Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOSOACSAFDEEÏIXG XXV.

En hij werd terstond 'gedoopt en al de zijnen. en hij bracht hen in zijn huis en zette hun de tafel voor. Hand. i6 : 33, 34.

XVI.

De Sacramenten.

Het laatste vraagstuk dat in deze Zondagsafdeeling van den Catechismus te berde komt, betreft het getal der Sacramenten.

Nu leert onze Catechismus desaangaande, met alle kerken der Reformatie, dat het getal der heilige Sacramenten zich tot tviree bepaalt, zijnde de heilige Doop en het heilige Avondmaal; terwijl de gedeformeerde kerk, tot wier reformatie onze vaderen overgingingen, dit getal tot seven had opgevoerd, zijnde, behalve de twee genoemden, het Vormsel, de Biecht, het laatste Oliesel, de Ordening der geestelijken, en het Huwelijk,

Naardien nu de toenmalige leden der kerk bijna allen nog in de ge^rformeerde kerk gedoopt en in de leer der zeven Sacramenten door hun pastoors onderwezen waren, scheen het destijds noodzakelijk, uitvoerig en in den breede aan te toonen, waarom deze andere vijf geen Sacramenten waren. Thans echter heeft de bespreking van dezeschijn-Sacramenten veel vanhaar waarde en beteekenis verloren. Het volk in onze kerken staat thans tegenover deze pseudo-Sacramenten als tegenover een vreemd verschijnsel, waarvan het ternauwernood de namen kent en waarvan het zich niets dan een zeer vage voorstelling kan vormen; althans wat hun voorgewend karakter van Sacramenten betreft. Gevoeglijk kan daarom dit onderwerp in een enkel artikel worden afgedaan, te meer daar ook onze Catechismus tot deze pseudo-Sacramenten het zwijgen doet.

Het tweetal bij deze Sacramenten wordt door onze Confessie in art. 35 rechtstreeks in verband gebracht met den aard van ons geestelijk leven, dat eerst geboren wordt en daarna onderhouden moet, enalzoo geen andere Sacramenten vraagt noch toelaat, dan een Sacrament der Geboorte en een Sacrament der Onderhouding van het nieuwe leven, t. w. den heiligen Doop en het heilig Avondmaal. Een tweetal Sacramenten in de bedeeling der Vervulling onder het Nieuwe Testament, waaraan dan onder het Oude Testament, de bedeeling der Schaduwen, evenzoo een tweetal typische Sacramenten beantwoordt in de Besnijdenis en het Pasc/ia. De Roomsche kerk daarentegen voegt aan elk dezer twee nog een hulp-Sacrament toe, aan den heiligen Doop het Sacrament van het Vormsel en aan het Sacrament van het Avondmaal het Sacrament van de Biecht; terwijl ze, behalve voor de geboorte en de onderhouding van het nieuwe leven, nog een tweetal Sacramenten stelt voor de vestiging in en het einde van het burgerlijk leven door het Hmvelijk en het laatste Oliesel; waarbij dan ten slotte nog het Sacrament van de Ordening komt, dat alleen voor de geestelijken geldt, en als buitengewoon Sacrament aan dit zestal wordt toegevoegd.

Eer men nu over deze pseudo-Sacramenten oordeel velt, is het noodzakelijk wel vast te stellen, wat men onder Sacrament verstaat. Anders toch wordt het een woordenspel. Nu^'wierd dit woord Sacrament, gelijk we in een vorig artikel aantoonden, oudtijds in zeer wijden zin gebezigd. Aanvankelijk verstond men toch onder dezen term volstrekt niet uitsluitend de Bondszegelen, maar al wat mysterieus en in bijzonderen zin heilig was. Een Sacrament noemde men het Evangelie, een Sacrament de heilige Drieëenheid, een Sacrament de Vleeschwording van den Zone Gods enz. Verstaat men nu het woord Sacrament in dien breeden algemeenen zin, dan natuurlijk zijn er veel meer dan twee Sacramenten, en zijn er zoovele Sacramenten als er heilige verborgenheden bestaan. Dit echter bedoelt de kerk van Rome niet. Immers ze vat het begrip van Sacrament niet vaag maar bepaald, en zegt dat er slechts zeven zijn, zonder toe te laten, dat dit getal wilkeurig worde uitgebreid. Wat in de^^^t^^kerk wel eens met den naam van Sacrament bestempeld wierd, noemt zij dus niet zoo. Tpch verstaat ze onder Sacrament ook weer niet elke heilige handeling, die door een uitwendige zaak, ons genade toevoert. Immers dan zou ook elk gebed dat geestelijk is en verhooring vindt, een Sacrament moeten heeten. Immers ook een gebed is een uitwendige zaak, en is een handeling, die een middel is, om genade te verkrijgen. Om op geen dwaalspoor te geraken, dient men derhalve vooraf juist te bepalen, wat men onder een Sacrament verstaat, en herhalen we te dien opzichte, dat een Sacrament i". een genademiddel moet zijn; 2". van God moet ^ijn ingezet; 3". een werking van den Heiligen Geest moet toebrengen, en 4". deze werking van den Heiligen Geest in een uitwendigen vorm moet afbeelden en in een woord moet uitspreken. Aan deze kenmerken nu getoetst, schieten elk der vijf genoemde handelingen te kort, en kunnen ze niet als Sacramenten gelden.

