Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDELING XXVI.

Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naara des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles wat ik u gebo den lieb. Matth. 28 : 19.

IV.

Het Sacrament des Doops.

Terecht legt de! Heidelbergsche" Catechismus in Vraag 69 er nadruk op, dat de heilige Doop door Ghristus ingezet is. Goddelijke instelling toch is voor een Sacrament een volstrekt onmisbaar vereischte. Op geen manier kan een Sacrament ooit door eenigen mensch worden ingesteld. Geen koning zoo machtig, geen keizer zoo met majesteit bekleed, dat hij ooit, of onder welk beding ook, tot de instelling van een Sacrament bekwaam zou zijn. En zoomin eenig koning in staat is een Sacrament te scheppen, evenmin kan de kerk dit; en ze zou het niet kunnen, ook al smolt ze weer in kerkelijke eenheid saam, om één gelaat over alle deelen des aardrijks te vertoonen. De reden waarom dit zóó, en niet anders is, is terstond in te zien. Immers, een Sacrament sluit in zich een handeling uit den hemel op de ziel van hem die het Sacrament gebruikt. Zonder die werking uit den hemel is het Sacrament dood. En overmits nu geen macht op aarde, hoe hoog ook geplaatst, ooit te beschikken heeft over de werking, die uit den hemel naar de ziel moet uitgaan, spreekt het vanzelf, dat geen Sacrament ooit door menschelijke instelling tot stand kan komen.

Toch lette men er wel op, dat ook de Heere Jezus den heiligen Doop niet als God, maar als Middelaar heeft ingezet. Dit blijkt ten duidelijkste uit Matth. 28 : 18, 19 en 20. In Matth. 28:18 toch doet de Heere Jezus zich voor als iemand, aan wien macht gegeven is. Hij zegt toch: Mij is gegeven alle macht." Dit nu kan nooit van den Tweeden Persoon in de heilige Drieeenheid gezegd worden, overmits God de macht uit zxhzelf heeft en ze nooit kan ontvangen van iets buiten zich. Het feit dus, dat deze macht, krachtens welke hij nu handelen ging, hem door den Vader was gegeven, bewijst dat de Christus hier als Middelaar spreekt en als Middelaar handelt.

Toch werpt d: t geenszins de stelling omver, dat alleen God een Sacrament kan instellen. Het is toch geheel hetzelfde, of God zulk een Sacrament rechtstreeks zelf instelt, gelijk Hij met de besnijdenis aan Abraham deed; of wel het middellijk door zijn knecht Mozes laat instellen, [op zijn last en bevel, gelijk met het Pascha het geval was.

En overmits nu de Christus als Middelaar, niets van zich zelven kan doen, maar alle ding doet, gelijk hij van den Vader geleerd is; en niet op aarde kwam om zijn eigen wil te doen, maar dm wil zijns Vaders die in de hemelen is, zoo is dit juist het eigenaardige van den Middelaar, dat hij alle ding doet, gelijk het door God verordineerd en hem gelast is. Als Christus dus den heiligen Doop instelt, doet hij dit in naam van God, en God doet het door hem. Het is' alzoo geheel hetzelfde, of ge zegt: De heilige Doop is door God ingesteld; of wel: De heilige Doop is ingezet door - Christus. En zulks nu niet uit hoofde van het onloochenbare feit, ] dat Christus zelf God is te prijzen in alle eeuwigheid, maar overmits hij als Middelaar slechts uitvoerder is van den Wil zijns Vaders.

Hoofdzaak is hier dus maar, dat ge zelf leeft en anderen doet leven onder den diepen indruk, dat we in den heiligen Doop te doen hebben, met een Goddelijke instelling die ver boven alle menschelijke wilkeur verheven is, en dat God veracht wie een verachter van den heiligen Doop wordt bevonden.

Wat nu de instelling zelve van den Doop aangaat, zoo is deze geschied niet lang voor Jezus' hemelvaart. Niet alsof de Doop toen voor het éérst al^ kts nieuws opkwam, maar zóó dat hij al^Hu voor de kerk in haar Nieuw-Testamentische bedeeling verordend wierd. Doch hierop komen we straks terug. Voorshands is het genoeg op te merken, dat de Middelaar, toen hij deze aarde verlaten ging, een algemeen bevel aan zijn heilige apostelen achterliet, waarin hij hun beval, alle volkeren aan zijn naam te verbinden, en dit te doen daardoor, dat ze die volken doopten, en wel doopten »in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, " en voorts hen leeren zouden, Ie onderhouden alles wat Jezus hun geboden had.

