Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Ja kom, Heere Jezus!"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Ja kom, Heere Jezus!"

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die deze Jingen getuigt, zegt: a, ik kom haastiglijk. .Amen, ja kom, Heere Tezus! Ópenb 22:20.

Op het Kerstfeest doorleeft de kerke Gods op aarde een heilige herinnering.

De zalige roepstem: Jezus is geboren ! klinkt door het land. En bij het hooren van dien hemelschen toon doet onze heugenis een sprong van achttien eeuwen terug; verplaatst zich in 'den toestand der Anna's en Zachariassen, der Johannessen, der Simeons en der Maria's; en het is of we, onder de herders van Bethlehem omdolend, met hen dat diepe heimwee door de ziel voelen vlijmen, van een Messias, die altoos komen zou, en die reeds eeuwen lang beloofd was, maar, met wat onwrikbare hoop de wolke der getuigen hem ook had ingewacht, nog immer niet kwam.

Zoo leeft onze ziel dan terug in den hangen tijd, toen de Christus nog moest geboren worden. We beelden ons een oogenblik in, dat de kribbe van Bethlehem haar hemelschen schat nog niet had ontvangen. En we droomen ons terug in die eeuwe der donkerheid en der duisternisse, toen nog altoos de profetie machtig was: „Het volk, dat in duisternis zit, zal een groot licht opgaan!", maar dat het lieve licht nog niet opgegaan was.

Gelijk een moeder, om zich weer eens recht rijk in het bezit van haar kroost te gevoelen, zich soms indenkt in den toestand, dat ze al die schatten van haar hart moest missen, zoo ook denkt de Christenheid, als weer het Kerstfeest nadert, zich een oogenblik terug in die wereld, toen Gods vrome kinderen het Kindeke van Bethlehem nog niet kenden; en zulks niet om in spel der verbeelding het heiligste te ontwijden, maar om juist door dat indenken van wat Tiet gemis zou zijn, zich dubbel rijk te gevoelen in Gods onuitsprekelijke gave.

Er zijn geestelijke leidsUeden van Godsvolk geweest, die dat te ver dreven. Minnaars van het dusgenaamd »kerkelijk jaar", en die daarom wekenlang vóór het Kerstfeest, hun Advents-zang aanhieven en heel een reeks van ^^ï/f«/j'-predikatiën hielden.

Volg die leidslieden niet.

Die lokken u naar onnatuur.

Want het is gezocht, het is gekunsteld, het is gewrongen spel der inbeelding en onvrome phantasie, om de kerke Gods wekenlang in een stemming te doen verkeeren, alsof ze haar Christus weer verloren had, nog buiten het licht van Efrata omdoolde, en nog als Anna de profetesse in den tempel zat, wachtende op hem die zou komen.

Dan nog liever gansch geen Kerstfeest, gelijk onze Schotsche broederen het aanleggen, die zeggen : Jezus is voor achttien eeuwen geboren, en dies kunnen wij geen jubel meer aanheffen, alsof hij pas geboren wierd.

Maar veiliger nog gaat ge, zoo ge én die hoog-kerkelijke inkruipsels van het «kerkelijk jaar'' met zijn Adventsweken én dat Schotsch strakke en naakte purisme mijdt, en met al de Christenheid op uw Kerstfeest elk jaar van nieuws den rijkdom van de gifte van Gods Zoon aan deze aarde indenkt, en om die weelde te kunnen indenken, één oogenblik althans terugleeft in de somberheid van het heimwee der wereld, eer die Christus er was.

Zelfs is dat terugleven in den barensnood der wereld eer met het Kindeke van Bethlehem de Star in Jacob opging, meer dan een teruggaan in uw herinnering en meer dan een u inbeelden van wat het zonder Christus zijn zou.

Want, vergeet toch nooit, omdat het Kindeke in Bethlehem geboren is, daarom is de Christus nog niet geboren in het hart van al Gods uitverkorenen.

Die hem nu kennen, dragen nog maar al te goede heugenis met zich rond, van de lange, bange, in godvergetenheid verzondigde jaren, dat ze toch ook uitverkorenen waren, maar het nog niet wisten, en omdoolden zonder Christus in deze wereld. o. Het is nog zoo heel iets anders, of de wereld haar Christus in Bethlehem ontvangt, dan of een geroepene des Meeren van een geboorte van den Christus in zijn eigen ziel mag vernemen.

Want het licht in Efrata's velden is wel opgegaan, maar dat belet niet, dat nog duizenden bij duizenden als nachtvogels te midden van dat klare licht, in duisternisse omfladderen.

Voor God is zelfs de duisternisse een licht om Hem, maar voor het onbekeerde hart blijft het klaarste Licht dat opging stikdonkere nacht om de ziel.

