Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXV.

En ik hoorde het getal der genen, die verzegeld waren. Openb. 7 : 4.

VIL

Van het Sacrament (2).

Dit denkbeeld, om de Sacramenten als een zegel te verstaan is uit de Schrift zelve genomen. In Rom. 4 : 11 toch lezen we van den patriarch Abraham dit: Hij heeft hel teeken der besnijdenisse ontvangen tot een ZEGFX der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid vv? s toegerekend". Uitdrukkelijk wordt hier derhalve van de besnijdenis (die tot op zekere hoogte althans een Sacrament was) uitgesproken, dat ze de beteekenis van een „zegel" had.

Nu komt dit begrip van een „zegel" herhaaldelijk in de Heilige Schriituur voor, en het is daarom noodzakelijk dit Schriftuurlijk gebruik van het woord „zegel" kortelijk na te gaan, om wel te verstaan wat met de benaming van „zegel" voor het Sïcrament bedoeld wordt. Tusschen een gewoon teeken en een zegelteeken bestaat toch een in het oog loopend verschil, en zoodra maar het besef herleeft, dat we wel waarlijk in het Sactanient van den heiligen Doop en het heilige Avondmaal met^ zulk een zeqelteeken te doen hebben, is reeds daardoor de onheilige voorstelling als ware het Sacrament slechts een ceremonieele plechtigheid voorgoed afgesneden.

Het veelvuldig gebruik van het woord „zegel" in de Heilige Schriftuur moet verklaard uit de veelvuldige aanwending van het zegel 'm de dagen, waarin de schriften des Bijbels te boek zijn gesteld. Thans hecht men aan een zegel weinig, omdat bij de veranderde levensomstandigheden, vooral tengevolge van de uitvinding van de boekdrukkunst en de snellere communicatie het gebruik van het zegel er minder toe afdoet. Thans is het eigenlijk ondenkbaar, dat iemand een valsch stuk, waarvan hij voorgaf, dat het van den Koning was uitgegaan, in de wereld zou brengen. Immers elk bedrog van dien aard zou op staanden voet worden ontdekt. Maar oudtijds was dit anders. Vervalsching van officieele stukken, nabootsing van koninklijke akten was toen zeer wel denkbaar, en kwam lang niet zoo spoedig uit. Vandaar dat destijds naar alle middelen moest v/orden omgezien, om de echtheid van zulk een stuk te waarborgen, en dien waarborg zocht men toen vooral in het zegel. Eer men er toch toe overging om het koninklijk zegel na te bootsen, bedacht men zich wel tienmaal, overmits op niets bijna zoo zware straf was gesteld. Het zegel van den koning was in die tijden derhalve een stuk van uitnemende waardij, en vandaar dat, gelijk we reeds een vorig maal herinnerden, de man die dat zegel van den Koning of van het rijk bewaren moest, als grootzegelbewaarder een der gewichtigste posten in het rijk bekleedde.

Denkt men dit goed in, dan zal men ook begrijpen, hoe er in Openb. 7 : 2 kan gezegd worden, dat ook God als Koning zulk een zegel heeft.

