, 000 leden telt, en op deze 300, 000 zijn er maar tien die drang tot reformatie van hun kerk gevoelen, dan, men zal dit toestemmen, is er geen zedelijke bevoegdheid, en zou Doleantie zelf bespotting worden.

Actueel volgt hier uit: i". dat het „Ned.

Herv: Genootschap" in engen zin nooit een „valsche" kerk kan zijn, maar schijnVexk, en dat het eerst ., ^valsche kerk" zou worden, zoo het, na uitwerping der Modernen, zeker Arminiaansch-Ethisch Christendom tot belijdenis der kerk ging stempelen. De valsche kerken toch handelen nooit negatief, maar altoos positief; 2". dat uit het feit dat dit „Synodale Genootschap" nooit anders dan schijnkerk was, nog niet voortvloeit dat deswege ook alle plaatselijke kerken, die in dit Genootschap waren saamgesnoerd, ook zïlve „schijnkexken" waren; 3». dat dit „Genootschap" nooit voor reformatie vatbaar en alle poging om dit „Genootschap" te remodelleeren een wasschen is van den moriaan; 4". dat daarentegen plaatselijk zeer terecht achtereenvolgens elk dezer drie theorieën van reformatie zijn toegepast; 5". dat met name de tweede theorie (de Doleantie) is toegepast én in 1834 én in 1886; 6". dat echter de meeste ChristelijkeGereformeerdenallengs de theorie der Doleantie hebben opgegeven en in de derde zijn overgegaan; 7". dat dit blijkbaar op meer dan één plaats te vroeg is geschied, overmits van achteren bleek, dat in meer dan één plaats „^^ gequalificeerde geloovigen" nog wel tot handeling bekwaam waren; df. dat hierdoor nu de misstand geboren wierd, dat er in ééne kerk twee reformatiën plaats grepen, doordien in die zelfde kerk eerst naar de derde, en nu naar de tweede theorie werd gereformeerd; 9". dat de twee aldus ontstane formatiën recht noch reden voor God hebben, om haar afzonderiijk leven te blijven voortzetten, maar verplicht en van Gods wege geroepen zijn, om zich te vereenigen; en lO". dat dit niet mag door een nieuw „genootschap" op te richten, maar moet in dien weg, dat alle plaatselijke Gereformeerde kerken Classikaal en Synodaal saamtreden.

Iets waar we ten overvloede bijvoegen, dat bij zoo teedere motieven vergissingen voor de hand liggen, zoodat het zeer wel mogelijk is, dat van achteren blijken zal, hoe ook de Doleantie van 1886 allerlei fouten beging, die later door een nieuwe actie zullen uitkomen, maar dat wij in zulk een geval aan de Doleerende kerken den moed en de genade tocbidden, om geen oogenblik te willen mainteneeren wat vallen moet, maar eeniglijk zich te laten leiden door het hoog bevel des Heeren: ^., Een nieuw gebod geef ik u, dat gij elkander liefhebt."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Theorieen van Rerkzuivering.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1889

De Heraut | 4 Pagina's