Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Collegiaal stelsel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Collegiaal stelsel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Een gewone, niet door de Fransche Revolutie bedorven conscientie weet, dat alle gezag van God komt; en een goed Calvinist weet bovendien, dat nooit eenig mensch over zijn medemensch gezag kan bezitten of uitoefenen, tenzij doordien God dit gehengt Maar de Fransche Revolutie verwarde de conscientie, en sneed dien band van het goddelijk gezag door.

Neen, het was niet zoo, dat alle gezag van God is. Met God had men in Staat en maatschappij niets te maken. Voor zooveel er gezag moet zijn en gezag wierd uitgeoefend, moest dit gezag dus een anderen oorsprong hebben.

Die oorsprong kon niet in God liggen, en moest dus wel liggen in den mensch.

En toen dook de booze theorie op: i". dat er in den aanvang onder menschen geen gezag bestond; 2". d> it bij de uitbreiding van het aantal menschen zeker gezag noodig wierd om de orde te handhaven; en 3". dat toen de menschen zelven zeker gezag hadden ingesteld en onderling een verdrag hadden aangegaan, om op die en die wijs de zaken van de gemeenschap te regelen.

Zoo ontstond er dus een vereeniging, een soort gemeenschap, bestaande uit alle menschen. Die vereeniging noemde men een Staat. In dien Staat trad een bestuur op. En door medewerking van dit bestuur kwamen er wetten.

Heel de theorie alzoo van het Contrat Social. De leer van Hugo de Groot. Straks het systema van Rousseau. En nu nog altoos, zij het ook in anderen vorm, de wijsheid der nieuwere rechtsgeleerden. Want immers ook hun pantheïstische verklaring komt toch altoos hier op neer, dat het gezag niet van God komt, maar door innerlijken drang onder de volken en dus uit den mensch is opgekomen.

Dit is het Collegiale stelsel op politiek terrein.

En geheel ditzelfde stelsel heeft men nu onder dien bepaalden naam van Collegiaal stelsel ook toepasselijk verklaard op de Kerk als instituut.

Ook in de kerk toch is de gezagsquaestie de hoofdquaestie.

Zoolang deze quaestie niet tot helderheid is gebracht, kan ik ook in een kerk niets hoegenaamd beginnen.

Dan immers weet ik niet hoe de kerk moet ingericht; weet ik niet wat er in de kerk gedaan moet worden; en weet ik evenmin als er iets hapert, wie het recht heeft, om tusschenbeide te treden.

Nu staat het voor elk belijdend Christen, hij zij Gereformeerd of Luthersch, Grieksch of Roomsch, onomstooteüjk vast, dat ook in een kerk alle macht van God is; dat in God ook voor de kerk de bron van het gezag ligt; en dat de souvereiniteit in de kerk uit niemand anders kan afgeleid dan uit God den Heere.

Op Christus komen we pas in de tweede plaats.

Ook de Christus toch bezit over de kerk geen oorspronkelijke macht. Ook de Middelaar heeft zijn gegag en macht van God Drieënig ontvangen. Evenals het huis van Oranje door God over Nederland is aangesteld, zoo ook is het huis Davids over de kerk gezet; en dit huis Davids is vertegenwoordigd door Koning Jezus.

In de kerk staat dus een iegelijk onder de overhoogheid van Koning Jezus, omdat God de Heere den Christus als Koning over ons gezalfd en aangesteld heeft.

Maar ook hiertegen is de geest der Revolutie nu in openbaar verzet gekomen.

Neen ook in de kerk wilde men van het gezag of de souvereiniteit Gods niets weten. Ook voor de kerk moest het gezag uit den mensch afgeleid.

En nu wierd dezelfde booze theorie van het Contrat Social ook op de kerk toegepast.

Ook daar heette het, dat er aanvankelijk geen gezag bestond; doch dat het toenemend aantal leden zeker gezag noodig maakte. En dat toen deze leden, dit inziende, bij ell< aar zijn gekomen; saam een vereeniging of genootschap hebben gesticht, dat ze kerk noemden; voor dit genootschap een wet hebben ingesteld of een stattmt; en krachtens dit statuut een aantal personen als bestuurders hebben aangesteld.