Hoe dit ten aanzien van het Vormsel te verstaan zij, zal nader ter sprake komen bij den heiligen Doop. Feitelijk toch dankt het Vormsel zijn ontstaan aan den kinderdoop. Had men nooit anders dan volwassenen gedoopt, dan zou het denkbeeld, om van het Vormsel een apart Sacrament te maken, nooit zijn opgekomen. Toen echter de kinderdoop almeer in zwang kwam en straks bijna de eenige doop wierd, rees de vraag, hoe men nu het gedoopte kind zelt nader bij zijn Doop bepalen zou. Het was gedoopt als nog niet denkend wezen, en zonder dus iets te verstaan van de handeling die het onderging. Toch was die handeling bestemd, om bij zijn opgroeien ook in zijne bewustheid in te dringen. Men gevoelde uit dien hoofde dat er aan den kinderdoop eigenlijk iets ontbrak, wat bij den doop van den volwassene aanwezig was, en dit ontbrekende zocht men nu, zoodra een kind tot jaren van onderscheid gekomen was, aan te vullen door het Vormsel. Het vroeger gedoopte kind wierd dan tot den bisschop gebracht. Deze zalfde het én lei het de handen op. En door deze plechtige handeling nu wierd, zoo leeraarde men, aan dit gedoopte kind een meerdere genade verleend, bepaaldelijk met het oog op den strijd des levens. In den heiligen Doop wierd men wedergeboren, door het Vormsel voor den strijd des levens gewapend.

Dat het nu bij den heiligen Doop niet blijven kan, overmits het kind hieronder geheel lijdelijk verkeerde, en dat er een oogenblik komen moet, waarop het eertijds gedoopte kind alsnu zelfstandig optreedt in de kerke Gods, erkennen ook wij. Een overgang moet er wezen. Tusschen den heiligen Doop en het heilig Avondmaal ligt iets in. Naar den heiligen Doop wordt men qedra^en, tot het heilige Avondmaal komt men. Tusschen h^Aig. list dus de overgang van het onbewuste naar het bewuste, van den staat der onmondigen naar den staat der mondigheid. Deze overgang nu bestaat in twee stukken, i". dat het gedoopte kind onderwezen worde in de Christelijke religie, en 2". dat het aldus onderwezen kind den toegang tot het heilig Avondmaal aanvrage. En is nu aan deze beide voldaan, zoodat het onderwijs afliep en de begeerte naar het heilig Avondmaal sprak, dan oordeelt de kerk of aan den zoodanige de toegang tot het heilig Avondmaal zal verleend worden. Het zoeken van het heilig Avondmaal volgt dus rechtstreeks uit den heiligen Doop. De Doop roeptom het Avondmaal en het Avondmaal onderstelt den Doop. En nu geven we wel toe, dat al wat tusschen Doop en Avondmaal ligt, ons uit Gods genade toekomt, overmits Hij het is, die ons doet onderwijzen in de Christelijke religie en ons hierbij geestelijke verlichting schenkt, en het evenzoo de Heere is, die in ons de begeerte naar het heilig Avondmaal opwekt en prikkelt; maar wat we ontkennen, is dat hiertoe tusschen deze twee nog een derde Sacrament als bijzonder genademiddel mag worden ingeschoven. Niet alsof we de instelling van zulk een hulp-Sacrament op zichzelf ondenkbaar achten. Indien God de Heere het verordend had, zouden wij het eerbiedig aanvaarden. Maar juist die inzetting van Godswege, het eerste kenmerk van alle wezenlijk Sacrament, ontbreekt hier. Duidelijk heeft de Christus van den heiligen Doop gezegd : Gaat henen en doopt alle volken, en even duidelijk van het heilig Avondmaal: Doet dat tot mijne gedachtenisse, maar nergens staat een woord des Heeren, waarin hij nu zegt: Brengt uwe kinderen Ivi, den bisscfiop - J^ se ie laten vormen. Toch mag men ook in onze Gereformeerde kerk met dit pseudo-Sacrament wel voorzichtig zijn. De valsche gewoonte toch, die insloop, om het belijdenis doen of de dusgenaamde aanneming als een afzonderlijk iets, buiten verband met het heilig Avondmaal te beschouwen, leidt ongemerkt weer naar de Roomsche paden. Duizenden van jonge mannen en jongedochters willen aangenomen worden als een apart iets, zonder dat de lust aan het heilig Avondmaal hen prikkelt. Ze gaan dan wel den eersten keer aan het Avondmaal omdat dit zoo hoort, maar bij dien éénen keer blijft het dan ook; en het hoofddoel dat ze zich voorstelden, was maar om nu voor aangenomen te boek te staan, en het supplement van hun Doop te hebben ontvangen. Op deze wijze wordt dat beli/denis doen of deze aanneming dan metterdaad een derde zelfstandig iets, dat men tusschen Doop en Avondmaal inschuift, en dan natuurlijk beweegt men zich eigenlijk weer op de lijn van het Vormsel.

