Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Omdat gij kwalijk bidt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Omdat gij kwalijk bidt.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zoudt. Jac. 4:3.

Wanneer ge eens het aantal gebeden kondt vergelijken, dat eertijds en dat nu in ons vaderland dagelijks voor den Troon der genade wordt uitgestort, zoudt ge verbaasd staan over den schrikbarenden achteruitgang.

Het is zoo, er zijn in ons land altoos ruwe woestaards en Godslasteraars geweest, die 'nooit baden, maar schier aldoor vloekten en God tergden door hun verwatenheid. Maar toch, in oude dagen was iemand, die niet bad, als hij spijze ging nemen, nog een hooge uitzondering.

De gewoonte van te bidden was eertijds algemeen. Men bad en dankte gemeenlijk drie malen daags bij het nemen van zijn spijze, en de meesten baden bovendien nog, als ze opstonden en naar bed gingen. Ook werd elke school en elke vergadering met gebed geopend. Met gebed schier alle plechtigheid en arbeid begonnen. De reeks gebeden eiken dag, was een parelsnoer gelijk, dat als heilig sieraad om heel ons leven hing.

Had de heilige apostel ons vermaand, om altijd te bidden, en maakte de nood des levens, dat er toch slechts bij tusschenpoozen opzettelijk kon gebeden, die tusschenpoozen mochten dan toch niet al te ver van elkander afliggen, en zoo bad men 's morgens en 's middags, tegen den avond en tegen den nacht.

Maar thans heeft dit in tal van kringen uit.

Reeds tamelijk uitgebreid is vooral in onze steden de kring \a.n\itdta die nooit meer bidden noch het ook hun kinderen leeren, en die met hun eigen houding verlegen staan, als ze soms toevalligerwijze een gebed van nog biddende lieden moeten bijwonen.

Veel uitgebreider is de kring van menschen, die het bidden voor het nemen van spijs hebben afgeschaft; maar die toch soms nog bidden als ze inslapen; en een enkel maal als er een lief kind op sterven ligt.

En daar achter vindt ge dan den nóg veel uitgebreider kring van gezinnen, waarin het gebed er nog is, ja, maar als het pleister op den afkalkenden muur. Een gebed zonder gloed of bezieling. Een gebed dat gedurig vergeten wordt. Een gebed dat gaandeweg inkrimpt in duur en talrijkheid. Een gebed met innerlijke tering.

Nog een geslacht verder, en ook uit die kringen zal het gebed zijn weggeteerd en weggestorven.

Nu spreekt in niets zoozeer als in dit wegsterven van het gebed de zelfverlaging en innerlijke holheid van den geest onzer eeuw.

Men klaagt wel eens, dat het hedendaagsch beschaafd Europa weejr naar het Heidendom op weg is. Maar zoo het gebed als thermometer van het leven mag gelden, dan daalt Europa onder dit heidensch vriespunt.

Want immers orthodoxe Joden bidden nog; Mahomedanen bidden eiken dag op gezette tijden; ' en ook onder de Heidenen is het gebed, in hoe gebrekkigen vorm dan ook, nog altoos vaste usantie.

Maar het nieuwerwetsche Europa bidt niet meer. Het voelt zich aan het gebed ontwassen. Het ziet in het gebed een kinderachtige bijgeloovigheid, die goed is voor onontwikkelde en dweepzieke lieden, maar die in den beschaafden man zou misstaan.

Eigenlijk kan de volbloed negentiende-eeuwmensch er zelfs niet meer inkomen, wat het eigenlijk is, als iemand bidt. Hii mist er het orgaan voor. Aan alle gebed is hij afgestorven.

In een schilderijenmuseum een portret van een oud, biddend moedertje, dat gaat nog. Zelfs een schilderstuk van een biddende familie kan zulk een nog schoon vinden.

Maar in het werkelijke leven kunnen ze den geur der gebeden niet meer inademen. Het gebed is hun een verbeeldingswerk, een verouderde mystieke poëzie.

En daarom weg met het gebed bij den maaltijd. Weg met het gebed uit de volksschool, op onze universiteiten, in onze Staten-Geneiaal en in onze volks-samenkomsten.

Heel het leven moet, naar ze het noemen, geseculariseerd worden, wat zeggen wil, dat de band moet doorgesneden, die ons leven op aarde aan den hemel verbond,

Aardschj enkel aardsch moet het worden.

De hemel, en dus ook het gebed, dat naar dien hemel wordt opgezonden, moet er uit weg!

