Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Collegiaal stelsel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Collegiaal stelsel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

Thans overgaande tot den toestand, die op dit ©ogenblik hier te lande bestaat, is het aan geen twijfel onderhevig, of het is metterdaad het Collegiale stelsel dat op kerkelijk gebied heerscht. Wel valt er onderscheid te maken, en vallen de Roomsch-Katholieke en Christelijke Gereformeerde kerkgenootschappen niet op gelijke wijze onder dit Collegiale stelsel als het Nederlandsch Hervormde en Evangelisch-Luthersche kerkgenootschap, maar architectonisch is het toch bij alle deze kerkgenootschappen saam het Collegiale stelsel, in welks stijl de gevel voor de straat is opgetrokken.

De groote verandering wierd ook op kerkelijk terrein ten onzent aangebracht door de Fransche Revolutie. Want wel was ook in de dagen der Reformatie een groote ommekeer, tot stand gekomen, maar deze liet het kerkelijk beginsel ten finale onaangetast.

Gelijk men zich uit onze eerste artikelen over dit onderwerp herinneren zal, begon de kerk van Christus met absoluut vrij in haar organisatie en optreden te zijn, en kende ze geen andere eenheid dan die in Christus en de apostelen lag (Aequaliteitsstelsel).

Toen kwam allengs het bisdom op, dat de wereldkerk in een groot aantal kerkelijke provinciën indeelde, die heur eenheid vonden in de keizerlijke macht (Episcopaal systeem).

En uit deze bedenkelijke afhankelijkheid had de kerk zich allengs weer losgemaakt, door de eenheid der bisdommen te zoeken niet langer in de keizerlijke macht maar in den Stoel van Rome (Papaal systeem).

Het resultaat waartoe men bij het einde der middeleeuwen gekomen was, mocht dus formeel gewenscht en gelukkig heeten.

De kerk droeg geen banden; ze was vrij van de Overheid; haar eenheid scheen gewaarborgd en haar oecumenisch karakter kwam uit. Slechts viel het te betreuren, dat men in plaats van de eenheid der kerk in het Concilie of Synodaal systeem gezocht te hebben, het pausdom entte op een gevaarlijk hiërarchisch systeem.

Toen nu in de i6de eeuw ook hier te lande een groote menigte van kerken tot reformatie kwam, hebben deze kerken geheel op eigen gelegenheid en in gehoorzaamheid aan Christus aanstonds een algemeen kerkelijk verband gezocht. Ze bedoelden dit te zoeken naar twee zijden: eenerzijds voor de kerken dezer landen onderling, en anderzijds voor de kerken dezer landen met de kerken van andere natiën. Aan dit laatste ideaal hield men nog altoos ook op de Synode te Dordrecht in 1619 vast, en door goede Gereformeerden is het als beginsel nog nimmer opgegeven.

Maar ook al laten we dit laatste een oogenblik rusten, zooveel blijkt duidelijk en stellig, dat de kerken op onze erve, die ééne belijdenis deelachtig waren, buiten alle bemoeiing van de Overheid om, zelfstandig de regeling van heur kerkregeering in handen namen, en dit deden op grond van de door allen aanvaarde belijdenis. Immers in die belijdenis waren ook de beginselen der kerkregeering opgenomen, en er kon dus rechtens geen verschil van gevoelen bestaan over het beginsel waarvan men had uit te gaan.

Te Emden op de Synode van 1571 is de eerste hand aan dit werk gelegd, en wel gelegd in dien zin, dat de kerken geheel op eigen gelegenheid en buiten bemoeiing van de Overheid zich zelfstandig, alleen in gehoorzaamheid aan Christus, zouden aaneensluiten. Ware er dus voorts niets tusschenbeide gekomen, dan zouden onze kerken reeds van toen af op volkomen voet van vrijheid georganiseerd zijn geweest en een heerlijke toekomst zijn tegengegaan.

Maar helaas, zoo gewenscht en gelukkig verliep de zaak niet.

Er stond namelijk al spoedig ten onzent een tamelijk machtige partij op, die straks in Oldenbarnevelt haar eminenthoofd zou vinden, en wier uitgangspunt was, dat de kerken geen aanspraak op zelfstandige organisatie bezaten, maar heur regeling van de souvereinen der landen hadden te ontvangen; en zulks in bijna gelijken zin, als de Duitsche vorsten dit gedreven hadden in hun territoriaalsysteem. De Souverein zou summus episcopos (opperbisschop) en daarom als Souverein bevoegd zijn om aan de kerken haar levensregel voor te schrijven. Dit drijven kwam van staatswege en vond steun bij de aanzienlijken en geleerden in den boezem onzer kerken, die zich liefst aan den invloed der predikanten onttrokken.