Daar toch lezen we: En ik zag een anderen enpel opkomen van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods". Deze engel wordt daar voorgesteld als de „grootzegelbewaarder" in het koninkrijk Gods. En nu lezen we omtrent het gebruik van dat „zegel des levenden Gods" zesderlei: ". Dat met dit zegel de Christus als Messias verzegeld was. Zie slechts in Joh. 6 : 27 waar staat: Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze, die blijft in het eeuwige leven, welke.de Zoon des menschen ulieden geven zal; want dezen heeft God de Vader verzegelde Een tekst waarvan de zin niet twijfelachtig is. Immers de zondaar wordt er voorgesteld als zoekende naar spijs, en als allerlei personen ontrtioetende, die hem spijze aanbieden, Er moet dus een keuze gedaan worden tusschen deze aanbieders van de spijze. En nu zegt Christus, dat ge deswege niet de spijze van die anderen, maar de spijs die Jezus u biedt, behoort aan te nemen, omdat hij, bij dat aanbieden, voor u treedt, met het merkteeken en zegelteeken des levenden Gods aan zich; ten bewijze dat hij alleen in staat en bekwaam is, om u een spijze van goddelijken oorsprong te bieden, die blijft tot in het eeuwige leven. Dit zegel nu kwam uit: en eerste in de getuigenisse die de Vader aangaande den Messias in de profetie, bij den Doop aan de Jordaan enz. gegeven had; ten tweede in de wonderteekenen die zijn prediking verzelden; en ten derde in het optreden van 2.ijn goddelijken persoon zelf, waardoor hij sprak, niet als de Schriftgeleerden, maar als machthebbende, d. i. met goddelijke autoriteit. — 2". Wordt van dit zegrl des levenden Gods melding gemaakt bij het ^fondament der waarheid." Ge leest hiervan in 2 Tim. 2:19, waar de heilige apostel Paulus zegt: Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dezen zegel: De Heere kent degenen, die de zijnen zijn"; en „Een iegelijk, die den naam des Heeren noemt, sta af van ongerechtigheid." Hier word: us de waarheid Gods bij een gebouw vergeleken, dat rust op een onwrikbaar fondament, en dit fondament wordt gezegd bezegeld te zijn in zijn eeuwigen en onwrikbaren raad, die én zijn verborgen én zijn geopenbaarden vi'A'inhonixt.Yi's& verborgen wil immers ligt betuigd in deverkiezinge Gods, waardoor de Heere „kent degenen die de zijnen zijn", en die geopenbaarde wil ligt in zijn heilige ordinantiën, die onvoorwaardelijk alle ongerechtigheid verdoemen. Over de beteekenis van deze uitspraak kan dus geen geschil rijzen. En wat den vorm van voorstelling aangaat, zoo zij herinnerd, dat het oudtijds gewoonte was, den hoeksteen van een fondament voor een paleis of tempel te teekenen, door er een afbeelding van het zegel of een opschrift op uit te beitelen; en het is met terugslag op deze gewoonte, dat nu de heilige apostel ons ook het gebouw van Gods heilige Openbaring voorstelt, als gemerkt en geteekend en daardoor als echt gewaarborgd door het zegel Gods. Aan den goeden juisten hoeksteen hing de vastheid van het fondament, en aan de vastheid van het fondament de vastheid van heel het gebouw. Tegen vergissingen of bedrog moest dus ook hier waarborg geboden. Alleen de echte hoeksteen mocht gebruikt worden, en ten bewijze nu, dat deze hoeksteen onderzocht en goedgekeurd was, en alzoo van^ het echte steen en van de zuivere lijnen was, ontving zulk een hoeksteen het zegeli& f^Qn. — 3''. Wordt van dit zegel melding gemaakt bij het Boek van Gods almachtigen raad, waarvan we zelfs lezen, dat het met zeven zegelen verzegeld was, en dat alleen het Lam dat geslacht was, waardig wierd geacht, om dit Boek te openen en de zegels die er aanhingen te verbreken. Dit beeld is ontleend aan de „verzegelde lastbrieven", die nu nog in oorlogstijd door den koning aan zijn admiraal worden meegegeven, als hij met de oorlogsvloot in zee gaat. Dan ontvangt hij „lastbrieven" mee, waarin staat omschreven «; . hij te doen hieft. Maar deze „lastbrieven" zijn verzegeld, en eerst als hij in volle zee is, mag hij ze openen; en wel hij alleen; niemand anders. Ook bij het uitzenden van legers komt dit voor, dat aan den veldheer zulke verzegelde instructiën worden meegegeven. En zoo nu ook, zegt de heilige Openbaring, was er een „Boek", waarin de heilige lastbrief stond, waarin God had vastgesteld, wat er geschieden moest. Maar ook dit „Boek van goddelijke lastgeving" was niet open, maar verzegeld. Zeer steik verzegeld zelfs, want er hingen zeven zegelen aan. En natuurlijk moesten en konden deze zegelen alleen geopend worden door dengene aan wien God de uitvoering van zijn raadsbesluit had toevertrouwd. Vandaar dat deze zeven zegelen dicht blijven, tot op het oogenblik dat de Veldheer des levenden Gods optreedt in het Lam dat geslacht is, en alsnu te zijner tijd en in juiste volgorde dit Boek van de goddelijke raadslagen opent en op staanden voet volgen laat, wat er in stond dclt geschieden moest." — 4". Komt dit zegel des levenden Gods voor bij de redding en bewaring der uitverkorenen uit de groote verdrukking, die aan het einde der dagen komen zai. Een engel toch ontvangt last, om üoor dit „zegel des levenden Gods" alle ï dienstknechten" des levenden Gods te verzegelen met een teeken aan hun voorhoofden. Dat zegelteeken zou dus een aanduiding" zijn, dat de verdervende engel hen voorbijgaan moest en sparen, en zoo lag in dat zegelteeken, evenals in het bloedteeken op de deurposten van Israël in Egypte, een waarborg van behoudenis. — 5°. Wordt van dit zegel in overdrachtelij— ken zin melding gemaakt, waar sprake is van de echtheid van Paulus' apostelschap. Dit aposielschap v/ierd aan Paulus door velen betwist Wel de elven zoo meende men, en de nieuwgekozen Matthias, maaririet de later ingekomen Paulus kon als apostel gelden. En met het oog daarop nu betuigt Pauius in i Cor. 9:2: , ., Het zegel mijns apostels'; hap zijt gijlieden in den Heere." Ook hier heeft het „zegel" dus weer dezelfde beteekenis als in de vier vorige gevallen. Er is geschil over echtheid oi valschheid door nabootsing. En nu treedt het zegel tusschen beide, om waarborg van echtheid te bieden. En dezen waarborg zoekt en vindt de heilige apostel hierin, dat er een daad van den Cnristus is uiigegaan, een goddelijk werk door het instrument van zijn dienst in de stad van Corinthe verricht, en in dit werk des Heelen, uit den hemel, begroet lij het zegel, dat Christus zelf op zijn apostelscbap gedrukt heeft. — En zoo komen we dan ten-6e tot het óns meer aangaande gebruik van dit „zegel des levenden Gods", waarvan sprake is in 2 Cor. i : 22, Ef. i : 13 en Ef. 4 : 30. Want wel wordt ook in andere uitspraken der Heilige Schrifi, als in Mdtth. 17 : 66. Joh. 3 : 33, Rom. 5 : 28, Openb, 10 : 4 en Openb. 22 : 10 van „verzegelen" gewag gewaakt, maar in deze vijf uitspraken wordt gesproken niet van een zegel dat God zet., maar van een verzegeling die plaats heefi door menschen; weshalve ze hier buiten beschouwing blijven. Daarentegen is in 2 Cor. I : 22, Ef. I : 13 en Ef. 4 : 30 sprake van een zegel door God qezet, en wel gezet op de zijnen. Op deze uitspraken moet hier dus wel terdege gelet.