Hierbij nu dient gelet, én op hetgeen aan deze inzetting van den heiligen Doop voorafging, én op den heiligen Doop zelven, én op hetgeen op de inzetting des heiligen Doops volgde.

Vooraf ging de aangrijpende uitspraak : yMij is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde." Dit waÈ de vervulling van hetgeen David in Ps. iio profeteerde, toen de Heilige Geest door dezen psalmist sprak: De HEERE heeft tot mijnen Heere gesproken : Zit aan mijne rechterhand, totdat ik uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank uwer voeten." Wie toch aan Gods rechterhand is gezeten, die is bekleed met alle macht in hemel en op aarde. Doch juist daarom hoort bij deze koninklijke aanstelling, dan ook het bezit van een eigen volk en houdt Ps. iio:3 de belofte in voor den Messias: Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkracht; uit de baarmoeder des dageraads zal u de dauw uwer jeugd zijn." Juist nu hij opvaart ten hemel, en hem gegeven wordt een naam boven allen naam die genaamd wordt in den hemel en op de aarde, gaat dus zijn koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen in, en moet zijn volk, zijn eigen volk, dat hem van den Vader gegeven is, en dat hij lot den prijs van zijn bloed gekocht heeft, openbaar worden.

Welnu, dit wil de Heere, dat geschieden zal door den heiligen Doop, en wel door den heiligen Doop als dmirzame en blij' vende instelling. Want wel zijn er alle eeuwen door zonderlinge predikers opgestaan, die meenden, dat dit gebod om te doopen wel voor de dagen der apostelen gold, maar niet voor ons. Edoch dit zonderling gevoelen wordt lijnrecht weersproken, door wat de Heere Jezus er bijvoegt: „Gaat henen en doopt alle de volken." Klaarlijk toch ziet een ieder, dat er geen sprake van kan zijn, dat zijn twaalf apostelen in eigen persoon alle de volken be­ reiken konden, en veel minder, dat zij persoonlijk alle de voikfn doopen konden. Noch de millicenen i> -Afrika en Amerika, noch de menscl; g? ^!|; in China en Japan, noch de natiën die dejlijai Duitsch-j land, ons land, Scandinavië, Rusland en Engeland bewoonden, zijn door de apostelen persoonlijk bezocht. Zelfs nu nog zijn er tal van volken, die geheel in het Heidendom of Mahomedanisme verzonken liggen, en is deze ordinantie van den Christus nog op verre na niet volbracht. Haast kan men zeggen, dat de Zending onder deze millioenen nog ternauwernood^begonnen is. Op de veertienhonderd millióen personen die op aarde leven, nog een duizend millióen die buiten alle betrekking met den heiligen Doop staan. Daar nu Jezus de instelling van den heiligen Doop in rechtstreeksch verband met alle de volken heeft gezet, en het ondenkbaar en onmogelijk was, dat de twaalf apostelen het nog bij hun leven zoover brachten, zoo volgt hieruit, dat de instelling van den Doop voor alle tij'den bedoeld is, totdat deze last volbracht zal zijn. En dan zal de Heere wederkomen. Maranatha. Amen.

