Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Om beschreven te worden!”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om beschreven te worden!”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om beschreven te worden met Maria, zijne ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. (Lukas 2:5.)

Wat men thans een »volkstelling" heet, noemde men in de dagen toen Jezus op aarde was een »beschrijving".

Nu kan zulk een »volkstelling" of > be5chrijving" met allerlei doel ondernomen worden, en al naar gelang van dit doel is ze lofwaardig of slecht.

Dat laatste weten we uit Davids dagen.

Toen koning David in zijn koninklijke residentie een besluit had genomen, om tot een volkstelling over te gaan, ontstak Gods toorn tegen zijn gezalfden koning; en David zelf zag, terstond na de profetische bestraffing, zeer goed in, dat hg een gruwelijke zonde voor God in zijn hart had besloten.

Waarin die zonde bij David school is niet twijfelachtig.

Israels koning moest niet als een koning der andere volken .zijn. Bij die andere koningen stond steeds het denkbeeld op den voorgrond, om, door het verzamelen en wapenen van een machtig leger, aan andere volken zijn heerschappij op te leggen en te stichten wat men noemt een wereldrijk.

Zoo deed Farao. Zoo deed Nebucadnezar. Zoo deed Cyrus Zoo deed Alexander. Zoo heeft in Jezus' dagen keizer Augustus gedaan. En in deze wereldrijken school niets dan weerstand van het zondig geslacht der menschheid tegen God. Hij had bij Babel alle plan en toeleg om één machtig wereldrijk te stichten verijdeld ; en nu stak in al dat pogen om toch een wereldrijk te stichten niets anders dan de toeleg, om toch dat opzet van Babels torenbouw door te zetten.

Gelukte ooit dit plan, om in één rijk heel de wereld saam te vatten, dan zou zulk een rijk een rijk der helle onder den «Overste der wereld" zijn. En om dit nu te beletten had God besloten zijn Koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen op te richten, en dit »rijk der hemelen'' in Israels volksstaat afgebeeld.

Daarom was het in Israël zoo groote zonde, toen het in Saul een koning wilde hebben »zooals de andere volken hadden"; en daarom nu was het ook in David zoo gruwelijke afval, dat hij, de man naar Gods bestel en dien God in Sauls plaats bad gesteld, nu toch de booze gedachte in zijn ziel liet sluipen, om door wapengeweld op verovering der volkeren uit te gaan.

Hierin verloochende David den Messias; ging rechtstreeks tegen heel de roeping van Israël in ; en heulde hij met Satan tegen God!

Vandaar dat we lezen: Satan porde hem aan.

Doch daarom is nog volstrekt elke volkstelling niet geoordeeld. En als zulk een volkstelling niets te maken heeft met oorlogszuchtige of ongoddelijke plannen, maar uitsluitend strekt om tot kennis van land en volk te geraken, is zulk een volkstelling alleszins geoorloofd en voor een goed bestuur van den Staat zelfs onmisbaar.

Meer nog, geschiedt zulk een volkstelling met goede bedoeling, dan is ze tevens van hooge waardij voor het volk zelf.

Immers, waar gelijk ten onzent, éénmaal om de tien jaar, zulk een volkstelling plaats heeft, daar is het dat ééne oogenblik van de volkstelling waarop alle ingezetenen en inwoners des lands op een zelfden dag saamwerken tot een zelfde daad, en daardoor een besef van saamhoorigheid als volk in heel het lichaam der natie wakker roepen.

Een natie is niet bij toeval ontstaan, noch door saamraping geboren. Ook ons volk is een oud volk, waardoor nu reeds eeuwenlang een zelfde stroom van levensbloed stroomt; waarin eenzelfde geestelijk wezen op allerlei manier tot openbaring zoekt te komen; waaraan God de Heere nog eer het geboren wierd, zijn roeping en taak had voorgeschreven; en dat zich nog altoos, voor het oog van heel Europa, van die heilige roeping heeft te kwijten.

En dat besef nu pleegt veelszins te sluimeren.

We leven in onze gezinnen; we leven in onze dorpen en steden; we bewegen ons in onze levenskringen; we deelen en splitsen ons in allerlei groepen en partijen; maar dat deze vier millioen personen saam één lichaam uitmaken, uit éénen bloede zijn, en saam één leven ter volvoering van één heilige roeping hebben te doorleven, dit komt in de gewone dagen des levens schier nimmer in ons op.