Over de Biecht kunnen we eveneens kort zijn; overmits dit pseudo-Sacrament vanzelf ter sprake komt bij de zelfbeproeving voor het heilig Avondmaal en bij de Sleutelen des hemelrijks. Thans is het alleen de vraag, of er in de Biecht een Sacrament schuilt. Op zichzelf toch is er niets tegen het belijden van onze zonden. „Belijdt elkander uw zonden" is zelfs een apostolische regel. En al geldt dit nu in de eerste plaats den zonden die we tegen iemand persoonlijk bedreven hebben, toch is er veel voor te zeggen, dat belijdenis onzer zonden rust geeft aan het hart. Vader of moeder zullen het dan ook alleszins goedkeuren, zoo een kind, dat overtrad. in stil vertrouwen tot hen komt, en belijdenis doet van wat het misdreef. Een vroom kind van teeder gemoed kan geen zonde op zijti conscientie dragen, zonder voor vader of moeder zijn hart te hebben uitgestort. En hetzelfde nu kan plaats grijpen tusschen man en vrouw of tusschen vrienden in Christus onderling; en zoo ook is er niets vreemds in, dat iemand tot zijn herder gaat, om zijn ziel voor hem uit te gieten. Wel zal, naar gelang van iemands karakter de ééne hiertoe meer drang gevoelen dan de ander, en ook de ééne moeder meer tot heilig vertrouwen uitlokken dan de andere, maar toch is er op zichzelf tegen dit denkbeeld van belijdenis van zonden niets in te brengen. Zelfs ware te wenschen dat het meer geschiedde. Maar dit is bij de Biecht de quaestie niet. De Biecht stelt de belijdenis van zonden aan de geestelijkheid, ten plicht als conditie om vergeving van zonden te erlangen. En nu zeggen we ook hiervan, dat wij er niets op zouden hebben aan te merken, zoo de Heere het aldus had ingesteld, maar dat we evenzeer omgekeerd het recht missen, om zulk een ontzettende macht aan de geestelijkheid toe te kennen en zulk een zware verplichting aan de geloovigen op te leggen, zoolang zulk een bevel of last des Heeren ontbreekt. Stond er nu dat de Heere tot zijn apostelen gezegd had: Zoo iemand u een bepaalde zonde belijdt, dan geef ik u de macht hem die bepaalde zonde te vergeven", dan zouden we zwijgen. Maar dit staat er niet. Er staat gansch algemeen: Zoo gij iemands zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven, " In die algemeenheid nu kan dit zeggen niet anders slaan dan op de algemeene toekenning van de verzoening die in Christus Jezus is, en die als vergeving van de zonde in generalen zin, door den Doop bezegeld wierd. Elk Christen jubelde, dat hij deze vergeving der zonde bezat, en de apostelen kenden deze vergeving toe door den doopeling in de Christelijke kerk op te nemen. Lees i Cor, 6:11 maar. Waar dan nog bij komt, dat hier reeds dé^rom van geen Sacrament sprake kan zijn, omdat elk symbool ontbreekt. Er is hier geen teeken, dat door Christus verordend is, en dus ook geen Sacrament,

