Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Collegiaal stelsel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Collegiaal stelsel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIX.

De zaak, waar het op aankomt, is nu maar: Welke positie zal van Overheidswege aan de kerken van Christus in het Staatsrecht worden ingeruimd?

Trad de kerk van Christus slechts in één enkele formatie op, dan zou het antwoord op deze vraag zeer vereenvoudigd worden. Tot voor korten tijd bestond er in Noorwegen niets dan de Luthersche, in Spanje niets dan de Roomsche, en in een

groot deel van Rusland niets dan de Grieksche kerk. In zulk een geval nu is de regeling niet moeilijk, en erkent de Overheid deze kerk eenvoudig als een publieke kerk.

Ook ten onzent had men in de i6de eeuw een tijdlang de hoop gekoesterd, dat het dien weg op zou gaan. Steeds meerderen gingen met de Reformatie, of, gelijk men het destijds noemde, met de Religie mede, en men leefde in de stille verwachting, dat eerlang heel de bevolking onder de tucht der Gereformeerde kerken zou worden gebracht. Zelfs hielp men van regeeringswege een handje, en er zijn streken in het noorden geweest, waar de bevolking met behulp van dragonders „Gereformeerd" is gemaakt.

Toch is deze toeleg mislukt. De Pacificatie van Gent deed dat plan voorgoed in duigen vallen. En toen nu in de Generaliteitslanden, dat is Noord-Brabant, Limburg en Staats-Vlaanderen de Reformatie, uit wat oorzaak dan ook, verzuimd wierd, vond de Roomsche bevolking, die in Gel-.derland, Overijsel, Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht was overgebleven, in deze Generaliteitslanden genoegzaam steun om haar zelfstandig kerkelijk leven, zij het ook in zeer gedrukten toestand, voort te zetten. Gevolg v/aar van was, dat geheele streken, vooral ten plattelande, overwegend Roomsch bleven, en dat het Roomsche element van hier uit, en steeds gevoed uit Westfalen, ook in de steden nogmaals vasten voet kreeg.

Hierbij kwam de moeilijkheid met de Wederdoopers en de Lutherschen en straks met de Remonstranten. Want wel is het gelukt het grootste deel der Dooperschen weer in de kerk te krijgen (zij het ook alleen in naam), maar de meest principieelen weigerden toch en zoo ontstonden de onderscheidene gemeenten der Doopsgezinden. De Lutherschen of Martinïsten, die men aanvankelijk zeer beslist tegenstond, waren vooral te Amsterdam te talrijk, en konden te zeer op steun van buiten rekenen, oni duurzaam gedv/arsboomd 'te worden. En de Remonstranten, die voet bij stuk hielden, kon men na de Synode van Dordt wel uit de kerk, maar niet. uit het land bannen.

De propaganda voor de Reformatie is dan ook omstreeks 1600 reeds vrijwel tot staan gekomen; en al bleef sinds de Gereformeerde kerk nog den naam van „publieke kerk" voeren, toch kan het feit niet geloochend, dat ruim een derde der bevolking andere paden koos, en onder het twee derde dat in de kerk huisde stellig de helft er wel inwoonde, maar zonder er in te leven.

Voor ons land mag de casuspositie dan ook niet anders dan in den zin vah een zeer gemengde bevolking genomen, en baat de eenvoudige levensregel van één land met slechts ééne Religie niets. Die eenheid van religie is na de Reformatie er noojt geweest, en het laat zich naar menschelijk inzicht niet denken, dat ze ooit op aarde voor ons terugkeert.

We zijn nu eenmaal een religieus gedeeld volk, dat slechts in zooverre een overwegend Protestantsch karakter draagt, als de groote meerderheid der bevolking in naam voor Protestantsch meerekent, en onze nationaliteit in de i6e eeuw onder den invloed der Reformatie gevormd is.

Toch mag ook op deze beide niet te sterk gestoft. Immers feitelijk staat de zaak zoo, dat in Nederland de Religie onzer vaderen uit de i6de eeuw nog hoogstens door een half millioen zielen beleden wordt; dat een kleine groep, die thans in het Synodaal Genootschap voor „orthodox" versleten wordt, doch inderdaad het Arminiaansche en Sociniaansche standpunt inneemt, onder Duitsche invloeden kracht won; en dat de overige bevolking ongeveer voor de helft Roomsch is en voor de helft modern, niets of nog minder. En wat het stempel onzer nationaliteit aangaat, mag nooit uit het oog verloren, dat 1789 tusschen beide ligt, en dat de eeuw die ons van dit fatale revolutiejaar scheidt, zeer sterk Fransch-revolutionaire wijzigingen in ons volkskarakter heeft te weeg gebracht, terwijl de Roomsche bevolking de gelegenheid niet ongebruikt liet, om ook harerzijds weer op de vorming van ons volkskarakter in te werken.

Hoe zal nu de Overheid tegenover zulk een toestand te v/erk gaan.?