De woorden: „Gaat henen, onderwij'st alle volken" zal men beter begrijpen, zoo men ze vertaalt: „Gaat henen en werft alle volken voor mij aan." Er staat letterlijk : „Maakt ze tot discipelen van mij." Dit had een bijzondere beduidenis. Christus de Middelaar, verschijnt als een Verbondshoofd, aan wien men zich raoQtaanshiiten, dien men als koning dienen naoet, en in wiens kring men zich moet laten opnemen. Discipel van Jezus worden beteekent dus: breken met het Joodsch of Heidensch verband, waarin men leefde, en overgaan in het nieuwe verband dat Jezus in het leven riep. Dit nieuwe verband was niet de kerk als zoodanig. Deze toch was er reeds van het paradijs af en hield sedert nooit op. Neen, dit nieuwe verband was: de kerk in haar Nieuw-Testamentische bedeeling als wereldkex^: , als de kerk niet van Israël, maar de kerk van alle de volken. Dit nu heet: het Koninkrijk der hemelen. De heilige apostelen moeten dus uitgaan onder alle de volken en uit alle volken onderdanen voor Jezus maken; krijgsknechten Christi uit alle natiën aanwerven; en zoo alle verlosten opnemen in zijn heilig discipelschap. En dit moest geschieden door den heiligen Doop. Dat hiertoe ook onderwijs noodig is, spreekt vanzelf, maar op dit onderwijs komt Jezus eerst daarna, als hij zegt: .^^Leerende hen onderhouden, alles wat ik u geboden heb." De instelling zelve eischt een doopen „ia den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes." Niet alsof hier een formule ware voorgeschreven. Tot formule voor den heiligen Doop zijn deze woorden des Heeren eerst door kerkelijke autoriteit geijkt. Slechts hield deze bijvoeging in: i". dat deze Doop de strekking moest hebben om den doopeling in vast levensverband te brengen met den Drieëenigen God, en alzoo met de hoogste, rijkste en volste zelfopenbaring die het Eeuwige Wezen ooit aan menschenkinderen van zijn eigen verborgen aanzijn gegeven had of geven zou; 2». dat ze gedoopt moesten worden inden Naam van den Drieëenige, d. w. z. door den Doop geroepen worden, om deze belijdenis van het Eeuwige Wezen zelven op hun lippen te nemen, en God den Heere alzoo te noemen; en 3", dat ze m, of gelijk er letterlijk staat, ^ö/fdien naam moesten gedoopt worden, om aan te duiden, dat van nu voortaan geheel hun existentie en hun leven gericht moest zijn op de glorie van dien Drieëenige en aan Hein alleen zijn kracht ontkenen moest. Gelijk elders breeder door ons is uiteengezet, beteekenen deze woorden letterlijk: „Onderdompelen in den Naam, en in dien Naam doen ondergaan." Waarbij we thans, nog slechts opmerken, dat de idéé der verzoening en der afwassching van de zonde, die van den Doop onafscheidelijk is, wel niet uitdrukkelijk in deze woorden is uitgesproken, maar er toch terdege inligt. Immers, juist de zonde lag tusschen den zondaar enden Drieëenige, en belette hem om'tot dat Eeuwige Wezen'te naderen. Nu hij gedoopt wordt in den Naam van Vader, Zoon en Heiligen Geest, blijkt dus dat deze scheidsmuur is weggenomen; dat de verzoening is te weeg gebracht; en dat het levensverband tusschen den zondaar en den Drieëenigen God hersteld is.

Eindelijk dient nog gelet op de woorden, die rechtstreeks op de instelling van den heiligen Doop volgen. Jezus voegde er toch bij: „.£« ziet, ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleinding der wereld." Wordt hierdoor ons beweren versterkt, dat de heilige Doop wel terdege als duurzame en blijvende instelling doorjezus is ingezet, er blijkt meer uit. Deze woorden toonen toch, dat dit doopen van alle de volken in het striktst verband stond met hetgeen Christus uit den hemel doen zou. Immers der apostelen Doop was alleen mogelijk doordien aan den Middelaar alle macht was gegeven; en dat deze Doop zijn uitwerking niet zou missen, was alleen daar aan te danken, dat Christus, hoewel voor het oog van hen gescheiden, toch feitelijk in hun kring tegenwoordig bleef, en in hun daad zijn daad zou laten invloeien. Jezus zelf wijst er dus op, dat de Doop niet iets is, dat buiten hem omgaat, of buiten hem om tot stand komt. Integendeel, de Doop vloeit voort uit de hem gegeven macht, en erlangt alleen realiteit door zijn duurzame inwoning in de gemeente en zijn inwerking op zijn kerk van uit den hemel, die voort zal duren tot aan de voleinding der wereld.

Eerst dit slotwoord van Jezus verleent ons dan ook het rechte inzicht in de wijze van instelling die hier plaats greep. Men kan toch niet zeggen, dat hier voor het eerst de heilige Doop wierd ingesteld. Ook Johannes doopte. Jezus zelf had gedoopt. Zijn discipelen waren reeds lang aan den Doop gewend. Bovenal Jezus zelf had den heiligen Doop ondergaan. Zegt men nu dat de Doop pas in Matth. 28:19 is ingesteld, dan loochent men hiermede dezen vroegeren Doop; iets wat vooral met het oog op den Doop, dien Jezus zelf onderging, uiteraard niet mag. Of ook zegt men dat de Doop vroeger reeds op geheel gelijke wijze bestond, dan is Matth. 28 : 19 niet langer het woord der instelling, en verliest men den vasten grond voor het Sacrament.