Voor het laatste Oliesel staat de zaak eenigszins anders. Dit toch is geen appendix noch van den Doop noch van het Avondmaal, maar een zelfstandig pseudo-Sacrament. Slechts in zooverre correspondeert het met den Doop, dat gelijk de Doop bij den aanvang van het leven wordt toebediend, zoo het laatste Oliesel bij het einde des levens komt. Dit Sacrament is ontleend aan Jacobus S : 14, 15, waar we lezen: Is iemand krank onder u, dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren, En het gebed des geloofs zal den zieke behouden en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden, " Toch komen de voorstanders van dit Sacrament met hun beroep op dit apostolisch woord niet uit, en blijkt duidelijk dat niet de eerbied voor dit woord, maar veeleer de zucht om heel het aardsche leven kerkelijk te omlijsten, aan dit Sacrament zijn oorsprong gaf. Uit de woorden van Jacobus toch is duidelijk, dat ze iets geheel anders bedoelen, dan Rome met het laatste Oliesel wil. Jacobus spreekt van een roepen der opzieners als iemand krank wordt, met het doel om te maken, dat hij niet sterve.Er staat toch: en het gebed zal den kranke behouden en de Heere zal hem oprichtend De zalving met olie, die hier voorkomt, en die samenhangt metjde buitengewone gaven des Heiligen Geestes, die Christus aan zijn toenmalige kerk schonk, doelt dus niet op het behouden van een stervende voor de eeuwigheid, maar juist omgekeerd op een pogen, om te maken dat hij niet sterve, maar nog op aarde leven blijve. Dat Jacobus dit niet in absoluten zin bedoelt, als ware hiermee aan de Opzieners der gemeente een middel in handen gesteld, om elk sterven te voorkomen, ligt in den aard der zaak. Dan toch zou hij in het vierde kapittel er niet opgewezen hebben, dat we zelfs geen dag van ons leven zeker zijn, en daarom vanzelf voor den dag van morgen geen plannen kunnen maken, (Zie vs, 13-17). Er ligt in deze woorden dus niets, dan een aanduiding van de buitengemeene krachten der genezing, die de Heere destijds, nu en dan, tot verheerlijking van zijn naam' in zijn kerk wrocht. Het laatste Oliesel daarentegen is geheel iets anders. Dit strekt niet om een kranke te genezen, opdat hij niet sterve, maar omgekeerd om, als het bijna zeker is, dat iemand wel sterft, hem te zalven voor de eeuwigheid. Vandaar de naam van laatste Oliesel, die reeds elk denkbeeld van overeenkomst met hetgeen Jacobus zegt, uitsluit. Ook hier is dus van eene instelling des Heeren voor zijn kerk geen sprake; en allerminst sprake van een genademiddel; en derhalve in geen enkel opzicht sprake van een Sacrament. Dit neemt echter niet weg, dat het zielkundig motief, dat aan dit pseudo-Sacrament zijn oorsprong gaf, blijvende beteekenis behoudt. Een Christénmensch moet niet sterven als een hond. Daarom zal een kind van God, wetende hoe onzeker het leven is, dagelijks zijne ziel voor de eeuwigheid bereiden; en vooral wanneer de Heere zijn huis of hem zelf met krankheid bezoekt, de bede op de lippen hebben: Doorgrond mij en ken mijn hart, doorzoek mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg." En gunt de Heere hem de genade, dat hij niet plotseling door een ongeval of een beroerte sterft, maar hem een langzaam sterfbed ten deel valt, dan is het zeer zeker plicht van elk Christénmensch, om zich op dit zijn sterfbed voor de eeuwigheid voor te bereiden, zijn zonden te overdenken, en toevlucht te nemen tot den Troon des Lams. Is er nu gemeenschap der heiligen, dan zullen huisgenooten en vrienden in Christus uiter-.aard den kranke hierin ter hulpe komen, er op aandringen dat hij zichzelven wel onderzoeke, en aldus hem vermanen en vertroosten. En overmits in tal van kringen deze gemeenschap der heiligen ontbreekt, behoort zeer zeker de kerk haar roeping te gevoelen, om door de opzieners der gemeente de kranken en de stervenden getrouwelijk te doen bezoeken. Hoort men dan ook, hoe het Episcopaat gelast heeft, dat geen krank of stervend lid der gemeente langer dan drie dagen onbezocht mag blijven, en dat in vele Protestantsche kerken duizenden bij duizenden wegsterven, zonder dat de opzieners der gemeente ook maar naar hen omzien, dan past het ons zeer stellig, om het pseudo-Sacrament van het laatste Oliesel te blijven bestrijden, maar toch ook, om ons op het stuk van de zielzorge voor de Roomsche geestelijkheid diep beschaamd te gevoelen.

