Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Verwerp een ketterschen mensch”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verwerp een ketterschen mensch”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verwerp een ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning. Titus 3 : 10,

Op geen punt druischt tegenwoordig de publieke opinie onder de Christenheid meer in het oog loopend tegen de stelligej uitspraak der Heilige Schrift in, dan in zake de kettersche gevoelens.

Christen moet men zijn, o, gewisselijk! Al leen bij Jezus is ruste voor uwe ziel te vinden. Alleen hij leidt u eens veilig door de vallei der schaduwe des doods. En natuurlijk, uw geloof in hem moet oprecht zijn. Geen schijnbelijdenis noch lippenwerk kan voor den Eeuwige bestaan. Maar voorts, wat ge nu belijdt en hoe ge u de zake van Gods koninkrijk voorstelt, dat doet er minder toe; daarin zal de één den ander dragen; wat dit betreft moet er belijdenisvrijheid in Jezus' kerk zijn.

Ketterij beschouwt men niet meer als zonde. In kettersche gevoelens acht men dat geen kwaad steekt. Van een ketter ducht men geen gevaar meer. Of eigenlijk, en beter nog gezegd, heel dat woord van ketter moest men ophouden te gebruiken. Het klinkt zoo onvriendelijk en leelijk. Een overblijfsel van raiddeleeuwsche onverdraagzaamheid! En indien er voor het geestelijk besef van onze huidige Christenheid nog één wezenlijk soort ketters overblijft, dan zijn het juist diegenen, die nog kleingeestig genoeg zijn, om ter wille van afwijking in de belijdenis hun lieve medechristenen te verketteren.

Dat toch is een hardheid, die niet meer te pas komt. Daarin spreekt een liefdeloosheid, die wondt, een hardvochtigheid die beleedigt. En indien de Christelijke kerk er ooit toe komen mocht, om op dit punt der ketterij met gestrengheid op te treden, dan zou haar eerste werk moeten zijn, om juist die onchristelijke kettermeesters uit te werpen, die in hun verstandelijk uitwendig geloof elk orgaan voor de waardeering van het leven des Geestes toonen te missen.

Tegen ongeloof en ongodisterij, ja, daar zou men nog tegen in willen gaan. Een ergen Moderne zou men nog met een goede conscientie kerkelijk kunnen aantasten. Een God-loochenaar ware nog door den ban te treffen. Maar wie in God gelooft en nog met eerbied van Jezus spreekt, en teeder van gemoed is, en nog wel bidt, en voor een vroom man doorgaat, van dien zult ge met uw ketterijjacht afblgven. Had de kerk er maar recht velen zoo, ze zou er beter van gediend zijn, dan van uw groote schare rechtzinnigen.'

Zoo staat het metterdaad in onzen tegenwoordigen tijd, en een ketter geldt volstrekt niet meer voor een gevaarlijk zondaar, maar veeleer voor een interessant mensch, met wien het u een eere moet zijn saam te werken.

Immers of iemand een Sociniaan, een Arminiaan, een Ariaan, een Sabelliaan, of zelfs een geesten-bezweerder zij, dat doet er niet toe. Veeleer moet ge de heilige kunst verstaan, om met »al deze lieve Christenen" op gemakkelijken voet saam te leven.

Want, al verschillen ze van u in zienswijze, dat raakt toch slechts ondergeschikte punten. De hoofdzaak is maar, dat ze »vrome Christenen" zijn, en om die teederder gemoedsstemming zult gij ze als lieve broeders eeren.

Hieruit ziet ge dus, in wat lijnrechten strijd de huidige Christelijke opinie met de stellige uitspraak der Heilige Schrift is geraakt.

De Heilige Schrift beveelt u, bij monde van den heiligen apostel Paulus, als met een stemme Gods: Verwerp eenen ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning., wetende dat de zoodanige verkeerd is en zondigt, zijnde bij zich zelven veroordeeld.

En onze Christelijke publieke opinie roept hiertegen in: Neen, neen, ge zult en moogt dien lieven broeder, die in zijn belijdenis anders staat, volstrekt niet verwerpen. Hij is niet verkeerd, en van zonde kan geen sprake komen. Gij veeleer zoudt zondigen, zoo ge deedt wat Paulus aan Titus gebiedt.

Ge ziet, de tegenstelling is zoo scherp mogelijk.

God spreekt in zijn Woord door zijn heiligen apostel, in duidelijke bewoordingen. En desniettemin durft de Christelijke publieke opinie thans vlak andersom spreken, en zelfs het zonde noemen, zoo iemand doen durft, wat God in zijn Woord beveelt.

Krasser kan het al niet; en ge ziet hieraan, hoe bitter ver de Christenheid reeds van de Heilige Schrift is afgeweken.

Lange eeuwen heette het: De Heilige Schrift de regel van wat we te gelooven en te doen hebben." Maar thans durft men reeds zeggen: Zoo ge op dit punt doet wat u in Titus 3 : 10 bevolen wordt, staat ge boos en verkeerd, en verraadt ge slechts de onbekeerlijkheid van uw hart."

Wat is nu de last van Titus 3 : 10?

Ligt daarin, dat gij, of wie ook, dag aan dag rond zult loopen, om af te luisteren, of ge iemand ook op een verkeerd woord kunt betrappen, om dan rond te bazuinen, dat deze mensch een ketter is, en hem deswege met uw brandmerk te vervolgen?

Niets er van.

Titus wordt hier in zijn ambt toegesproken. Hij was de Dienaar des Woords, en had dus met zijn mede-opzieners voor den welstand der kerk te waken. En als zoodanig nu wordt hem van Godswege gelast, dat hij de ketterij niet en zal laten voortwoekeren, maar wegdoen.

