Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Harejongskens bij uw altaren.''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Harejongskens bij uw altaren.''

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijne ziel is begeerig en bezwijltt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren; mijn hart en mijn vleesch roepen uit tot den levenden God. Ps. 84:3.

Aangrijpend schoon klonk het sinds eeuwen en klinkt het nog jaar in jaar uit door onze bedehuizen:

Zelfs vindt de musch een huis, o, Heer, De zwaluw legt haar jongskens neer In 't kunstig nest bij uw altaren.

Bij U, mijn Koning en mijn God,

Verwacht mijn ziel een heilrijk lot, Geduchte Heer der legerscharen.

Welzalig, Heer, die bij U woont.

Welzalig, Heer, die bij U woont. Gestaag U prijst en eerbied toontt

Die musch en die zwaluw, die, van God niet afwetend, om het hooge der poorten en der gewelven, bij voorkeur tegen de balken en de wanden van dat heilig Huis heur nest bouwden, ze waren voor den Psalmist, en ze zijn door dien Psalmist voor ons en voor alle volk het zinrijk beeld geworden, van het inwonen onzer ziel bij den Almachtige en het verkeeren in zijn Tente.

Zooals die musch en die zwaluw wel die tempelwanden verlieten en uitvlogen, maar om toch telkens weer naar Sions tempeldak terug te trekken, en rust onder de schaduw van Gods Huis te vinden, zoo ook kan onze ziel wel niet bestendig in de tegenwoordigheid des Heeren verkeeren, en is ook onze uitgang eiken dag en schier elk uur op den weg der wereld; maar toch naar Gods gemeenschap moet het terug, onder de schaduw zijner vleugelen alleen is ruste te vinden; alleen bij God is het ons goed.

Maar die vogelkens, die hun nest bij Gods altaren bouwen, hebben ons nog iets anders te zeggen.

De Psalmist heeft het bespied, hoe ze bij Gods altaren ook hun jongskens nederlegden, en hoe ze bij het uitvliegen die jongskens als in de hoede van Gods altaren achterlieten.

in de hoede van Gods altaren achterlieten. En ook daar moet het vrome volk aan denken, als het de ziel aan dat prachtig psalmgezang weer verkwikt.

gezang weer verkwikt. Want zooals die musch en die zwaluw heur jongskens hebben, zoo heeft God ook aan het vrome velk de kinderkens der gemeente toevertrouwd, het zaad der kerk, het geslacht dat eens zal zijn, als over dit geslacht het graf zal zijn toegegaan.

zijn toegegaan. En al mag nu niet gezegd, dat 's Heeren volk zijn kinderen pleegt te verwaarloozen, toch is de vraag niet te onpas, of ze hun jongskens wel waarlijk, zooals die musch en die zwaluw, doen nestelen en wonen bij Gods altaren.

altaren. Zoo dikwijls treft men een vrome aan, die wel vroom voor zichzelf, ook vroom met zijn vrienden is, maar zijn kinderkens met een droge bete wegzendt.

bete wegzendt. Dan krijgen ze wel vermaan; hun wordt wel allerlei in het geheugen geprent; van veel waar het kinderoog naar hunkert worden ze afgehouden ; maar naar Gods altaren gaan vader en moeder alleen heen.

moeder alleen heen. Niet dat ze hun kinderen niet mee kerkwaarts leiden. Och, dat doet men nog wel.

Maar »Gods altaren" is toch nog iets meer dan de kerk. Bij Gods altaren zijt ge eerst neergezeten, als ge in den Middelaar met uw ziel bij uw God rust, en u den heiligen adem voelt tegengeuren van zijn ontfermende gemeenschap.

tegengeuren van zijn ontfermende gemeenschap. »Gods altaren" raakt ge niet met uw verstand noch met uw geheugen aan. Daar leidt alleen de innerlijke aandrijving der ziel, de teedere beweging des gemoeds u heen. En ddn eerst zult ge ook uw kinderkens bij die heilige altaren hebben nedergelegd, zoo ge door de warmte van uw eigen hart, ook hun het hart verwarmt en ze iets smaken doet van het lieflijke dat er in het heil des Heeren is.

En nu hebt ge hun ziel niet in uw hand.

Dat is zoo. De ziel van uw kinderkens bezielen en levend maken, kan alleen Hij, die in den moederschoot zoo wonderbaar hun ziel geformeerd heeft.

formeerd heeft. Uw onmacht daarin moet ge telkens, ter uwer zelf beschaming, ervaren. En zelfs de allerheiligsten moesten soms drinken uit dien bitteren beker der teleurgestelde ouderliefde, als een kind, dat ze gegenereerd hadden en op het hart droegen, dat hart wondde en vertrapte door in booze vijandschap uit te breken tegen den God van hun Doop en hun Verbond.

den God van hun Doop en hun Verbond. Maar al is God ook bij uw kind alleen de Werker, gij moogi toch soraszïya instrument zijn.