En dat nu is het eeuwig schoone en altoos weer boeiende van dat Oud-Testamentisch heimwee en van die profetische schemering en van dat roepen : » Wachter, wat is er van den nacht? '' 't welk we van de lippen van een Anna en een Simeon opvangen, dat elk geroepene des Heeren, die nog pas uit de donkerheid naar het Licht op weg is, zichzelven terugvindt in die oude klaagzangen, in dat heimwee der toenmalige geloovigen het heimwee van zijn eigen hart beluistert, en zoo ongemerkt op de hemelsche melodie hunner smeekende tonen naar den Christus wordt voortgeleid.

Ja, het Kerstfeest herhaalt zich, en dat hebben onze Schotten te veel vergeten. Het Kerstfeest keert eindeloos weder. Niet voor de aarde.

Die heeft slechts éénmaal vóór nu achttien eeuwen haar nooit wederkeerend Kerstfeest beleefd. Maar wel in de kerke Gods, waarin de Christus nog telkens geboren wordt; nu niet in de kribbe, maar in het hart van den jongeling die nog van verre stond, of van een geroepene onder de jonge maagden, die de hemelsche schoonheid van haar Heiland nog niet had bekend.

En zelfs dit put nog de diepte van het Kerst-heimwee voor Gods volk niet uit.

Immanuël is geboren, en toch roept al Gods volk nog in zijn smeekgebeden: t> Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk!" De kerke Gods heeft haar Heiland en toch heeft ze Hem nog niet.

Want in den Christus geloofd en zich in den Christus verheugd heeft reeds Abraham, de vader aller geloovigen, aan Mamre's eikenbosschen; maar hetgeen waar het hart, waar de liefde der ziel, waar het verterend verlangen naar dorstte, dat was, om niet maar te weten, dat de Messias ons besteld is en ons heil in hem vast ligt, maar om den Christus 'te zien, om met den Christus te verkeeren, om den Christus te genieten in volzalige aanschouwing.

En die dorst der ziele erlangt ook nu nog bij Gods kinderen geen bevrediging.

Nog altoos wandelen ze evenals Abraham door geloof en niet door aanschouwing.

Ze hooren van hem, ze kennen hem, in stil geloof mogen ze de ziel tot hun Heere in de hemelen verheffen, maar met dat al blijft Simeons heimwee hen innerlijk verteren: ze hebben den Heere nog niet gezien.

Hij is voor de wereld geboren, maar ... ook van deze wereld weer weggegaan. Hij is in hun binnenste geboren, maar om in de verborgenheid des harten zich slechts geestelijk aan zijn volk te openbaren. Hij toont zich en geeft zich in het heilig Sacrament van brood en wijn, maar om door heilige symbolen hun hart hemelwaarts te trekken.

En ja, hoewel hem niet ziende, maargeloovende, verheugen ze zich in hun Jezus met onuitsprekelijke vreugde; maar toch blijft het een leven in gemis, een leven met een leegte om zich heen, een leven zonder dat ze den Heiland aanschouwen kunnen, en dat diarom alleen is uit te houden, omdat ze weten, dat Christus eens komt en dat ook hun oog hem zien zal.

Profetie dus ook nu, gelijk eens profetie in oude dagen.

Nu als toen, een uitzien naar een heerlijke toekomst, waarin diezelfde Messias, die eens neerkwam bij de kribbe van Bethlehem, nogmaals uit den hemel naar deze aai-de zal komen, om, met al zijn heilige engelen omstuwd, zich aan de Maria's en Anna's, aan de Zachariassen en Simeons te openbaren.

Toen het Kindeke in het vleesch gezien, betast, genoten; nu de Christus in de hemelen, die alleen voor het geloofsoog der ziel zich openbaart ; maar dan nogmaals diezelfde Christus in het vleesch tot ons gekomen. En dan om nimmer van zijn volk te scheiden, maar eeuwiglijk het geziene, het aanschouwde, het door den aanblik ook der oogen bewonderde Hoofd van zijn kerk te zijn.

En dat nu moet de glorie van ons^Kerstfeest zijn.

Een Kerstfeest uit de heugenis van wat Gods engelen in Efrata's velden zongen. Een Kerstfeest, dat Gods uitverkorenen, maar die nog onbekeerd zijn, lokt en trekt, om een kribbe voor hun Heiland ook in hun eigen ziel te bereiden.

Maar bovenal een Kerstfeest als profetie van dat tweede komen des Heeren, als hij, onze Heiland, voor eeuwig de scheiding zal te niet doen, en als Koning heerschen zal in het midden zijns volks.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's