Tegen dit streven en dringen nu hebben de kerken ten onzent zich steeds met hand en tand, en ten slotte met zoo uitnemend gevolg verzet, dat de partij van Oldenbarnevelt het onderspit dolf, haar opzet niet kon doordrijven, en haar droombeeld van het territoriaal systeem heeft moeten laten varen.

In beginsel handhaafden dus de kerken hare zelfstandigheid en van een bukken voor de Overheid was geen sprake. Dit neemt echter niet weg, dat er belangrijke concessiën in het feitelijke en bij overeenkomst werden gedaan. Toen eenmaal de Overheid zelve de Gereformeerde religie had aangenomen, en de kerkgebouwen en goederen van de oude Christelijke kerken wederom, en dat wel nu ten dienste der „Gereformeerde" religie gesteld hadden, moest met de Overheid gerekend. Zij moest ontzien. Men mocht haar ongenoegen noch ongenade beloopen. En zoo moest men wel haar medewerking zoeken, om eiïect aan zijn verordeningen en besluiten te geven.

Genoot nu de „Gereformeerde kerk" hierdoor al de twijfelachtige eer van „de publycke kerk" te zijn, en kon ze diensvolgens op het gebruik der publycke kerkgebouwen en goederen van geestelijken oorsprong aanspraak maken, toch kocht ze die privilegiën duur.

Vooreerst doordien ze in haar kerkenordening aan den drang der Overheid wel niet in beginsel, maar dan toch feitelijk allerlei moest toegeven, dat ze eigenlijk wel wist dat contrabande was. Ten tweede doordien ze, bij gemis aan medewerking van de Overheid, ten deele onmachtig bleek, om haar besluiten ten uitvoer te leggen. Ten derde doordien het tegenhouden der generale Synode de veerkracht van haar organisatie brak. En ten vierde doordien de Overheid door het bezit der academiën, het bezit der kerkgebouwen en het uitbetalen der traktementen een hoogst ongewenschten en toch zeer machtigen invloed op het kerkelijk leven oefende.

Dit had ten gevolge, dat de toenmalige kerkelijke ordening niet kon doorwerken; dat aan de kerken de kracht ontbrak om haar beginsel tot verdere ontwikkeling te brengen; en dat zij machteloos stonden tegenover de anti-Gereformeerde en niet-kerkelijke invloeden die van Staatswege almeer op haar erf binnendrongen. De invoering der nieuwe Psalmberijming niet op kerkelijk, maar op Staatsinitiatief, in 1773, is hiervan het beschamendst voorbeeld.

De toestand was dus deze geworden, dat de Gereformeerde kerken wel zuiver in belijdenis en beginsel van kerkregeering stonden, maar een generale Synode misten, om heur eenheid tot levende uitdrukking te brengen; terwijl de Staten-Generaal en Provinciaal hunnerzijds het territoriaal systeem wel niet hadden kunnen doordrijven, maar toch de facto een macht uitoefenden, die alle zuivere kerkelijke ontwikkeling tegenhield.

Zoo nu stonden de zaken, toen ook hier van lieverlee op staatkundig gebied de beginselen der Fransche Revolutie begonnen door te dringen; beginselen, die een geheel andere tegenstelling aan de orde brachten, en den strijd deden opkomen tusschen het „bij de gratie Gods" en „bij den wil des volks."

Van dat oogenblik af keerde zich het meerendeel onzer Staatslieden en publicisten tegen de geopenbaarde Waarheid, tegen de hulde aan God den Heere, en dus ook tegen de kerken in haar publiek en Gereformeerd karakter.

De Overheid zou nu voortaan bij de gratie van het volk bestaan, en dus noch met Godsvereering, noch met de kerk als zoodanig iets meer uitstaande hebben. Vanzelf viel daarmee ook elk verschil weg tusschen de Gereformeerde en de overige gezindheden.

Uitroeien kon men alle kerkelijk leven wel niet, maar het wierd toch ais een lastig en eigenlijk hinderlijk verschijnsel in het volksleven met leede oogen aangezien.

Liefst had men gedaan alsofhetganschniet bestond. Nog liever het uitgedelgd en vernietigd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Collegiaal stelsel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's