En wel kon men evenmin voor de kerk als voor den Staat bewijzen, dat en wanneer deze contractsluiting dan toch geschied zou zijn. Maar dat deed er niet toe. Het was niet om historische v/aarheid, maar alleen om de theorie te doen, die ons van het gezag van God en zijnen Christus af hielp, en daarom nam men zijn toevlucht tot de fictie van het rebus ipsis etjactis. Zulk een stichting, overeenkomst en vrijwillige onderwerping kon namelijk, zoo leeraarde men, ook stilzwijgend en ongemerkt zijn toegegaan. En had men dan eenigen tijd feitelijk in zulk een genootschap, naar zulk een statuut en onder zulke bestuurders geleefd, dan wierd men geacht zich vrijwillig geleend te hebben tot zulk een Genootschapsstichting.

Om dit nu duidelijk te doen uitkomen, wierd op den voorgrond gesteld, dat Christus wel onze Leeraar, maar niet onze Koning was. Hij mocht in overdrachtelijken zin „koning in het Godsrijk" zijn, zooals Plato en Kant koningen zijn op wijsgeerig gebied ; maar in eigenlijken zin mocht dit niet verstaan. Christus was onze Leeraar.

Niets meer, niets minder. En daar hij nu op aarde zelf niet meer leeraren kon, moesten dit anderen in zijn plaats doen. Maar hoe zij dit zouden doen, dat zou het kerkelijk gezag bepalen, en dit kerkelijk gezag ging geheel buiten den Christus om. Hij was een gestorven leeraar. Een leeraar die alleen door zijn overgebriefd woord leeraart nog nadat hij gestorven is. En overmits er nu nog andere leeraren naast den Christus in deze wereld stonden, moest het aan de vrije keus der menschen worden overgelaten, wat ze van deze leer wilden aannemen.

Feitelijk bleef er in de kerk dus van den Christus niets anders over, dan dat hij, tijdens zijn omwandelen op aarde, eenige dingen geleerd had en een anderen geest onder de menschheid had zoeken te brengen.

Wie zich door die leer en dien geest voelden aangetrokken, vereenigden zich nu, om die leer en dien geest te propageeren in de wereld. Voor dat doel richtten zij een genootschap op; dat genootschap noemden ze een kerk; en het bleef dus aan hun vrije keus staan, hoe ze die leer en dien geest verkozen op te vatten, en in hoeverre ze haar al dan niet een exclusieve geldigheid toeschreven.

De Christus is er niet meer; maar degenen die min of meer met zijn leven en geest ophebben zijn er nog. Hij heefc dus niets, zij hebben alles te zeggen. En komen ze morgen den dag tot het inzicht, dat er nog weer een andere leer gevonden is, en een andere geest openbaar wierd, die hooger staat, welnu dan besluiten ze bij meerderheid van stemmen, dat de leer van Jezus heeft afgedaan, en deze nieuwe leer nu voorwerp van propaganda zal zijn, en het genootschap houdt op Christelijk te zijn.

Zoo gevoelt men, hoe feitelijk alles aan de gezagsquaestie hangt. Berust het gezag bij den Christus, dan is da kerk opgetreden krachtens zijn bevel, door hem ingesteld, aan zijn Woord en Wet gebonden, en is in de kerk ieders wil en keus aan den wil en de keuze van Christus als Koning onderworpen.

Maar dan ook omgekeerd, berust het gezag feitelijk bij de leden die het genootschap saamstellen; dan heeft Jezus niets te zeggen, dan wordt er over den Christus en zijn leer naar goedvinden beschikt; dan berust de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht bij de leden van het genootschap of bij het stel bestuurders dat deze leden aanstelden; en dan is er van Christus in dit genootschap alleen sprake voor zooverre de leden öf hun aangestelde bestuurders dit gedoogen of goedvinden.

Niet Christus staat dan boven de leden, maar de leden staan boven den Christus.

Niet zij zijn bij zijn gratie, maar hij is bij hun gratie in de kerk. En desvetkiezende zetten zij hem bij meerderheid van stemmen morgen den dag ook als Leeraar af.

Dit nu is de kern van het Collegiaal stelsel; waarin niets voor ons treedt dan het overbrengen van de theorie der Fransche Revolutie op het terrein der Kerk van Christus.

En staat het nu voor elk Christen vast, dat het uitgangspunt der Fransche Revolutie niets anders noch minder was, dan de principieele loochening van God; de voleinding van den opstand in het paradijs; en het gewonnen geven aan Satan van het pleit onder de. volken; dan komen we alzoo tot de ontzettende conclusie, dat de toepassing van het Collegiaal stelsel op de kerk van Christus, het overleveren van Christus' Kerk is aan de machtvan Satan.

Het Collegiaal stelsel behoort tot de poorten der hel, waarvan de Christus zelf gesproken heeft dat ze pogen zullen zijn Kerk te overweldigen.

KuYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Collegiaal stelsel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

De Heraut | 4 Pagina's