De zaak moet daarom iets nauwkeuriger bezien en eenigszins breeder opgevat. „Het Koninkrijk der hemelen" is de naam, dien het rijk van Jezus draagt. Niet in den algemeenen zin van het Godsrijk, Dat toch was er alle eeuwen, en het „Koninkrijk der hemelen" was er nog niet, toen Johannes aan de Jordaan doopte. Hij toch riep uit: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen." Het was er dus nog niet. Zelfs mag men ook niet zeggen, dat het Koninkrijk der hemelen kwam, toen Jezus optrad. Want ook Jezus begon zijn prediking met, evenals Johannes, uit te roepen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nctbij gekomen" (Mark. i : 19). Ook toen was het er dus nog niet. Dit Koninkrijk der hemelen was, gelijk Jezus het aan Pilatus verklaarde, niet uit deze wereld, maar uit de hemelen. Het kon dus eerst openbaar worden, nadat Koning Jezus in den hemel aan Gods rechterhand zou zijn gezeten^ en van daar uit zijnen Heiligen Geest in zijn kerk zou uitstorten. Feitelijk treedt dus het Koninkrijk der hemelen eerst op met den Pinksterdag. Wel had dit Koninkrijk der hemelen reeds vóór dien tijd zijn wortel en zijn kiem in den Persoon des Middelaars, in den kring zijner jongeren en in de geestelijke krachten die gewerkt werden; maar toch de lijdende Messias is, zoolang het zoenofïer nog niet volbracht en de kroon der heerlijkheid nog niet ver worven is, nog niet daadwerkelijk op den troon verheven. Dit geschiedde eerst na de hemelvaart. Het koninkrijk onder Israël was dus niet het koninkrijk, dat een hemelsch, maar een aardsch, wijl nationaal karakter droeg. Hemelsch kon dit koninkrijk eerst worden, als het (uit de windselen van Israël losgewikkeld, en over alle volken gespreid) zijn koninklijken troon niet meer te Jeruzalem, maar in de hemelen had. Maar tusschen Jeruzalem en dien troon in de hemelen ligt een tusschenschakel, die bij Johannes denDooper begint en voortduurt totdat Jezus verheerlijkt is. En overmits nu de Doop terstond moest optreden, waar dit Koninkrijk der hemelen, zij het ook nog slechts in zijn voorloopige ontvrikkeling intrad, daarom moest er reeds gedoopt worden door Johannes, De Dooper getuigt dan ook zelf, dat hij niet doopte op eigen gezag, maar krachtens een last, dien hij van God ontvangen had. Hij zegt toch, Joh. i : 32: Die mij gezonden had om te doopen met water, die had tot mij gezegd". Hij doopte dus krachtens goddelijk bevel, en het is deze Doop die door God ingezet was, die ook door Jezus en zijne discipelen is voortgezet, zijnde tot op den Pinksterdag altoos nog de Doop met water, en nog altoos niet de Doop met den Heiligen Geest; want immers de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was (Joh. 7:39), De vraag nu of Jezus ook zelf den waterdoop heeft toegediend, kan hierbij rusten blijven. Wat Joh. 4:2 staat: Hoewel Jezus zelf niet doopte maar zijne discipelen" kan zoo opgevat, maar kan ook in dien zin verstaan, dat deze woorden alleen slaan op het toenmalig geval, daar Joh, 3 : 22 er voor schijnt te pleiten dat Jezus ook zelf doopte. Dit doet echter ter zake niets; waarschijnlijk is het zelfs dat Jezus het doopen aan zijn jongeren overliet; maar in elk geval staat vast, dat zij dit deden op zijn last, en wel als voortzetting van den Doop van Johannes. Maar noch door dezen Doop van Johannes, noch door dien van Jezus' discipelen vóór zijn hemelvaart, was de heilige Doop tot zijn volheid gekomen. Veeleer had Johannes er van meet af op gev/ezen, dat deze Doop met water, zonder meer, nog onvolkomen was, en dein eerst volkomen zou worden, als de Middelaar tegelijk doopen zou met het vuur van den Heiligen Geest, Dan eerst zou de heilige Doop dus het volle en rijke Sacrament zijn, als de