Toch is er ook nog een deel van ons volk dat wel bidt. Een niet zoo kleine kring die nog, als eertijds, uit gewoonte de gebeden waarneemt. Een kleiner kring waarin de toeleg bestaat, om het gebed heilig te houden. En, als kern, een nog kleiner kring van echte bidders en bidderessen, die door den Heiligen Geest onderwezen zijn in de heilige kunst om priesterlijke handen op te heiifen naar den Hooge.

Deze biddende groep nu is als het zout in het midden des volks, waardoor ons volk voor het bederf wordt bewaard.

Deze biddende groep worstelt tegen de nietbiddende groep in. Ze onderhoudt het gebed. Ze leert liet gebed aan de kinderkens, die straks het toongevende geslacht zullen zijn. Ze voert het gebed weer in aan den huislijken disch, in vergaderingen, op school, op de universiteit, en waar ze kan ook in de publieke collegies van stad en land. In meer dan één gemeenteraad wordt reeds elke bijeenkomst weer met gebed geopend.

Toch ligt de kracht van deze biddende groep niet in dit vormelijk herstel van het gebed.

Wel heeft ook dit beteekenis en waardij, en is een puur vormelijk gebed nog altoos beter dan de verwatenheid, die met" een lach om de lippen het gebed opzij zet.

Maar toch, had de biddende groep niet meer dan dit vormelijk gebeds-herstel in haar banier geschreven, dan zou ze, eer we twee geslachten verder zijn, de overwinning aan de afschaflers van het gebed moeten lattn.

Maar ze heeft beter. En dat betere schuilt in haar pogen, om het gebed te veredelen, om het gebed te verwarmen, om het gebed al meer een bidden in geest en waarheid te doen zijn.

Ze weet toch, dat er ook een kwalijk bidden is; en dat kwalijk bidden ons land niet redt, aan de ziel geen zegen brengt, en nooit eere biedt aan den Heere HEERE!

Wat nu is kwalijk bidden.

Natuurlijk kan die kwade bijsmaak van uw bidden ook in uw geestelijke onwaarheid, in uw gedachtenloosheid, in de doodschheid van uw hart schuilen. Maar toch dat is niet de kwade wortel van een kwaad gebed.

Die kwade wortel is eerst dan aanwezig, zoo ge in uw gebed God voor uzelven misbruikt, in stee van als schepsel gebruikt te willen worden voor de eere van uw God.

Zie het Onze Vader maar.

In dit gebed zonder wedergade, roept dé biddende ziele allereerst om wat Godes is, om de heiliging van zijn Naam, om de komst van zijn Koninkrijk, om het geschieden van zijn Wil. En dan bidt de bidder ook in dit gebed, wel voor zichzelf, maar enkel om een stuk brood voor heden, en dan om vergeving van zonde en bewaring voor zonde. En dat niet voor zichzelf alleen, maar voor alle anderen tevens; om ten slotte in de aanbidding van Gods kracht en koninkrijk en heerlijkheid uit te vloeien.

Maar zoo doet, wie kwalijk bidt niet. Neen, de kwade bidder bidt uit zelfzucht; om het goed te hebben; om van alle ramp bevrijd te worden; om te leven in vreugd en overdaad. Voor den kwaden bidder is God een noodhulp, die zorgen moet, dat hem niets ontbreekt, en dat, liep het hem tegen, alle ongemak en leed weer spoedig verholpen worde.

En natuurlijk zulk bidden uit diepe, goddelooze zelfzucht vindt geen verhooring en verheft niet. Dat is uit den dood en voor den dood. Er ontbreekt de vreeze Gods in.

Alle goed bidden moet «««bidding zijn.

Wie gebeden heeft, moet nabij zijn God zijn geweest en moet zich als nietig schepsel en verdoemelijk zondaar voor het aangezichte des Heeren hebben gesteld. En die ontzettende aanblik van het Eeuwige en Volzalige Wezen moet hem in aanbidding de ziel hebben doen ontvlammen voor die onnaspetirlijke wijsheid, die almachtige mogendheid en die ondoorgrondelijke ontferming, die hem van dat Eeuwige Wezen toestraalt.

Abidden, om te kunnen bidden, dat is het n, geheim van wie voor de eere des gebeds ook in ons land en onder ons volk strijden wil. Van dat geheim moet de kracht in uw eigen ziel openbaar worden. Iets van dat geheim moet aan u te beluisteren zijn, zoo ge voorbidt. In dat geheim des gebeds moet ge uw kinderen inleiden.

En dan eerst zal er hope, zal er uitzicht op victorie in de worsteling met de niet-bidders zijn, zoo zij, die nog bidden, de kracht van ddt geheimnis leeren verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Omdat gij kwalijk bidt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's