Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zending

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Boeren en de Zending'.

I.

Men zou, zonder overdrijving gezegd, boekdeelen kunnen vullen met al wat door Engelsche en Fransche zendelingen en zendingsvrienden gezegd is over de willekeurige en afkeurenswaarde wijze van handelen der Gereformeerde Boeren in Zuid-Afrika jegens de inboorlingen, de Kaffers en Hottentotten, in Zuid-Afrika. Tot vóór een dertig jaar was zelfs hier in Nederland bij zeer velen — en ten deele is 't nog zoo — de beschouwing gangbaar, dat de Afrikaansch-Hollandsche Boer, in zijn huis een »in seinen Dogma befangener" Calvinist, daarbuiten een dwingeland is voor den zwarte, een verdrukker van den inboorling, dien hij beschouwt als behoorend tot een verworpen geslacht, dat slechts goed is om te dienen en met de zweep geregeerd te worden. De Hollandsche Boer werd zoo ongeveer geljjk gesteld met den vroegeren slavenhouder in Amerika, die, onder verwijzing naar Npachs vloek over Kanaan, hef nageslacht diens laatsten in banden hield.

Nu is het allereerst vast en zeker, dat de Boeren in vroeger eeuwen en nog menschen waren, van gelijke beweging als anderen. Dat wil o. a. zeggen, dat zij leefden in tijden toen alle Christelijke volken, die overzeesche bezittingen hadden, daar de slavernij toelieten. Engeland maakte zelfs den eersten slavenhaler nu drie eeuwen geleden tot ridder.. Wat wonder dan dat de Boeren op de zwarten neerzagen als op hun minderen; doch opmerkelijk genoeg is er van slavenhandel en eigenlijke slavernij, juist onder 't gezag der Boeren nooit sprake geweest.

De inlander werd uiteraard dienaar van den blanke. Of wel er ontstond bittere vijandschap waaruit strijd voortsproot, die met de zegepraal op, de onderwerping van de zwarten eindigde. Daarbij leidde de levenswijs der inlanders, hun onreinheid, roofzucht en wat dies meer zij — de ondeugden der Kaffers geven ook nu nog tot eindelooze klachten aanleiding — als vanzelf tot tucht en bedwang door den meerdere, die toch moeilijk in zulke toestanden het water ipaar over den akker kon laten loopen.

Wat nu de zending onder de inlandsche stammen aangaat, zoo deden de Boeren voor de kerstening der inlanders in vroeger eeuwen al even veel en even weinig als de Engelschen en andere volken voor de stammen in hun bezittingen. Alleen valt op de Boeren hierdoor een min gunstig licht, dat zij meer bijzonder in nauwe betrekking tot, in dagelijksche verkeer met de inboorlingen stonden.

Toen later het zendingswerk alom begon, hebben voorzeker de Boeren dit een tijdlang met groot wantrouwen beschouwd en zich juist niet voorkomend dienaangaande betoond. Doch men houde wel in 't oog, dat hier allerlei redenen toe meewerkten. De prediker, die den heiden 't Evangelie kwam brengen, was een vreemdeling, vaak als Engelschman bij de Boeren verdacht, ja gehaat. Bovendien is zonneklaar gebleken, dat, als 't er op aan komt orde en rust in Afrika onder de inlanders te bewaren, de Boeren en niet de Engelschen de bekwaamsten zijn. Wat de Exeterhall, mannen, met de beste bedoelingen voor de inlanders opkomend, wenschten was èn onmogelijk èn onpraclisch. Kortom de rassenstrijd speelde hier een eerste rol. En daar nu al wat de buitenwereld vernam van één zijde kwam — want eerst ettelijke jaren geleden zijn de Boeren begonnen ook zelf te spreken — moest er ook wel een opvatting ontstaan, die den Boeren ongunstig was.

Hoe men echter ook over het verledene denke, 'twelk we geenszins willen geacht worden voorbeeldig te noemen, zeker is het dat thans, wat vroeger ook oorzaak tot klacht mocht hebben gegeven, is verdwenen. Zelfs van Engelsche zijde wordt nu openlijk erkend, gelijk ook van Duitsche, dat de Hollandsche boeren van Zuid-Afrika niet alleen der Zending geen hinderpalen meer in den weg leggen, maar haar zelfs vriendelijk bejegenen en krachtig steunen.

In een zeer belangrijk opstel, door Ds. L. Grout, van Vermont, N.-Amerika, wordt dit belangrijk onderwerp behandeld. Men veroorlove ons er kortelijk op te wijzen.

De zaakkundige schrijver, die zich bovendien op onwraakbare getuigenissen beroept, begint met te wijzen op de heugelijke openbaringen van zendingsgeest en zendingsijver onder de Boeren, die hij voor zijn lezers beschrijft zoowel in hun deugden als in hun gebreken, waaruit ontstaan zijn o. a. «herhaalde botsingen met de Engelschen en soms een vijandige gezindheid jegens de Zending." Men ziet het is zeer voorzichtig.

»Doch nu, " zoo vervolgt de schrijver over deze «Calvinisten die in zoo menig opzicht herinneren aan de stoere Schotten van vóór drie eeuwen", »nu begint de geest van dat waar en levend geloof, dat hun voorvaderen meebrachten te herleven. Hun vrijheidsdenkbeelden krijgen een verstandiger, meerschrifttuurlijk wezen; hun formalisme maakt voor wat hoogers plaats en hun verhouding tot dé inboorlingen ondergaat een gelukkige, gezegende verandering-."

Een van de hoofdredenen die de eerste volkplanters aanvoerden voor 't zich nederzetten in Afrika en het wonen onder de inboorlingen, was, zegt de schrijver, hvn geestelijk welzijn te bevorderen. En dat beginsel komt weer tot eere in het Zendingswerk, dat zij reeds ten behoeve der inboorlingen begonnen zijn.

Na dit getuigenis omtrent onze voorvaderen toen zij de Kaap-kolónie stichtten, wijst Ds. Grout er op hoe de Boeren, tijdens de twee eeuwen van hun verblijf veel gedaan hebben »om de stoffelijke hulpbronnen des lands te openen en nuttig te maken en een vasten vorm te geven aan de maatschappelijke en staatkundige belangen van Zuid-Afrika. Hij voegt er bij dat hun invloed nooit grooter was dan nu en met de jaren steeds zal toenemen. Kortelijk schetst de schrijver dan de geschiedenis van Zuid-Afrika, sinds de Portugeezen het ontdekten en de Kaap haar naam gaven, totdat de Hollandsche Oost-Indische Compagnie in 1652 er de eerste volkplanters heen zond om er een vasten post te hebben. Wat hij verder omtrent de geschiedenis der kolonie en het Zendingswerk in betrekking tot de Boeren zegt, vindt in een volgend stuk zijn plaats.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Zending

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's