Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

WILLIAM TYNDALE.

Ofschoon William Tyndale van geboorte een vreemdeling geweest is, behoort hij toch onder de martelaren der Nederlandsche kerk opgenomen te worden, want als balling kwam hij naar de Nederlanden over, de kerk aldaar nam hem gastvrij op en handelde met hem als met een harer kinderen. Eindelijk stierf hij in deze gewesten den marteldood.

William Tyndale werd ten jare 1477 in Gloucestershire, niet ver van de grenzen van Wales, geboren. Aan de hoogeschool van Oxford werd hij student. Daar nam hij toe in de wetenschappen der vrije kunsten, maar bovenal in de kennis der Heilige Schrift. Eerst kende hij die Schrift slechts uit den in de kerk aangenomen Latijnschen tekst, waarvan het Nieuwe Testament door den bekenden John Wickliffe in het Engelsch vertaald was, maar te Oxford kreeg hij de uitgaaf van het Grieksche Nieuwe Testament, door Erasmus bezorgd, in handen, waardoor hij bemerkte, dat de Vulgaat zeer veel afweek van den oorspronkelijken tekst. Toen kwam bij hem het voornemen op, om het Nieuwe Testament op nieuw te vertalen en onder het volk te verspreiden. Nadat onze Tyndale zijne studiën te Oxford en daarna te Cambridge voleindigd had, werd hij huiskapelaan bij den ridder John Walsh. Daar bleef hij de Schrift onderzoeken, daar begon hij haar te vertalen. De Heilige Geest leidde hem dieper in de kennis van Gods Woord. Dit bleek in zijn handel en wandel, dit ook in zijne gesprekken. Aangezien bij Sir John Walsh vele geestelijken kwamen, kreeg Tyndale de gelegenheid met hen veel over Gods Woord te spreken. Twistgesprekken kwamen hieruit voor, waaruit de geestelijken konden merken dat Tyndale een ketter was. Deze werd aangeklaagd en moest vluchten.

Te Londen vond hij eenigen tijd een schuilplaats bij zijnen geestverwant Humfrey Monmouth. Dit kon evenwel niet lang duren. Tyndale vluchtte naar het vasteland en zwierf toen eerst door Duitschland, van Hamburg naar Keulen, van Keulen naar' Wittenberg. In laatstgenoemde stad vond hij zijnen vriend John Frith, met wien hij raadpleegde over de noodzakelijkheid, om den Bijbel, en wel eerst het Nieuwe Testament, in het Engelsch te vertalen, opdat daardoor de diepe geestelijke onkunde des volks zou weggenomen worden. Aan eenen Engelschen uitgever was, zoolang de Engelsche kardinaal-kanselier Wolsey de groote vijand der Evangeliebelijders bleef, niet te denken. In Duitschland vond hij eindelijk eenen boekdrukker, met name Peter Quentel, die de uitgave des Nieuwen Testaments wilde op zich nemen. Tyndale begaf zich met Frith naar Keulen en de druk en de correctie begon. Doch hoe geheim beide gehouden werden, lekte er iets van uit door de praatzucht en pochlust van eenige drukkers van Quentel. Spoedig wist de geestelijkheid er meer van en nam een rijken Keulenaar, vriend van den keizer van Duitschland en den koning van Engeland in den arm, die bij den raad der stad wist te bewerken, dat de druk dadelijk gestaakt werd. Tyndale vluchtte met zijne copie des Nieuwen Testaments en de afgedrukte bladen naar Worms. Daar werd de druk voortgezet en voleindigd, 't Kwam er nu op aan de exemplaren in Engeland in te voeren. Doch Wolsey loerde en slaagde er in ze alle in beslag te nemen en in de St. Paulskerk te Londen te doen verbranden.

