Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door éénen Geest tot één lichaam gedoopt. I Cor. 12:13.

De Kisiiirdoop.

VII.

Durven wc de hoop koesteren, dat in de voorafgaande artikelen op den Kinderdoop, als zoodanig, genoeg^zaam licht viel, toch mogen we hiermee ons betoog nog niet sluiten.

Kwalijk toch kan ontkend, dat de door ons gegevene voorstelling in niet onbeduidende mate afwijkt van de meeningen, die in den Icop dezer eeuw, ook onder ons Gereiormeerds volk, over den Kinderdoop in zwang kwamen. Hierdoor nu 20U deindruk kunnen ontstaan, alsof door ons een nieuwe mëening van eigen viading ware voorgedragen. En daar we nu met zekerheid weten, dat de door ons gegeven voorstelling niet iets ni«uws, maar de aloude belijdenis onzer vaderen is, stellen we er prijs op, met de stukken zelve aan te toonen, dat metterdaad ook door hen de Kinderdoop in hetzelfde licht beschouwd wierd, waarin wij dien geplaatst hebben.

Onze voorsteiüng kwam hierop neer: i". dat de heilige Doop een voorafgaand genadewerk Gods onderstelt, en alzoo een zegel is op wat Hij in de ziel reeds vooraf gedaan heeft; 2«. dat het genadewerk Gods, blijkens de duidelijke uitspraak der Heilige Schrift, niet aan den volwassen leeftijd gebonden is, maar reeds in z; er jonge kinderen kan plaats grijpen; 3". dat de keik, die nooit over het hast kan oordeelen, noch bij volwassenen noch bij kinderen met Zïkerheid beoordeelen kan, of er een genadewerk Gods al dan niet aanwezig is; 4". dat derhalve de kerk bij het toedienen der Sacramenten, niet mag afgaan op eigen inzicht oi vermoeden, maar te handelen heeft naar den van God gestelden regel; S". dat deze regel de Verbondsregel is, die ons zegt, dat God de Heere geheel vrijmachtig zijn uitverkorenen niet nu hier dan daar, maar meest in de opeenvolging derzelfde geslachten iaat geboren worden; ó», dat dit de kerk gerechtigt en verplicht, om kinderen en kindskinderen van tot het heilig Avondmaal toegelatenen, te doopen; 7". dat de kerk gehouden is, om door ernstige oefening der tucht de kerk tegen vermenging met verklaarde ongeloovigen te beveiligen; en 8". dat de kerk alzoo den heiligen Doop moet toedienen, al weet ze vooruit, dat hierbij vaak voor wedergeborenen doorgaan, die het van achteren blijken zullen, niet te zijn. Evenals bij het heilig Avondmaal.

Hiertegenover nu staat de thans in de .gemeente meest gangbare voorstelling, die aldus oordeelt: i". Het genadev/erk Gods begint, op zeer enkele uitzonderingen na, pas op later leeftijd; en hiervan kan dus bij den Kinderdoop geen sprake zijn; 2". de kinderkens in de kerk aijn dus niets dan in zonden ontvangen en geboren schepseltjes, die nog onverzwakt, evenals de heidenkinderkens, in hun verdoemelijkheid liggen; 3". intusschen geelt God aan de geloovige ouders ook zekere zwakke hope, dat Hij v/ellicht op later leeftijd een of meer van hun kinderen ten leven roepen zal; 4". met het oog op de Christelijke opvoeding is het daarom goed, dat ook de kinderkens gedoopt worden, wijl de ouders dan door de Doopsbelofte gebonden zijn; en s". blijkt iemand "later door den Heere te worden geroepen, dan kan hij in den Doop reeds van kindsbeen af de teedere zorge van zijn God zien, die reeds toen, door de belofte zijner ouders, voor zijn Christelijke opvoeding waakte.

Deze voorstelling nu is niet uit de Gereformeerde belijdenis in onze kerk gekomen, maar door den invloed van het uit Engeland tot ons overgewaaide Methodisme, Daar het echter in het oog springt, dat de belofte der ouders hierbij hoofdzaak wordt, en deze belofte evengoed zonder Doopsbediening bestaanbaar is, was het natuurlijk, dat het Methodisme in Engeland nogmaals In veel kringen den Bejaardendoop als eenig wettigen doop aanprees, en tot afschaffing van den Kinderdoop leidde; en niet minder natuurlijk, dat ook ten onzent al minder waarde aan den Kinderdoop wierd gehecht, of ook, dat waar deze plechtigheid nog stand hield, bijna niet meer op het Sacrament en de sacramenteele genade, maar bijna uitsluitend op de belofte der ouders en de toespraak tot de ouders wierd gelet.

Ja, dit ging zoo ver, dat ten slotte bij duizenden en duizenden zekere vervreemding van ons Doopslormulier ontstond, die lïich vooral tegen het darikpebed keerde; reden waarom tal van predikanten dan ook verklaarden, dit dankgebed niet met een goed geweten te kunnen doen. Toch had, dunkt on.s, dit laatste reeds tot nadenken moeten stemmen. Gevoelde men klaarlijk, dat ons Doopsiormulier in strijd v/as met de voorstelling, die men zich^eli aangaande den Doop gevormd had, dan had de uitwerking van dit besef behooren te zijn, niet dat men het formulier schond en havende, m^aardat men zichzelven eens afvroeg, of men zich dan ook misschien in zijn voorstelling omtrent den Doop vergiste.

