Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hetgeen onze oogen gezien hebben”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hetgeen onze oogen gezien hebben”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hetgeen van den beginne was lietgeen wij gelioord hebben, lietgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aan scliouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens, dat verkondigen wij u. I Joh. I: I.

Hooren" en »zien" noemt ge die twee keurige, wondere vermogens, waarover ge beschikt, om te merken wat er omgaat en waar te nemen wat er om u is. Het oor en het oog, het zijn zoo twee kunsi^rodxicitn van Gods majestueuze schepping. Het oor ook, maar toch vooral het oog.

In de gemeene schatting is het dan ook vooral het oog, dat ons boeit. Reeds op zichzelf, omdat wie ooit aandachtig hel samenstel en de werking der deelen van het oog heeft nagegaan, er nooit aan terug kan denken, zonder er weer in te genieten.

Maar toch er is meer.

God zelf heeft aan het oog zoo oneindig liooger schoonheid en aantrekkelijkheid dan aan het oor verleend. Van het oor speurt ^ge vaak niets. Het oor heeft eer ie'.s, waardoor het afstoot, en al de fijnere deelen van het oor liggen voor gewone waarneming verborgen. Maar zoo is het met het oog niet. Het oog ontsluit zich voor uw aangezicht, dat ge er in zien, het aanschouwen, en er in staren kunt. Het oog stalt al zijn pracht voor uw blik uit. Het oog leeft en beweegt zich. Het oog spreekt. Het oog kan zicli door de tranen der smart overperelen. Het oog toornt. Haast kan men zeggen, dat het oog ook lacht en bidt.

De machtige indruk van het oog was dan Ook zoo groot, dat onze vaderen, als ze een symbool (geen afbeelding) van het Eeuwige Wezen teekenden, in een driehoek een alziend oog graveerden. IVIaar aan een alhoorend oor wierd door niemand gedacht.

Natuurlijk is daarmee niet gezegd, dat het oor slechts van ondergeschikte beteekenis zou zijn. Zie ; dat maar aan den doofstomme, die tienmaal ongelukkiger is dan de blindgeborene. Merk dat maar in uw slaap, als ge uw oog sluit, maar uw oor waken blijft.

Slechts zooveel blijkt er uit, dat God in zijn schepping aan het oog een hooger plaats de eere heeft toegekend. Er is meer heilige scheppingskunst aan ten koste gelegd.

En als ge ook nu nog beide vergelijkt, kunt ge veilig zeggen: Het oog wint het.

Door de zonde is intusschen die orde wel wat omgekeerd.

Als Job in hoofdstuk 42 : 5 zegt: Met het gehoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog" spreekt in dat zeggen het zalig besef der verzoening. Eerst stond Job verkeerd. In zijn hart twistte hij met zijn Maker. Toen verscheen de Heere aan Job in een onweder, en hoorde Job niets dan de stemme Gods. Maar toen hij door die toespraak zijns Gods verzoend was en de werking der zonde tot zwijgen was gebracht, toen riep hij uit: Nu ziefi] mijn oog."

Eens had Adam in het Paradijs de majesteit des Heeren HEKREN gezien; maar na zijn val is dat zien weg, en hoort hij alleen de stemme des Heeren op den wind des daags.

Steeds heet het daarna in de Schriftuur, dat geen zondaar God zien en leven kan.

Niet meer de aanschotiwinge .Gods, maar alleen de roepstem van zijn Woord wordt aan den zondaar gelaten.

Hij moet nu hooren. Enkel hooren. Het »zien" is weggenomen. In het gehoor ligt nu zijn redding. Gehoorzz, zxai\éid. is nu zijn ro ping. Uit het gehoor zal de openbaring van zijn geloof zijn.

Maar terwijl het aldus jammerlijk met den zondaar staat, dat alle »zien met het oog" hem onthouden wordt, genieten Gods engelen voor den troon de vreugde van het zalig aanschouwen. »Voorwaar, voorwaar zeg ik u, dat hun engelen altijd zien het aangezichte van mijnen Vader in de hemelen."

En niet alleen genieten Gods engelen door dat zalig aanschouwen; maar dat «zien, " dat aanschouwen tnet het oog is ook aan den gezaligden zondaar toegezegd. »Dan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht."

En daarom heet het van Mozes ook, als een geheel eenig voorrecht, dat hij God gezien had. En de reinen van hart spreekt Immanuël zalig, want, zegt hij, zij zullen God niet alleen hooren, maar ook zien.

Veel had Jezus tot zijn discipelen van den Vader gesproken \ en veel hadden ze door Jezus van den Vader gehoord.

Maar ook die rijkste taal die ooit van menschenlippen gevloeid was, liet hen onbevredigd en als het op scheiden gaat en de Overste der wereld komt, roept Filippus zoo uit den vollen drang des harten: »Heere, /Ö^^; ? ons den Vader, en het is ons genoeg."

Te hooren, zelfs jeztis te hooren, was voor de discipelen niet genoeg. Dat/wör«« prikkelde juist het verlangen om te zien.