Was Tyndale, toen hij de tijding van zijne mislukte poging tot invoering der H. Schrift kreeg, niet ontmoedigd ? O, neen. God hield hem staande. Uit Duitschland naar Antwerpen gegaan zijnde, begon hij hier weer, met behulp van Christoffel van Eindhoven, het Nieuwe Testament op de pers te leggen. Christoffel bracht de gedrukte bijbels zelf naar Engeland en verspreidde ze onder het volk, wat hem bijna het leven gekost had. Tyndale wijdde zijnen tijd en gaven aan de uitgave van tractaatjes tegen de zeden der geestelijkheid, de bedevaart, de vereering der heiligen en reliquiën, de zoogenaamde goede werken enz. In Engeland woedde men intusschen tegen de verspreiding van Tyndale's vertaling des Bijbels. Meer dan een exemplaar werd aan de geestelijken uitgeleverd. op bedreiging van den aartsbisschop van Canterbury, dat degene, die zijn Bijbel niet binnen 30 dagen afgaf aan den vicaris-generaal, als ketter beschouwd en gebannen zou worden. Doch in Antwerpen liet men zich niet ontmoedigen. Een tweede en derde druk des Bijbels werden naar Engeland overgebracht en ook weer verspreid (1527). Met een vierden ging het echter heel anders. Hij werd tegen Tyndale's zin ter perse gebracht, daar hij zijne vertaling aan eene herziening had onderworpen, die noodzakelijk was, want hij was toegenomen niet alleen in kennis der Grieksche taal, maar vooral in geestelijke wetenschap. Dus hij had liever deze herziene vertaling in druk gezien, maar 't scheen dat het niet zou lukken. Toch was het anders in Gods raad besloten. De reeds genoemde uitgaaf was pas verschenen, toen de Ldndensche bischop Tonstall te Antwerpen kwam. Hij vernam, dat het Nieuwe Testament, waartegen hij zoo uitgevaren had, weer uitgegeven was en straks naar Engeland overgevoerd zou worden. Dit moest belet worden. Maar hoe? Een Engelsche koopman, dien hij om raad vroeg, wist hem geen beteren te geven, dan ten spoedigste al de nog niet verkochte exemplaren op te koopen. De bisschop deed het, nam de Bijbels mee naar Londen en verbrandde ze. Maar wat gebeurde nu? Niet lang na zijn terugkeer werden weer Bijbels in Engeland ingevoerd, en wel de herziene vertaling van Tyndale, en door colporteurs verspreid. Een dezer, met name Constantine, valt in handen zijner vijanden. Voor den kanselier Morus gebracht, belooft deze hem leven en vrijheid, indien hij hem bekent, van wie de uitgevers de noodige middelen kregen, om de drukkosten van zooveel Nieuwe Testamenten goed te maken. En het antwoord was: »Wel van niemand anders dan van bisschop Tonstall, hij heeft ons de helft onzer oude exemplaren afgekocht." Doch Tyndale vertaalde niet alleen het Nieuwe Testament, ook begon hij met het Oude, nl. de vijf boeken van Mozes, en God zegende dezen arbeid aan veler hart in Engeland. Geen wonder, dat Tyndale's vijanden in haat ontstoken werden tegen hem en hem trachtten te dooden. Dit plan werd uitgevoerd.

Uit Engeland kwam zekere Hendrik Philippus naar de Zuidelijke Nederlanden over. Deze wetende, dat Tyndale bij een Engelschma'n te Antwerpen, met name Thomas Pointet, waar tevens vele Engelsche kooplieden gelogeerd waren, in huis was, zocht hem daar op en maakte kennis met hem. Tyndale had behagen in dezen man en haalde hem over, om in hetzelfde logement te komen wonen. Zelfs bracht hij hem in zijn studeerkamer en liet hem zijne boeken zien. Van hetgeen hij gezien had gaf Philippus kennis aan den keizerlijken procureur-generaal, die met hem naar Antwerpen overkwam, om Tyndale te verrassen. Aan het huis van Pointet komende, bestelde Philippus een maaltijd voor zich en Tyndale, dien hij bij zich ter maaltijd wilde houden. Daarop ging hij weg. Even na den middag kwam hij terug, ging naar Tyndale, leende van hem 20 gulden en vroeg hem daarna ten eten. »Neen", antwoordde deze, »ik ben reeds genoodigd en gij zijt ook welkom, ga mee." Beiden verlieten samen het huis van Pointet. Philippus liet Tyndale eerst de deur uitgaan, maar gaf tegelijk aan de agenten des procureurgeneraals, die buiten op wacht stonden, boven het hoofd van Tyndale, die klein van persoon was, een teeken om hem te grijpen. De dienaren deden dat en brachten hem bij den procureur-generaal, die den ijveiigen dienaar van Christus naar het kasteel te Vilvoorde liet brengen. Daar werd hij wegens zijn geloof ondervraagd en gepolst, daar werd beproefd, hem van de waarheid af te trekken. Maar dit hielp niet. Op aanhouden der Leuvensche leeraren en op grond van de plakkaten des keizers tegen de ketters, veroordeelden zijn rechters hem, om levend verbrand te worden. Op den dag zijns doods werd hij buiten het kasteel geleid. Op de strafplaats aan den paal gebonden bad hij vuriglijk tot den Heere en riep met luider stemme: «Heere, open de oogen van den koning van Engeland."

Na eindelijk zijn geest in de handen Gods aanbevolen te hebben, werd hij door den beul geworgd en zijn lijk verbrand. Zoo stierf de man, van wien zelfs de Procureurgeneraal moest getuigen dat hij een zeer geleerd, goed en heilig m.an was, die een stil en deugdzaam leven leidde, als een getuige der waarheid, in zijnen Heere en Heiland gerust.

DE GAAY FORTMAN,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's