Nu lezen we in 2 Cor. i : 21, 22 dit: Maar die ons met u bevestigt in Christus en die ons gezalfd heeft, is God; die ons ook verzegeld heeft en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven heeft." In gelijken zin heet het in Ef. i : 13: Christus, in welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie, uwer zaligheid gehoord hebt; in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenisse". En eindelijk is van gelijke strekking en zin wat wij lezen in Ef. 4:30, als het heet: Bedroeft den Heiligen Geest niet, door welken qij zijt verzegeld tot den dag der verlossing." In hoeverre nu deze uitspraken op den heiligen Doop doelen en met den heiligen Doop saamhangen, kan eerst later, als we aan het Sacrament des Doops toekomen, worden uiteengezet. Thans kan er slechts in het algemeen op gewezen: en eerste hoe ook hier sprake is van het zegel van den levenden God; want hij, die deze verzegeling doet is de Heere; ten tweede hoe ook hier dit zegel strekt om het nagebootste van het echte te onderscheiden, zoodat alleen hij, die dat zegel, des levenden Gods draagt, deel erlangt aan de eeuwige zaligheid; en ten derde hoe dit zegel gezegd wordt daarin te bestaan, dat de Heilige Geest in hen inging en woning in hen maakte. De schare te Jeruzalem ontving dus dit zegel op den Pinksterdag toen voor het eerst de Heilige Geest zich in dezer voege openbaarde ; en zoo dikwijls er voorts in het boek der Handelingen na en bij den Doop sprake van is, dat de Heilige Geest over een gedoopte kwam, ligt telkens in dit komen van den Heiligen Geest uitgesproken, dat het Z!-gel Gods op dezen gedoopte gezet wierd. En vraagt men nu hoe de Heilige Geest het zegel des levenden Gods kan hecten, dan is ook dit niet moeielijk te vatten. Gelijk men weet staat op tiet koninklijk zegel veelal de beeldenaar, gelijk men het noemt, d. w. z. de afbeelding van de buste van een vorst ot zijn kop; gelijk nu nog op onze rijksmunt van grooter afmeting, aan de ééne zijde het rijkswapen staat en op de andere zijde de afbeelding van den vorst.