De kerkelijke Ordening der geestelijken draagt een geheel ander karakter. Hier

spreekt geen enkele behoefte van het vroom gemoed. Het is geen zielkundige drang. Hier schuilt geen verborgen waarheid zelfs. Bij het Sacrament der Ordening hebben we met de Hiërachie in haar wortel te doen. Om staande te houden, dat de Clerus of de geestelijkheid eigenlijk een andere kaste of hoogere klasse van wezens is dan de gewone leeken zijn, is dit pseudo-Sacrament uitgedacht, ten einde in de oogen der menigte aan deze tegenschriftuurlijke pretentie zekeren schijn te leenen. Niet dat het feit tegenspraak lijdt, van de zalving der koningen, der priesters en der profeten in het Oude Verbond, of ook als ontkenden we, dat thans nog zekere plechtigheid bij de instelling van de Dienaren in het ambt behoort plaats te grijpen. Maar we houden staande: i". dat de ceremoniën van het Oude Verbond die in de bediening der Schaduwen beteekenis hadden, thans in de bedeeling der Vervulling zijn afgeschaft; 2*. dat zekere plechtige vorm bij de indienststelling van een opziener der gemeente t; een Sacrament is; en 3". dat de voorstelling alsof door middel van de handoplegging thans de ambtelijke gaven wierden medegedeeld noch steun in de Schrift vindt, noch door de uitkomst wordt bevestigd. Geen enkel opziener merkt thans, dat hij na de handoplegging plotseling een gave voor het ambt ontvangen heeft, die hij vroeger miste. Dit gold wel in de dagen der buitengewone krachten, die een tijdlang in de apostoli? che kerk blonken, maar thans niet meer. En bovendien, ook al meende men te kunnen staande houden, dat toch deze plechtigheid een duurzaam resultaat ten opzichte van het ambt opleverde, dan kan zulk een ordening toch nog in geen geval een Sacrament heeten, overmits het beperkt is tot een bepaalden stand, geen geloofsversterking bedoelt, en niet door den Heere is ingezet.

En wat nu ten slotte het Sacrament des Huwelijks aangaat, zoo komt dit breeder ter sprake bij de uitlegging van het zevende gebod; weshalve hier slechts zij opgemerkt, dat het beroep op Ef. 5 : 32 niet baat, overmits de uitdrukking in de Roomsche bijbelvertaling: Dit is een Sacrament", alleen te verklaren is uit de algemeene beteekenis, die het woord Sacrament in de eerste tijden der Christelijke kerk bezat, toen het in den zin van mysterie of verborgenheid wierd verstaan. Voorts dat het huwelijk niet tot het Genadeverbond maar tot de burgerlijke bedeeling behoort blijkens de verzekering van Jezus, dat ze in den hemel niet ten huwelijk v/orden gegeven noch genomen, en het apostolisch r getuigenis, dat er in Christus niet is man of vrouw. Staat het nu vast, dat de Sacramenten Genademiddelen zijn, die dus bij het Genadeverbond hooren en hun plaats alleen in het Koninkrijk der hemelen hebben, dan volgt reeds hieruit, dat het huwelijk nooit als een Sacrament kan noch mag worden aangediend. Wel is het huwelijk een goddelijke inzetting, en wel is het gruwelijk te hooren, hoe velen in onze dagen het huwelijk verlagen v/illen tot een menschelijk contract; en ongetwijfeld kan tegen deze oneerbiedige schending van Gods heilige ordinantiën niet streng genoeg gewaakt worden; maar heel iets anders is het te erkennen, dat het huwelijk als uitgangspunt van alle menschelijke saamleving door God Almachtig is ingesteld, en iets anders het daarom op te willen nemen in de reeks der heilige Sacramenten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's