Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Jk weet, o, Heere, dat bij den mensch zijn weg niet is!''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Jk weet, o, Heere, dat bij den mensch zijn weg niet is!''

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik weet, o Heere! dat bij den mensch zijn weg niet is; liet is niet bij eenen man, die wandelt, dat liij zijnen gang richte, (Jerem. lo:23.)

Ieder mensch loopt van zijn wieg tot aan zijn graf een weg af. De één korter, de ander langer. Maar elk van ons doorloopt een weg, dien we ons levenspad noemen, en die voor ieder mensch weer anders is.

Wonderlijk is het met dien weg. Van den éénen kant toch staat het vast, dat deze weg voor een iegelijken mensch van eeuwigheid af bij God bepaald is, en toch verkeeren wij van den anderen kant gestadig onder den indruk, alsof we van stap tot stap dien weg zelve moesten kiezen; en als stond het elk oogenblik aan onse eigen beslissing, om bij den eersten tweesprong den besten links of rechts te gaan.

Vooral bij de groote gebeurtenissen in ons leven springt dit sterk in het oog. Wat hing er niet aan de keuze van ons beroep. We zijn nu eenmaal ge A^orden wat we zijn; maar hoe licht hadden we niet een andere keuze kunnen doen. En als eens op de vraag: „Wat zal ik worden.'" onzerzijds een ander antwoord gevolgd ware, hoe heel anders zou niet onze opleiding, hoe heel anders onze vorming en ontwikkeling, hoe heel anders onze omgeving en onze toekomst zijn geworden. Immers we zouden een heel andere positie hebben in de maatschappij.

Wat hing er voor wie gehuwd is, niet aan die ééne levenskeuze! En als in dat beslissend oogenblik de vraag eens op onze lippen ware teruggebleven, of het jawoord door ons ware teruggehouden, hoe heel anders zou de loop onzes levens niet zijn geweest en hoe geheel anders zouden we in de wereld niet gestaan hebben?

Bovenal, hoeveel meer hing nog niet aan die nog teederder liefdekeuze van ons hart, toen we in de ure der beslissing ten leste voor Jezus en zijn volk kozen, en daarom braken met de wereld, die tegen Jezus zich verzet. Ook die keuze is ten slotte misschien in één enkele seconde tot stand gekomen. En toch hoe in den grond anders zou ons verder levensverloop niet geweest zijn, zoo we in die ure der minne ons tegen den Heere hadden verhard.

En nu: dit alles heeft onzen^weg bepaald. Met name die groote, invloedrijke gebeurtenissen hebben de richting aangegeven, waarin de weg van ons leven loopen zou. En al mogen de kleinere gebeurtenissen op ons minder indruk hebben gemaakt en ook in de herinnering minder bij ons meespreken, toch is er eiken dag van ons leven door ons gekozen en beslist, en is de zon nimmer voor ons ondergegaan, of ook op dien dag hadden we weer een stuk van onzen levensweg afgemeten.

Onze weg teekent zich in het leven, gelijk het pad van den wandelaar op het eenzaam sneeuwveld op Gods bergen. In die nimmer smeltende snseuw loopt geen pad. Vlak en gaaf strekt het eindeloos sneeuwveld zich voor zijn voeten uit. Maar bij eiken stap dien hij in die rulle sneeuw zet, wordt in die sneeuw zijn voetstap afgedrukt; en, als hij hooger opgeklommen dan op dat sneeuwveld terugziet,

ontdekt hij in die sneeuw een lang en kronkelend spoor, dat er voet voor voet door hem wierd ingedrukt; en dat lange spoor dat is zijn weg ovtr de sneeuwvlakte geweest.

En zoo nu ook maken we zelf onzen weg in het leven. Bij elke schrede, die we verder komen, drukt telkens onze voet zijn stap in de velden des levens af. Het is overal merkbaar, waar we geweest zijn. Onze gang teekent zich, en onder al onze voetstappen is er niet één, die er niet aan meehielp, om dien weg onzes levens af Ie bakenen.

Alleen maar, van te voren weten we dat niet.

Zoolang de voet nog niet in de sneeuw is ingedrukt, is het spoor nog niet geteekend. En zoo ook, zoolang het bij ons in ons leven nog niet tot beslissing kwam, is de weg onzes levens nog niet aangeduid. Voor zoover we dien weg kennen, ligt hij altoos achter ons en is bij afgeloopen. En voor zoover die weg nog afgeloopen moet worden, zien we hem niet en kennen we hem niet.

Tot op het oogenblik, dat de voet wordt neergezet, blijft onze eigen levensweg ons een geheimnis.

Uit dit geheimzinnige en onbekende komt dan de overmoed.

