Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uw woord is mij een lamp voor mijn voet”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uw woord is mij een lamp voor mijn voet”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uw woord is eene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad. Ps 119:105.

Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, maar juist uit dit zaaiend fonkelen vat» het licht op zijn pad, blijkt dat de weg waarop hij wandelt nog gehuld ligt in donkerheden en duisternissen.

Niet bij dag, maar juist ïn de donkerheid van den i'? «f/; ; , zaait het firmament met zijn flonkerende starren zijn schitterende glanzen over het aardrijk.

En daarom is niet de klaarheid van den dag, maar de schaduwschemering van den nacht het beeld van ons aardsche leven. Eens komt de eeuwige morgen. En in de heerlijkheid, die dan zal uitbreken, komt de klaarheid van den vollen dag; dien doorluchten dag des Heeren, als er geen kaars meer ontbranden of geen lamp meer ontstoken zal worden, maar de ééne zachte gloed van de Zonne der Gerechtigheid heel het Vaderhuis met zijn vele woningen verlichten en al Gods zalige hemelen doortintelen zal.

Het licht is boven, de duisternissen stijgen uit de diepte op. En daarom heet ook Christus de ^^Opgang uit de hoogte" en God de „Vader der lichten". God is een licht, en er is gansch geene duisternis in hem.

Dat prediken ons dan ook de teekenen des hemels. Komt er geen licht van boven, geen licht van de zon, of geen schijnsel van de maan, of geen tinteling van de starren, dan ligt niets dan donkerheid over onze landouwen uitgespreid en drukt de duisternis ons neer.

Zoo is het in de zichtbre schepping om ons heen, en evenzoo is het in de wereld der menschenkinderen en in de geestelijke wereld van ons hart.

Onze gang op ons pad door dit leven blijft een tasten in nevelen en schaduwen, tot de zegen Gods en de gunste Gods van boven ons pad opklaart.

En ook in uw ziel blijft het nacht, stikdonkere nacht, tot ook u met al het volk dat in duisternis zat, het licht in den Itnmanuël is opgegaan.

En toch is er nog een ander licht, dat soms op onze donkere paden zijn schijnsel werpt.

Een licht, dat ook wel van Boven komt, maar niet onmiddellijk.

Het licht der zon, en het schijnsel van de maan, en de fonkeling der starren zendt God ons rechtstreeks van boven. Daar brengen wij menschen niets aan toe. Dat licht straalt even helder in de woestijnen waar geen mensch woont, als in de landen die van menschen deunen. Dat licht is over het aardrijk even rechtstreeks gespreid, als het licht van den Heiligen Geest rechtstreeks de binnenwereld van uw hart verlicht. Dat er geen mensch zich in mengt. Dat God geen mensch gebruikt, om het te ontsteken. Dat het er is en schittert, geheel buitett den mensch om.

Maar buiten dat rechtstreeks afstralend licht, gaf God ons ook nog het kunstlicht.

Hij besloot dat licht voor ons in den steen, dat de vonk er wel kan afspringen; maar niet tenzij de mensch kome, en met staal of ijzer op dien steen sla.

Hij besloot dat licht in het hout, maar zóó, dat het eerst opvlamt, als de mensch komt, om hout tegen hout warm te wrijven.

Hij besloot dat licht ïn de olie der olijven, maar om het eerst door menschenhand uit die olijfvrucht voort te brengen.

Hij besloot dat licht in de steenkool, maar om eerst door den mensch uit die kool het gas te doen afzonderen.

Hij besloot dat licht in allerlei krachten en stofifen der elementen, het helst wel ïn diezelfde electrische vloeistof, die den bliksem formeert; maar ook het daarin besloten licht heefc gewacht op de vinding van 's menschen geest en de kunst van 's menschen hand, eer het God ter eere ons ïn het duister van den nacht verlichten kon.

Ook al dit licht nu komt 'van God. Kunst van menschen kan nooit licht scheppen, maar alleen licht, dat God ïn de stof inschiep, uit die stof te voorschijn roepen.

En daarom ook ïn de kaars die schijnt en ïn de lamp die brandt, en in het gas of in het electrïsch licht dat schittert, wordt niet de mensch maar zijn God verheerlijkt; en verbleef hém slechts de eere, om door zijn God voor de ontsteking van dat licht gebruikt te worden.

En zoo nu is het geestelijk ook.

Ook in de geestelijke wereld, die voor ons, zoadaren, in zoo diepen nacht gehuld ligt, gaf Gods genade ons tweeërlei licht. Het ééne rechtstreeks en onmiddellijk t/i? ^; ' zijnen Heiligen Geest; en het andere niet onmiddellijk, maar als kunstlicht door menschenhand ontstoken, in het Woord.

De Heilige Schriftuur kwam er niet zonder den mensch. Het heefc God beliefd hasr ïn menschen har ten te openbaren en door measchenhand te laten schrijven.