Dit had de bedoeling, om den Koning in zijn eigen zegel tegenwoordig te laten zijn en te doen gevoelen, dat wie dit zegel schond, de majesteit zelve des Konings aanrandde. In aansluiting hieraan nu was het natuurlijk, dat de Heilige Geest, die met den Vader en den Zoon één ecnig God is, zelf als de Beeldenaar van het Eeuwige Wezen op de zielen der verlosten wierd ingedrukt. In den Heiligen Geest was het Eeuwige Wezen zelf in de zielen der verlosten ingeprent en afgedrukt. We hebben hier dus niet met een slordige beeldspraak, maar met een keurige ovei brenging van gedachten te doen. Waar de Heilige Geest in de harten is ingegaan, is het zegel des levenden Gods afgedrukt, en het merk van echtheid gezegeld.

Zoo vonden we dus dat het zegel des levenden Gods gezet wordt: i. om den Christus aan te wijzen als den eenigen waren Godsgezant in tegenstellmg met de valsche profeten, die niet door de deur der stal ingaan, maar van buiten inklimmen; 2. om de Waarheid Gods als de eenig echte openbaring voor te stellen, in tegenstelling met de valsche leer die op allerlei wijs is uitgegaan; 3. o'ca')asX Boek van Gods raadsbesluiten als voor ons verborgen en alleen door het Lam te openen, voor te stellen; 4. om in de groote verdrukking die komt de »dienstknechten des Heeren" te onderscheiden van degenen die verloren gaan; 5. om het aposteJschap van Paulus als echt te waarmerken; en eindelijk 6, om de in waarheid geloovigen door het merkteeken des Heiligen Geestes te onderscheiden van de ongeloovigen ot schijngeloovigen.

Wanneer dus de Heilige Schriftuur, en op haar voetspoor, de kerk van Christus ons nu ook de heilige Sacramenten als een zegelteeken voorstelt, dan ligt hierin uitgedrukt, dat het Sacrament niet iets is, dat een mensch kan maken, maar dat alleen de daad van God in het Sacrament aan het Sacrament zijn waarheid geeft; en dat het eerst door deze daad Gods een merkteeken opdrukt, dat strekt om hen die het ontvingen als echt te onderscheiden van alle valsche nabootsing of on waren schijn.

Naar deze opvatting nu is het Sacrament dus heel iets anders dan een bloot zinbeeldige voorstelling, of een bloot uitwendig teeken, dat wij menschen aanrichten, om ons de waarheid van het Evangelie onder zichtbaren vorm voor oogen te stellen. Aldus opgevat komt het bij het Sacrament veeleer in hoof Jzaak aan op wat God doet, ot wel, op wat Christus uit den hemel op onze zielen werkt. Hoe dit te verstaan zij en waarin deze daad van den Christus bestaat, kan eerst later toegelicht; mits nu slechts wel en duidelijk vaststa, dat de eigenlijke Sicramentsbedienaar niet de Dienaar des Woords, maar de Heere uit den hemel is. Het teeken is hier niets zonder de zaak, die het bcteekent. En nu kan de kerk door haar Dienaren ons wel het teeken geven, maar nooit de zaak. De zaak van het Sicrament is een genade., en deze verborgen genade werkt niet de mensch, en ook niet het teeken, maar alleen de Heere uit den hemel.

Hieraan heeft onze Gereformeerde Belijdenis steeds met hand en tand vastgehouden door het Sacrament altoos als een HEILIG, d. i. door God gemerkt Sacrament, voor te stellen, en niet minder door in onze Hollandsche taal dit woord Sacrament te vertalen door Bondszegel, waaronder dan verstaan wierd een zegel des Verbonds; iets wat nooit iets minder noch iets anders beduidt, dan dat aan dengene die het Sacrament niet slechts uitwendig maar ook inwendig ontvangt, het Verbond Gods door den Heere zelven bezegeld wordt.

