Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit Lunteren doet men de vraag,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit Lunteren doet men de vraag,

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 25 Juli 1890.

Uit Lunteren doet men de vraag, of de „Kerkelijke Kas" niet evengoed haar bezwaren met zich brengt als het Reglement van 1869.

Ons antwoord hierop kan kort zijn.

Zeer zeker zijn ook aan de »Kerkelijke Kas" zeer ernstige bezwaren verbonden. We hoorden nog van niemand die de „Kerkelijke Kas" zijn kerkelijk ideaal vond. En ook is het volkomen waar, dat uit het bestaan van de Kerkelijke Kas het gevaar kan voorkomen, dat deze vereeniging te veel overwicht in het kerkelijk leven krijgt.

Hoogst wenschelijk zou het dan ook zijn, dat de Overheid in ons Staatsrecht op dit punt zulk een verandering bracht, dat zulk een „Kerkelijke Kas" kon vervallen.

Maar nu onder Gods voorzienig bestel, mede tot straf voor onze kerkelijke zonde, het Staatsrecht ons ten deze zoo ongunstig is, voegt het ons, ons te schikken in dezen minder aangenamen toestand, en door een hooghouden van het geestelijk karakter van onze kerken zooveel doenlijk te waken, dat de gevreesde gevaren niet komen. En dit kan, zoo onder de broederen de vreeze des Heeren maar hoofdzaak blijft.

Met het Reglement van 1869 daarentegen is het een heel ander geval. In dit reglement ligt een verkeerd beginsel.

Dit gevoelt men bet duidelijkst, als men vraagt, waarom de Geacheidenen in 1834 zulk een reglement niet invoerden. En dan luidt het antwoord, omdat de Gescheidenen bij hun reformatie in 1834, evenals de Doleerenden thans, oorspronkelijk niet als een nieuwe kerk naast de oude wilden optreden, maar staande hielden, dat zij de voortzetting van de kerk der vaderen waren.

Herhaaldelijk is hun toen door de Overheid erkenning aangeboden, mits ze dit ééne punt maar wilden opgeven. Ze konden dat punt wel voor zich zelf zoo bedoelen. Ze konden er onder elkander zoo over spreken. Dat deed er niet toe. Mits ze het maar opgaven in rechten.

Lang hebben de Gescheidenen hier toen tegen gestreden, en de besten zeiden altoos: „Z> «^ nooit!"

Maar allengs is die tegenstand verzwakt. Op het denkbeeld van een kerkelijke kas was nog niemand gekomen. En men had dus geen andere keus, dan om de kerkelijke goederen óf op personen te laten staan, wat zeer gevaarlijk was, óf ten slotte aan den eisch van de Overheid toe te geven.

Daartoe kwam het dan ook in 1869; maar nog zonder dat men begreep, hoe men hiermee heel het Collegiale kerkrecht in beginsel binnenhaalde, en met de Dordsche kerkenordening in stiijd geraakte.

En eerst nu, na de Doleantie, zijn de schranderste en kundigste onder de Christelijke Gereformeerden tot het inzicht gekomen, dat het Reglement van 1869 weg moet.

Weg moet, kort gezegd omdat het principieel in strijd is met de Dordsche kerkenordening.

Voor ons bestaat derhaWe thans geen andere keus, dan om óf de Dordsche kerkenordening vast te houden, óf het Reglement te aanvaarden. En bij die keuze is geen aarzeling mogelijk.

Juist omdat we onder de Dordsche kerkenordening leven, moet het Reglement van 1869 door ons bestreden en mo^en we er niet gaan.

Ook nog vraagt men ons, of de bedenking van Christ. Geref. zijde tegen het optreden van de Doleantie in plaatsen, waar reedf een kerkeraad van Christ. Geref. zijde bestaat, niet billijk was.

Wat dit punt aangaat, wenschen we te verklaren, dat het thans almeer zijn practische beteekenis verliest, zoodra maar eerst het Reglement van 1869 uit de wereld is.

Is dat reglement eenmaal op zij gezet (maar ook niet eer), dan zou ongetwijfeld de kerkeraad der Christ. Geref. kerk in zulke plaatsen zonder bezwaar hunnerzijds allicht den éénig noodigen stap kunnen doen, die ons alsdan het aanvaarden van dat beding mogelijk zou maken.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1890

De Heraut | 2 Pagina's

Uit Lunteren doet men de vraag,

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1890

De Heraut | 2 Pagina's