Ben ik het, die zelf door het neerzetten van mijn voet, mijn weg bepaal en de richting ervan vaststel, wat heb ik dan anders te doen dan ernstig te willen, helder mijn toekomst ia te denken, en op het gegeven oogenblik moedig te durven.' Dit prikkelt.

Hoe meer geestkracht ik weet te verzamelen, met hoe vaster gang ik voortschrijd, des te zekerder ben ik, dat ik mijn toekomst in mijn hand heb.

En zoo beeldt' dan de moedige jongeling, zoo beeldt de sterke man zich in, dat hij zelf zijn eigen toekomst schept, en naar mate hij te stouter durfc en waagt, zich die toekomst ook te schooner verzekeren zal.

En wat is hier tegen in te brengen.' Toch niet, dat we zelve met aan onze toekomst medewerken, want nog eens, geen schrede van onzen weg wordt zichtbaar, eer onze voet is neergezet, en dat neerzetten van uw voet, waardoor het spoor van den weg geteekend wordt, dat doet niet een ander, maar dat doet gij.

Heil in slapheid is er dus niet. De besluttelooze, die zonder zelf te weten waarom, zijn voet meer neerglijden laat, dan dat hij dien neerzet, eindigt toch evenzeer met zijn voet op de vlakte te drukken, en ook zijn spoor teekent zich eveneens. Er is aan dat zelf teekenen van spoor van uw weg geen ontkomen. het

Ge zijt en blijft nu eenmaal op elk punt van dien weg verantwoordelijk voor de plek waar uw voet neerkomt.

En niet de gedachtelooze, de willooze, de besluitelooze, die, op goed geluk af, zijn voet sullen laat; maar de man die denkt en wil en koos en vastberaden zijn spoo^ teekende, heeft bij God en menschen genade.

Nooit vindt ge btj Jczv.s onzekerheid of slappe weifeling, maar altoos vastberaden moed in het voortgaan. De Godsmannen in het oud Verbond zouden geen helden des geloofs zijn geweest, zoo ze niet door geestkracht en mannenmoed hadden uitgeblonken. De heilige apostelen dolen nimmer besluiteloos om; maar loopen hun loop met vasten gang. En ook wie na hen, ook in de dagen der Hervorming, Gods kerke gesterkt hebben, toonen van wat naar besluiteloosheid en onvastheid van wil zweemt het tegenbeeld.

Neen, de oplossing van het raadsel ligt alleen in wat het geloof u predikt, dat uw weg wel door uw eigen voetstap, dien gij zelf zet, wordt afgeteekend, maar dat het bestek, het plan, waarnaar gij dien weg zoudt rt/ceekenen, van eeuwigheid voorgtteekend ligt in Gods raad.

Als ge een huis zult bouwen, moet er steen op steen gelegd, en slechts voor zoover de muren omhoog zijn, wordt uw bouw openbaar. Maar achter dat bouwen lag een bestek, en in dat bestek was bepaald, hoe op elk punt van de lijn, in de lengte en in de breedte, in de diepte en in de hoogte, uw muur loopen zou.

En zoo nu ook is het met uw levensweg.

Die weg komt er niet en wordt niet openbaar dan door uw voetstap; maar het indrukken van dien voetstap gaat naar hetgeen God in zijn raad over u bepaald had.

Slechts met dit verschil, en hierin ligt al de moeilijkheid, dat de bouwlieden aan den muur bouwen naar de lijn, die het bestek hun aangeeft; en dat gij uw weg te loopen hebt, zonder het bestek, dat voor uw leven in Gods raad ligt, te kennen.

Zijt ge nu niet vroom, dan stoort ge u aan dat bestek niet. U is het dan om het even, wat door God over u bepaald is. Gij hebt toch immers zelf uw weg te loopen. En het einde is, dat ge zonder het te willen of te bedoelen, toch geen anderen weg gaat noch kunt gaan, dan God over u bepaald had.

Maar zoo is de knecht des Heeren niet. Hij overdenkt zijnen weg voor Gods aangezicht. Hem is Jiet bij eiken voetstap op zijn levensweg de groote vraag, waar de Heere wil, dat hij zijn voetstap op den weg in zal drukken.

En daarom is zijns niet maar het heldere indrukken, en het vastberaden willen en het moedig durven, maar ook en bovenal het gestadig in den gebede gaan.

In den gebede. Niet om een bijzondere openbaring af te dwingen, die toch niet komt.

Maar wel om de stille gemeenschap met zijn God te erlangen.

Eerst als hij zijn weg met zijn God kan wandelen, dan loopt zijn weg veilig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's

,,Jk weet, o, Heere, dat bij den mensch zijn weg niet is!''

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's