Hiermee hangt saam de strijd, die in onderscheidene eeuwen gevoerd is over het gebruik van het woord Sacrament. Dit gebruik is door velen afgekeurd, en telkens Weer zijn er pogingen aangewend, om dit uitheemsche woord te bannen De één sprak van de „Geheimteekenen"; de ander van de „Bondzegekn"; en de derde alleen van „Teekenen". Hoofdbedenking was dan steeds dat het woord Sacrament niet in de Schrift zelve vooikwam, en deswege ook door ons niet zou mogen gebezigd worden; en de tweede bedenking keerde zich tegen het vreemde van deze uitdrukking. O/er elk dezer beide bedeiikiogen een kort woord. De regel dat wij nooit een woord of uitdrukking zouden mogen bezigen, om de zaken der religie uit te drukken, tenzij dat woord of die term ook in de Schrift voorkwam, is nooit door de kerken, ook niet door de Gereformeerden geleerd, maar alleen door de onkerkelijke sekten gedreven, gelijk nu nog de Kwakers daarin het veist

gaan, en eigenlijk alleen de Methodisten hierin hun voetspoor volgen. Nergens wordt in de Heilige Schritt de Heilige Drieëenheid van het Eeuwige Wezen met name uitgedrukt, en toch hebben de kerken steeds de behoefte gevoeld, om in de belijdenis van den Drieëeniqen God de volheid dezer openbaring weer te geven. Geldt dit nu van de belijdenis van het hoogste Wezen, wat bedenking zou er dan bestaan, om in gelijken zin, de beide Bondszegelen saam te vatten onder een term, die wel niet letterlijk in de Heilige Schrift voorkomt, maar toch geheel weergeeft, wat de Heilige Schrift met een Bondszegel bedoelt. Dit wat het eerste bezwaar betreft; en wat aangaat de tweede bedenking, dat het woord Sacrament van uitheemschen oorsprong is, zoo zij opgemerkt, dat een ieder evenzoo spreekt van een catechismus, van het nieuwe testament^ van onze conscientie, van de religie, van een kerk, van een tempel en zooveel meer, al tegader woorden, die wel allengs burgerrecht bij ons erlangden, maar nochtans niet van Nederlandschen oorsprong zijn. Dit heeft hierin zijn oorzaak, dat de Christelijke religie door God den Heere niet in Nederland het eerste geopenbaard is, maar in Palaestina, en uit Palaestina het eerst in de Grieksche en Romeinsche wereld is overgegaan. Wij hebben dus onze Christelijke religie van andere volken gekregen, die een geheel andere taal spraken. En gelijk nu op elk gebied de regel geldt, dat hetgeen ons van een vreemd volk toekomt, ook sommige woorden van dit volk in onze taal meebrengt, en we daarom spreken van peper, foelie, notemuskaat, tram, locomotief enz., zoo gold deze regel ook op het stuk der religie.

Er ligt dus in dit vreemde woord een herinnering, dat het God beliefd heeft, om onzen vaderen, die afgodisch waren, door de hulpe van een vreemd volk zijn heil te openbaren. En wat nu bepaaldelijk het woord Sacrament aangaat, zoo mag dit daarom vooral niet prijsgegeven, omdat het Sacrament meer dan iets anders de gemeenschap van onze kerken met de „algemeene, heilige, apostolische kerk" uitdrukt. Met name de heilige Doop lijft nooit in in een bepaalde plaatselijke of landskerk, maar lijft in in de oecumenische kerk van alle eeuwen en volkeren. En juist deswege is het gewenscht en goed, hiervoor een term te bezigen, die onder alle volken verstaan wordt en door het gebruik der eeuwen geijkt is; 'en aan deze vereischten nu voldoet het woord Sacrament, Immers het is eeuwenoud, en heeft gelijken klank bij alle Duitsche, Engelsche, Fransche, Italiaansche en Spaansche volken, die saam bijna de geheelheid van deze kerk uitmaken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's