Niet alsof ze daarom uit den mensch zou zijn, want hoe zou er uit de duisternis van ons hart ooit één vonk van geestelijk licht hebben kunnen opgloren.? Nsen, alle vonk en alle glans, alle licht en alle schittering, die in de Heilige Schriftuur voor ons tintelt, is uit God, door God geschapen, van God ons gegeven, en geheel en al het kunstproduct van den Oppersten Kunstenaar.

Maar, en dit springt immers in het oog, om ons die Heilige Schriftuur te schenken heefc God den mensch gebruikt. Het is ïn die Schrift menschelijke taal. Het zijn woorden, gelijk ze onder menschen gesproken worden. De letteren van het Schrift zijn als des menschen letteren. En zelfs waar God op denSinaï zelf schrijft, is niet dat goddelijk schrift tot ons gekomen, maar bezitten wij slechts afschrift, dat daarvan geschreven wierd door een mensch.

Zoo is dus de Heilige Schriftuur geen natmirXxdak, , maar geestelijk kunstlicht.

En van daar dat het Woord door den Psalmist vergeleken wordt niet met een zon, maar met een lamp.

„Uw Woord is mij een lamp voor mijn voet."

Voor onze ooren klinkt dat zeggen vreemd.

Als wij bij nachtelijk donker een moeilijk pad langs moeten, nemen wij geen lamp mee, die terstond door den wind zou worden uitgeblazen, maar een lantaarn.

Aan het woord > lamp" moet ge hier dan ook niet hechten. De lampen ïn het Oosten waren anders. Een soort brandende potten, gelijk nu nog wel in plaats van toortsen of flambouwen gebruikt worden. Dat weet ge uit de gelijkenisse van de maagden, die met zulke brandende potten of toortsen den Bruidegom in triomf begeleiden moesten.

Zoo zingt dus de Psalmist, dat Gods heilig Woord hem bij den moeilijken gang langs de donkere wegen van dit leven, een heldere flambouw, een klaar en zuiver schijnend licht is, waardoor de donkerheid hem in licht wordt verkeerd, en hij zijn weg met vasten tred vervolgen kan.

Dit beeld nu spreekt in ons vlakke land niet zeer sterk; want zóó donker is het bij ons hoogst zelden, of een nuchter wandelaar vindt met tasten en zoeken nog altoos wel zijn weg.

Maar de Psalmist zong in een bergland. En ïn een land met bergen is het gevaar om door de donkerheid mis te gaan, ja, zijn leven te .verliezen, zooveel grooter.

Over de bergen slingeren zich geen efi'en breede wegen, maar kronkelende, zeer oneffen paden. Soms teekent zich zelfs gansch geen pad. En dan gaat het langs diepe afgronden, waarbij één mistred u van een duizelingwekkende hoogte zou doen nederstorten. En als er dan geen gids is die een licht ïn de hand houdt en vooropgaat, is elk voortgaan onmogelijk, of uw dood is gewis.

En zoo nu ïs het beeld van ons leven, dat u geteekend ligt, niet ïn de vlakke velden, maar in het gevaarlijke bergland, met zijn oneffen paden, met zijn hoogten en diepten en rotskloven. Nu dalen we, dan rijzen we. Telkens loopt ons pad langs afgronden. En keer op keer staan we op een punt, dat er geen weg meer is voor onzen voet.

En daarom is hierin voor wie God vreest de heerlijkheid, dat hij dien oneifen en gevaarlijken gang door de donkerheden van het leven niet alleen behoeft af te leggen. Altoos gaat de trouwe Herder, gaat de goddelijke gids of leidsman voor ons uit. En ïn diens hand ïs een licht. En dat licht laat hij achter zich stralen op het pad, waar wij te velgen hebben.

Dat licht ïs het Woord.

Zulk een licht op uw pad te zijn ïs juist de heerlijkheid der Heilige Schriftuur

Dat ïs het wat de eenzame pelgrim, te midden van zijn angst uitdoet roepen: ..^'^ Woord, o Heere, ïs mij een lamp voor mijnen voet."

En toch, op den langen, bangen weg door het leven kan ook het schijnsel van dat voor hem uitgaand licht hem geen duurzamen vrede brengen.

Dat altoos voortgaan houdt hij niet uit.

Ten leste ziet hij zich op dat schijnsel, op die lichtende streep, star.

Een enkel maal moet de gids of leidsman dat licht neerzetten; den %ang een oogenblik staken; en hem, ïn plaats van dat schijnsel, den blik van zijn oog en de warmte van zijn gemeenschap schenken.

Het Woord is het licht, om straks weer verder bij te trekken.

Maar, juist om de kracht te bezitten, die bij dat Woord met moed en geestdrift voort doet wandelen, moet de gang bij dat Woord telkens afgebroken, door het stille nederzitten en rusten bij het heiliq Sacrament.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 augustus 1890

De Heraut | 2 Pagina's

„Uw woord is mij een lamp voor mijn voet”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 augustus 1890

De Heraut | 2 Pagina's