Werker, gij moogi toch soraszïya instrument zijn En wat is nu de smartelijke heugenis die zoo menig jongeman en jongedochter bij het opgroeien meenam, ook al was het dat God ze in de ziel greep en ten leven leidde? Was het niet, dat vader en moeder hun wel veel van het geloof hadden geleerd, maar hen zoo weinig in de Tente van de verborgenheden des Heeren hadden ingeleid?

des Heeren hadden ingeleid? En dat die klachte recht had, vraag het maar aan die enkele gelukkigen, die in hun jonge jaren niet maar vele dingen leerden, maar ook iets indronken van de liefde waarmee vader of moeder God liefhad, en zich het gemoed en het hart voelden verwarmen door de innigheid waarmee hun vrome liefde hen omving.

hen omving. De Psalmist vergelijkt deze uit God gevloeide liefde met de zalf van 's hoogepriesters hoofd, de zalf waarmee hij is aan God gewijd en door haar geur het hart verblijdt. En zoo ook is deze geheiligde, deze teedere, deze innige ouderliefde. Ze ademt den kinderkens tegen als een lieflijke geur, en gelijk de zalfolie ongemerkt door alles heendringt, zoo dringt ook deze liefde ongemerkt in het kinderhart en verwarmt het.

Voor die teederheid der liefde schonk God vooral aan de vrome moeder rijke gaven; en wee de vrouw, die kinderen onder het hart droeg en zich vroom voor God droomt, en toch de heilige kunst niet verstaat, om de warmte dezer liefde in het hart van haar zoon en haar dochter over te leiden.

en haar dochter over te leiden. Maar toch het is de moeder alleen niet, die haar jongskens tot Gods altaren heeft te brengen.

Wat een kind enkel bij zijn moeder vindt, maakt licht den indruk van meer gevoelsuiting, goed voor de huiskamer en voor de eerste levensjaren te zijn, maar voor het eigenlijke leven te midden der wereld en bij het opgroeien min geschikt te zijn.

groeien min geschikt te zijn. Ook de vader, zoo hij anders vroom is, ' heeft zijn voetstappen staan op den weg die naar Gods altaren leidt. Zijn voetstappen op dien weg zijn anders dan die van moeder. Er spreekt gemeenlijk meer vastheid en kloekheid uit. Maar daarom is de man niet verstoken van de warmte van het gemoedsleven en hoeft de teederheid en de innigheid der ziel hem niet vreemd te wezen. Zelfs is zonder die innigheid en die teederheid elk genieten van Gods volzalige gemeenschap ondenkbaar.

Gods volzalige gemeenschap ondenkbaar. En daarom vraagt het kinderhart om koestering en verwarming door den gloed van beider heilige liefde.

De kinderkens willen wel mee, als ze maar meegenomen worden, en zoo ze maar den indruk ontvangen, dat vader en moeder hen niet buiten laten staan, als ze^het gordijn van de Tente des Heeren binnentreden, als ware voor hen alleen het berispt worden en het geheugenwerk, en voor vader en moeder het heilige van Gods Huis. Uw Doop, waarin ge uw »jongskens" den Heere opdroegt, is u een getuigenis.

Heere opdroegt, is u een getuigenis. Toen hebt ge ze bij het heilig Sacrament in het Huis des Heeren en bij zijn altaren gebracht, en door Vader, Zoon en Heiligen Geest is in dit Sacrament reeds een geheimzinnige band om uw lievelingen gelegd.

band om uw lievelingen gelegd. En nu, die Doop der jonge kinderen is in der menschen oog dwaasheid.

der menschen oog dwaasheid. Wat verstaan onze kinderen daarvan? Wat nut hun die Doop? Wat gemeenschap is er tusschen zulk een jeugdig wicht en Gods altaren ?

taren ? En toch, die gemeenschap wil de Heere.

En toch, die gemeenschap wil de Heere. Diezelfde God, die zich uit den mond der jonge kinderen lof bereid heeft, en reeds van hun jeugd af het gordijn van zijn Tente voor hen opent.

hen opent. Blijft dan met uw kinderkens in de lijn van dien Doop, tot ze straks mét u ook tot het Sacrament van brood en wijn u bij Gods altaren toetreden.

aren toetreden. Er schuilt een zegen in elke teedere liefde.

En geen liefde heeft van God meerder zegen, dan de vrome liefde van een vader en moeder voor hun »jongskens".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1889

De Heraut | 4 Pagina's

,,Harejongskens bij uw altaren.''

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1889

De Heraut | 4 Pagina's