Evenmin is er in dezen last een zweem van hardheid. Zulk een verwerping toch volgt eerst 5> na de eerste en tweede vermaning". Eerst moet de weg der zachtheid en der teedere liefde betreden. Tot tweemaal toe zelfs moet op die wijs getracht, hem van zijn dwaling terug te brengen. Niet door met hem te redetwisten, als moest nog eerst door een dispuut worden uitgemaakt, wie gelijk had, de kerk of die ketter. Neen, maar door vermaning, zooals de kerk, wetende dat zij de waarheid bezit, te werk gaat bij iemand, die oude, reeds lang veroordeelde en overwonnen dwalingen, weer te berde brengt.

En dat verwerpen van zulk een ketter moet plaats hebben, niet uit vitzucht noch uit betweterij; maar omdat in elke ketterij een zonde, een wezenlijke verkeerdheid ligt, die hoe eer hoe beter dient tegengegaan; én opdat zulk een zonde niet aanstekelijk worde en ook anderen verleide, én ©pdat de ketter zelf niet van kwaad tot erger vervalle.

Er is dus geen sprake van een klein, onbeduidend verschil van zienswijze noch ook van een andere manier, om de ééne zelfde waarheid voor te stellen, maar van zulk een wezenlijke ketterij, die de beginselen des Christelijken geloofs aantast en gif drupt in den wortel onzer heilige religie.

En daarvan nu zegt God de Heere u in zijn heilig Woord, dat de kerk ze niet mag dulden, maar moet genezen of uitscheiden. Reeds bij elk lid der kerk van Christus, maar vooral bij wie in Christus' kerk voorgaat.

En toch spreekt dit snijdend woord niet alleen de Opzieners toe, die namens de kerk hebben te handelen, maar wel terdege ooku.

Op allerlei manier.

Of rust ook niet op u als lid der kerk van Christus de verplichting, om er op aan te dringen, dat de kerk naar den eisch van Gods Woord leven en handelen zal? En volgt hier niet uit, dat ge niet moogt heulen met een kerkelijke organisatie, die, vlak in strijd met Gods Woord, de gruwelijkste ketterij, ja, tot ongodisterij zelfs, handhaaft, eert en kroont?

Voorts, indien het onloochenbaar is, dat de publieke opinie onder de Christenen ten deze geheel op het dwaalspoor geraakte, en Gods Woord stellig spreekt, rust dan ook niet op u de verplichting, om bij uw omgang en in uw gesprekken dit valsche standpunt te bestrijden, en voor de eere en de majesteit van Gods gebod op te komen?

Indien Gods Woord u leert, dat ketterij een zonde is, die tegen zijn eere ingaat, moogt ge u dan als lid der kerk onttrekken aan een plicht, om dolende broeders en zusters met dringenden ernst te vermanen, of het u gelukken mocht, ze van de dwaling huns wegs te bekeeren?

Bijaldien het met de ketterij staat, gelijk de Schrift het hier uitmaakt, hebt ge dan ook niet op uzelven en uw kinderen toe te zien, opdat niet ongemerkt, door gevaarlijke lectuur, het gif der ketterij van velen in de aderen der ziel worde gedrupt?

Komt dan ook voor u de zaak niet veel ernstiger te staan, als ge u afvraagt, onder welke kerkregeering ge leeft; waar ge de predicatie des Woords gaat hooren; bij wien ge uw kinderen op school of catechisatie zendt; wie bij u over den vloer verkeeren; bij wie uw kinderen het meest aan huis komen; en welke lezingen ze volgen en welke boeken ze bij voorkeur verslinden?

Meer nog, als het zoo naar Gods Woord met de ketterij is gelegen, zal dan niet ook een iegelijk van u de hand in eigen boezem hebben te steken, om zich af te vragen, of er ook bij u zelven soms een schadelijke weg zij, en of uw goddelijke Herder u toch op den eenigen weg der waarheid leiden en houden moge ?

Is ketterij u geen zonde, dan is er bij u ook geen belangstelling in de waarheid. Dan onderzoekt ge niet. En laat de kennisse u koud en onverschillig. Wie meent toch niet te kunnen af dolen, vraagt naar den weg niet. En eerst wie inziet, hoe het inslaan van een doolpad hem in levensgevaar zou kunnen brengen, onderzoekt ijverig naar het rechte pad.

En dat alles waarom ?

Om daardoor een verstands-Christendom te kweeken, dat in het uitpluizen van dwaze vragen zich afmat?

Dat kan niet; want onmiddellijk aan den eisch, om den ketterschen mensch te verwerpen, gaat de goddelijke vermaning vooraf: Wedersta de dwaze vragen en twisten en strijdingen over de wet, want ze zijn onnut en ijdel" (Tit. 3 : 9).

Een verstandsgeloof is geen geloof, maar dorre geleerdheid.

Neen, maar de ketterij moet weerstaan, overmits Christus in de wereld kwam, om de Waarheid tegenover de Leugen en den Satan te handhaven. En omdat hij wist, hoe valsche beginselen, en valsche grondbegrippen, en valsche wortelgedachten de duivelsche oorzaak en bron zijn, waaruit allerlei goddeloosheid, als uit een onzalige fontein opwelt.

Elke gronddwaling, zoo ze voortwoekert, loopt ook bij u noodwendig uit op een schending van de eere Gocis en op een bezoedeling van uw eigen ziele.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Verwerp een ketterschen mensch”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's