Vandaar dat ook de nationale conscientie zoo zelden een toon laat hooren. Dat er over nationale zonde zoo weinig schuld wordt beleden. En dat we, o, zoo geneigd zijn, om alle schuld op andere groepen en partijen te werpen, zonder het ons in te prenten, dat er ook een gemeenschappelijke schuld voor God is, die ons als natie wordt toegerekend.

Ter stuiting nu van deze onaandoenlijkheid kan dan zulk een «beschrijving" of «volkstelling" middel in Gods hand zijn.

Reeds op onmiddellijke wijze door het feit zelf, dat op dien éénen dag aller hand meewerkt tot één daad, die hen als zonen en dochteren van het ééne land saamvat.

Maar voorts ook op middellijke wijze door de ontzettende feiten, die zulk een volkstelling ons herinneren komt. Want immers door zulk een volkstelling en haar resultaten, wordt nogmaals heel een reeks van droeve beschamende feiten voor uw geest geplaatst. Feiten van maatschappelijken aard, die u zeggen, hoe zwaar en hard er nog altoos door de meesten onzer landzaten in het zweet huns aanschijns moet gewerkt. Die u zeggen, wat ongelooflijk aantal landgenooten in kommer en zorg hun dagen slijten. Wat schriklijk aantal de bevolking in onze krankzinnigengestichten bedraagt. Hoeveel duizenden blinden en dooven er zijn. Hoe hoog het cijfer reeds klom van mannen en vrouwen, die in zonde saamleven zonder voor God en zijn Overheid gehuwd te zijn. Wat duizendtallen' van kinderen in hun onechte geboorte de zonde van hun moeder en de zonde van hun schuilenden vader openbaarden, o, Er gaat van zulk een volkstelling zulk een ontzettende sprake uit van ongeloof, van velerlei zonde en namelooze ellende, die geleden wordt, wel geschikt om u wakker te schudden uit uw zelfgenoegzaamheid en u af te vragen: Wat hebt gij ter stuiting van die ellende, ter afbidding van die zonde, ter bestrijding van dit ongeloof, als medeburger voor uw burgers, en in hen voor uw vaderland gedaan?

En nu, het is zoo, daar zal de groote menigte niet op komen. Voor haar behoort zulk een volkstelling, eer we drie maanden verder zijn, reeds tot het verleden, en gaat ze voorbij zonder een spoor achter te laten.

Maar voor de geestelijke zonen onzer vaderen is dit anders.

Die hebben geloof en in dat geloof is God door zijn Heiligen Geest werkzaam. Daarom zijn ze gevoelig en teeder; aandoenlijk voor eiken pijnlijken indruk; ook wat het leven van land en volk betreft.

En als nu zulk een volkstelling weer eens al de nationale ellende en zonde voor hun eestesoog brengt, dan krijgen ze daar geestelijke werkzaamheid mede. Hen stemt dat tot nadenken. Hun komt er een stem van Godsege in toe. En zoo rijzen er in hun ziel overeggingen en overdenkingen op, om ook voor and en volk den Troon der genade aan te oopen; uit 's lands historie zich van onze naionale roeping weer bewust te worden; te teunen elk middel dat wordt aangegrepen, om en keer in den stroom van het nationale leven te brengen; en elk in hun eigen kring te doen, at hun hand vindt, om lijden te verzachten, ruk te verLchten, tranen te drogen, en oneloof en zonde tegen te staan.

In Gods hand is alle middel tot prikkeling van zijn volk ten goede een instrument om ijn doel te bereiken.

Dat zaagt ge aan de «beschrijving" van eizer Augustus, die in Gods bestel dienst oest doen, om Maria, de begenadigde onder e vrouwen, uit Nazareth naar Bethlehem Efratha e doen optrekken, opdat de Messias in de stad avids zou geboren, en het goddelijk woord er profetie voor alle eeuwen gestaafd zou orden.

En zoo doet de Heere nog.

Ook nu nog gaat van zulk een «beschrijving" en stemme Gods tot de volken uit.

En daarom, wie ooren heeft om te hooren, ie hoore ook nu wat God tot ons volk te eggen heeft. En wie het hoort, die merke er p, en doe er naar.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Om beschreven te worden!”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's