En dat juist is het diepe mysterie van»God geopenbaard in het vleesch", dat in den Immanuël God inwas, en zich aan het menschelijk oog vertoonde. Achter den sluier van het menschelijk vleesch en bloed, het is zoo Maar dan toch zoo, dat het oog der jongeren ten leste God zelven niet slechts m htm hoorde, maar in hem zag.

Zoo moest het zijn, want Jezus antwoordde aan Filippus: »Ben ik zoo langen tijd met u, Filippus, en hebt ge mij nog met doorgrond 'i Wie mij gezie? i heeft, die heeft den Vader gezien.'"

En als diezelfde jongeren, lang na Jezus' hemelvaart, den overweldigenden indruk van Jezus' verschijning zullen wedergeven, roepen ze uit: »We hebben aanschouwd ttn heerlijkheid als van den Eeniggeborene des Vaders. Niemand heeft ooit God gezien, maar de Eeniggeboren Zone, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard." En nu komen ze tot de kerke Gods met het rijke en heerlijke getuigenis : »Hetgeen we gehoord hebben met onze ooren, en wij aanschouwd hebben, en onze oogen gezien hebben, ja onze handen hebben getast van het Woord des levens, dat verkondigen wij u."

Zoo merkt ge dus dezen regel, dat in Gods Scheppingsordmanlie het oog voorkeur heeft boven het oor. Dat door de zonde het oog gedwongen wordt zich uit het heilige terug te trekken, om alle bewerking van den zondaar door het oor te laten gaan. Dat in den hemel onder Gods engelen en de gezaligde kinderen Gods het oog, en het zien met dat oog, weer op den voorgrond treedt. En voorts, dat in Gods heilige openbaring, eerst o.\\ttr\ gesproke wordt van den Vader, maar straks in Christus de Vader weer getoond wordt. Zoo klimt derhalve ook de openbaring van het hooren tot het zien op.

Eerst het symbolische zien in Israël, en daarna het werkelijke zien in den Christus.

Symbolisch in Israël. Want in den Tabernakel eerst, en daarna in de Tempel, werd meer zelfs gezien, dan gehoord. Gezien al de pracht en de blinkende schoonheid van het heiligdom; gezien de typische priester; gezien de offerande, en het vergoten bloed, en het altaar des reukwerks en de tafel der toonbrooden.

Alles symboliek, heenduidende op Christus' persoon en Christus' werk, om dientengevolge weg te vallen zoodra de Christus zelf zou gekomen zijn. Reden waarom wij. Christenen in onze bedehuizen geen altaar meer oprichten en geen kandelaar meer ontsteken.

Dit alles toch diende slechts, om te profeteeren van hem die komen zou, en viel, nu hij kwam, weg.

Maar is ons Christenen, dan niets dan het gehoor des Woords gelaten? Is het oog, dat zelfs bij Israël bevrediging bevond, bij ons dan buiten al het heilige gesloten ? Het is werkeloos onder het gehoor. We sluiten het oog onder den dienst des gebeds. Is er voor het oog in onze heiligheden dan volstrekt niets?

En bij die vraag wijst uw Heiland u op zijn heiüg Sacrament, op de bediening van zijn heiligen Doop, en zijn heilig Avondmaal.

Want immers het Sacrament wordt niet gehoord met het oor, maar gezien met het oog, zelfs zoudt ge er kunnen bijvoegen, getast met de hand

En hier nu is de goedertierenheid en de barmhartigheid des Heeren.

Hij kon ons niet Israels symboliek laten, want dat zou een verloochening van den gezondenen Immanuël zijn. Hij kon ons nog niet God doen zien, want dat toeft tot we in het Vaderhuis ingaan. En ook kon hij niet zichzelven ons toonen, want het was ons nut dat hij heenging en opvoer ten hemel. En toch ook weer kon hij ons niet enkel met het Woord laten, want het oog, dat zien wil, heeft ook zijn eisch.

En daarom gaf hij 'ons bij het Woord het Sacrament.

Een wonder Sacrament, waarbij het oor terug treedt en het f, esproken woord slechts hulp­ r dienst verricht. Maar waarbij het oog bezig is, en door het oog de ziel, en ge iets ontwaart van een heiliger aanraking met het goddelijk leven, dan ons ooit bij het Woord te beurt valt.

Het Sacrament, dat niet buiten Immanuël omgaat, maar juist door het zien der teekenen den dierbren Heiland voor ons haalt, en door hem ons opleidt tot een rijkere en hoogere gemeenschap met den Vader.

Zoo alzijdig en goedertieren is de zorge van uw Heiland voor u.

Het Woord voor uw oor, maar ook het Sacrament voor het gezicht der oogen. o, Hoe is het dan toch bestaanbaar, dat zoo tal van lieve kinderen onzes Heeren van jaar op jaar voortleven, als ware hun het Woord genoeg, en als had voor hen het Sacrament geen belofte.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Hetgeen onze oogen gezien hebben”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's