Zoon des menschen verheerlijkt zou zijn, en de Heilige Geest in den Doop zijn werking zou doen. Eerst moest dus het lijden en sterven des Middelaars voorafgaan. En eerst nadat hij zou zijn opgestaan, en ten hemel gevaren, en den Heiligen Gfeest zou hebben uitgestort, zou alle onvolledigheid van den heiligen Doop een einde nemen, en het volle Sacrament intreden. En hiermede nu is het geheel in overeenstemming, dat Christus vlak vóór zijn hemelvaart, toen de belofte van den Heiligen Geest in vervulling stond te gaan, eer hij de aarde verliet den heiligen Doop uit zijn voorloopig stadium overzette in zijn voleinding, en alsnu dien vollen, rijken Doop inzette en instelde, gelijk zijn kerk dien thans bezit.

Een enkel woord moet hier nog aan toegevoegd over den heiligen Doop, dien de Heere Jezus zelf onderging. Aan dien Doop wordt door de Evangelisten een zeer hooge beteekenis toegekend. De Doop van Jezus is een der weinige gebeurtenissen uit zijn leven, die ons door alle vier de Evangelisten bericht worden. De Doop leidt de verzoening en daarmee het optreden van Jezus als Messias in. Er gebeuren bij dien Doop ontzaglijke teekenen. De Heilige Geest daalt bij den Doop neder, en er geschiedt een stem uit den hemel, die Jezus als Messias uitroept. Nu begreep Johannes de Dooper hier eerst niets van. Hij zag niet in, dat Jezus gedoopt moest worden. Jezus was voor hem de Heilige, en hoe zou de Heilige een Doop moeten ondergaan, die immers zijn verklaring alleen vond in onze zonde. Maar Jezus gaat Johannes hierin ernstig te keer, en zegt hem, dat hij moet aflaten, want dat het aldus betaamt alle gerechtigheid te vervullen. Ons nu is het van achteren niet moeielijk den zin dezer woorden te verstaan. De Zoon Gods was in Israël ingegaan door uit Maria's schoot ons vleesch en bloed aan te nemen. „De zaligheid is uit de Joden." Daarom was Jezus, als onder het Joodsch-nationaal verbond geboren, dan ook besneden ten achtsten dage. Niet voor zich zelf, maar als Middelaar, omdat hij onze natuur in haar zwakheid aannam, zich voor ons in dit zondig leven had ingeworpen, en daarom ook het teeken van de afsnijding van dit zondig leven ondergaan moest. Maar juist daarom begint het Kindeke Jezus dan ook met buiten het Koninkrijk der hemelen te staan; want het nationale rijk van Israël was het hemelsck Koninkrijk nog niet. Het beeldde dit slechts af. Zou dus Jezus uit dit nationale rijk der schaduwen in dit hemelsche rijk van vervulling overgaan, dan moest ook hij doorgaan door het water des Doops. In zooverre ontving Jezus den Doop met water; maar toch ontving hij meer. Zou de eigenlijke Doop bestaan in een Doop, die tegelijk een Doop met water, én een Doop met den Heiligen Geest was, Hij als Midddelaar zou terstond, m^ar ook hij alleen, dien volledigen Doop ontvangen. Daarom gebeurt dan ook bij den Doop van Jezus, wat anders vóór zijn hemelvaart bij geen enkelen Doop plaats greep, t. w. dat aanstonds de Doop met den Heiligen Geest den Doop met het water verzelde. Zoo was dus de Doop van Jezus een priesterlijke daad, waarbij hij, om zijn vrijwillige gemeenschap aan onze schuld en onze zonde^ zich aan den Doop onderwierp. Zijn Doop kon niet uitblijven. De Doop hoorde bij zijn Vleeschwording en wierd er door geëischt, en blijft als zoodanig voor alle kinderen Gods het voorbeeld en de wortel van hun eigen Doop. Dit laatste blijkt daaruit, dat de Christus alsnu tevens in dezen Doop de wijding voor zijn ambt ontving. Hij wordt gedoopt niet als persoon, maar als Middelaar. Gedoopt voor ons, en om onzentwil. En eerst door den Doop van Jezus heeft onze Doop kracht en waardij voor eeuwig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's