Zal zij kiezen.? Zal ze zeggen: Deze kerk alleen erken ik voor een kerk van Christus, en al de overige zullen voor mij als secten gelden.' Zal ze terugkeeren tot het stelsel van de Staatskerk? Wij voor ons zouden dit ten zeerste betreuren, overmits niets voor de Gereformeerde kerk zoo schadelijk en verderfelijk is geweest als deze Staatsprotectiè. Onder Filips en Alva heeft ze gebloeid, maar onder het regime van Vader Cats is ze innerlijk bedorven. Maar bovendien, al wilde men het doorzetten, het zou niet gelukken, Roomschen en Liberalisten en Joden zouden zich aanstonds tegen ons coaliseeren, en eiken toeleg verijdelen. Alleen Grondwetsrevisie zou tot het resultaat kunnen leiden, en nu kunnen pseudo-idealisten, wien het aan kennis van zaken mangelt, wel het denkbeeld van zulk een Grondwetsrevisie opwerpen; maar wie weet, dat zulk een Grondwetsrevisie niet anders kan doorgedreven dan met twee derden der stemmen, lacht om zulk een denkbeeld. Reeds de Roomschen op zich zelf zijn zonder iemands hulp sterk genoeg, om elke poging in dien zin te verijdelen.

Wel moet dus de Koning voor zich zelven weten, in welke kerk de waarheid die naar den Woorde Gods is, het zuiverst beleden wordt en zich bij die kerk voegen; maar de Overheid als zoodanig kan geen keuze tusschen kerk en kerk doen. Haar rest dus niets anders, dan het feit te accepteeren, dat de kerk van Christus in deze landen in tal van instituten en formatiën optreedt.

Doch ook hiermee zijn we er nog niet.

Nu toch ontstaat de vraag: In welken zin ( zal de Overheid dit doen.? Zal zij deze kerken beschouwen als een soort private liefhebberij van enkele vrome burgers, of wel zal zij ook in dezen gesplitsten vorm de kerken beschouwen en eeren als een noodzakelijke van God gewilde uiting in het nationale leven, waarzonder dit nationale leven ondenkbaar? Zal de kerk voor haar zijn een schepping van menschelijke wilkeur, of wel zal ze de kerk aanzien voor een schepping die God zelf in het leven der natie tot stand bracht? En zoo dit laatste, moet ze dan niet erkennen, dat gelijk zij zelve bij Godes gratie bestaat, en het huisgezin bij Godes gratie leeft, zoo ook de kerk van Christus op goddelijk recht, evenals zij zelve, steunt?

Dit laatste nu bedoelde Groen van Prinsterer, en bedoelt elk principieel Antirevolutionair, zoo dikwijls hij voor het „publieke recht der Gezindheden" opkomt. Hiermee toch wordt beleden, dat de kerk van Christus, in welk land ze ook optreedt, bij Godes gratie ontstond en bestaat, en alzoo van gelijken Goddelijken oorsprong is met het nationale leven van de Overheid zelve. Evenals het gezin niet een vinding van menschen is, en dus iets, dat men desnoods missen kan, maar van God zelf is ingesteld, en daarom een souvereiniteit in eigen kring vertegenwoordigt, zoo ook is de kerk van Christus niet door menschen verzonnen, gelijk een philosophische school, maar door God zelf in deze landen geplant en daarom bij zijn gratie bestaande.

Gelijk nu de Overheid het gezm niet anders mag maken, dan God het heeft ingesteld, zoo ook mag de Overheid door haar wetten de kerk niet denatureeren, maar moet ze die laten, gelijk ze met souvereiniteit in eigen kring van Godswege bestaat.

Zelfs mag de Overheid ten opzichte van de kerk niet doen, wat de Overheid ten opzichte van het gezin nog wel mag, d, i. de ordinantie Gods* voor haar leven bepalen. Dat mag de Overheid wel ten opzichte van het gezin, omdat het gezin tot de burgerlijk-aardsche bedeeling behoort. Maar niet ten opzichte van de kerk, omdat de kerk buiten deze burgerlijke bedeeling bestaat, en niet aan den aardschen souverein onderworpen is, maar haar eigen door God ingestelden souverein in den hemel bezit.

En hieruit nu vloeit onze stelregel voort, dat de Overheid aan de kerken voor haar optreden geen enkele voorafgaande conditie mag stellen, maar aan elke kerk de vrijheid moet laten, om zelve mede te deelen, op welke condition ze erkenning in het staatsrecht vraagt, om eerst daarna te beoordeelen, of de wet van het land, en niet een koninklijk besluit, op de aangeboden condition erkenning zal geven, al dan niet.

Kort geresumeerd dus: i". Erkenning van elke kerk, die zich aanmeldt bij afzonderlijke wet; 2". geen voorafgaande bepaling van een conditie, waaraan die erkenning zal gebonden zijn, maar 3", beoordeeling van de condition waarop de erkenning bij de wet gevraagd wordt, in elk bijzonder geval.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Collegiaal stelsel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's