Men wist toch, dat ons Doopsformulier niet onvoorziens en bijgeval in onze kerken was ingeslopen, maar uit de pen van onze vroomste en uitnemendste godgeleerden was gevloeid, en in de beste dagen onzer Gereformeerde kerk door alle kerken was aangenomen. Was het nu denkbaar, dat én deze godgeleerden, én alle dezfe keiken zich zoo droevig in zoo heilige zaak zouden vergist hebben, en door onnadenkendheid in het Doopsformulier zouden hebben opgenomen, wat men waant, dat reeds bij oppervlakkige lezing als onwaar en onhoudbaar uitkomt?

Hier het ongerijmde van inziende, hebben enkelen beter ingelicht, dan ook voorgeslagen een middenweg ia te slaan. Het stond er zoo duidelijk, dat het Sacrament strekt, om het geloof te sterken. Ook de Doop moest dus die strekking hebben, en ook bij den Kinderdoop, zoo gaven ze daarom toe, moest dus geloof ondersteld. Maar in plaats van nu dir „geloof" te zoeken iri het „geloofsvermogen" of het „^^aad des geloofs", dat het den Heere vaak belieft, reeds ri.^.» jofnge-kinderken*? in te plinten, " verkeerden ook zij in de meening, dat bij een zui/eling ean de borst nooit of nimmer van „geloof", onder wat naam ook, sprake kon zijn, en verstonden het dasrom van het „geloof" der ouders. Een soort plaatsbebleeding dus. Het kindeke zonder geloof, maar de vader met geloof, en nu dat geloof van den vader voor het kindeke in de plaats tredende.

Toch getuigde ook deze opvatting niet van diepte. Uit het ge'oof der ouders toch was voor het Sacrament niets af te leiden, dan dat deze recht hadden op het Sacrament van het heilig Avondmaal, of voor zooveel ze nog ongedoopt mochten Zijn, op het "Sicrament van den heiligen , Doop. Maar nooit kon uit het geloof in den één afgeleid, dat de ander op het Sacrament aanspraak had. Intusschen is het begrijpelijk, wat hierbij op het dwaalspoor leidde. • Reeds Beza namelijk, Calvijns groote leerling, heeft wel terdege ia ver-> band met den Kinderdoop ook op het geloof der ouders gewezen. En al zijn nu onze latere godgeleerden, om misverstand te voorkomen, hem niet op dit glibberig pad gev-olgd, toch springt het in het oog, dat er altoos een niet te miskennen verbaad tusschen het geloof der ouders en den Doop hunner kinderen bestaat. Ons formulier zelf wijst hierop, door te spreken van den Doop voor de kleine kinderkens der geloovigen. Het is namelijk in hun hoedanigheid van geloovigen, dat de ouders hun kinderkens ten Doop presenteeren. Een Heiden, een Turk of Jood kan dat niet. De Doop komt als Verbondszegel alleen aan de kinderkens toe van hen, die in het Verbond staan, als uitwendige bondelingen door de kerk erkend worden, en alzoo als geloovis^en voorkomen. Niet alsof het ge loof in de kinderkens uit het geloof der ouders zou voortkomen, v/ant de inplanting van het geloofsvermogen is een vrij machtige daad Gods; maar omdat het God beliefd heeft, de voorwerpen zijner uitverkiezing bijna altoos uit geslachten te doen geboren worden, waarin het geloof reeds werkte, en ook omdat Hij zich van de geloofswerkzaamheid in de ouders meestal als instrument bedient om het geloofsvermogen der kinderkens, door een Christelijke opvoeding, tot uiting te brengen. Men kan dus tot op zekere hoogte wel zeggen, dat het geloof der ouders een aanwijzing voor de kerk is, om de aanwezigheid van het geloofsvermogen cok in hun kinderkens te onderstellen, maar dit neemt niet weg, dat de bediening zelve van den heiligen Doop nooit anders rusten kan dan op de onderstelling, dat in het te doopen kind zelf het ingeplante geloofsvermogen, op eene voor ons verborgene wijze, reeds aanwezig is.

Dit is het cardinale punt, waar het bij den Kinderdoop op aankomt. Moeten onze kinderkens beschouwd worden, als in zonden ontvangen en geborep, maar in wie reeds een genadewerk Gods raag ondersteld wor­ den, dan moeten ze gedoopt; en anders most de Doop onzer kiaderkcns nagelaten. Men zitt dan ook r; a..< v de keïkelijke ontwikkeling in Anierika, cat feitelijk het niet onderstellen van een genadewerk in het kindeke de geloovigen metterdaad tot afschaffing en vernieling vsn den Kinderdoop leidde. Terwijl toch de gezam.enlijke Gereformeerde kerken aldaar niet meer dan een 2 millioen leden tellen, bedraagt het aantal leden der Bapiistengemeenten, die den Kinderdoop bestrijder, , reeds 4 millioen; terwijl de Methodisten, die hem nog wel bijhouden, maar toch ondermijnen, insgelijks reeds tot een ledental van 4 mllüoen klimmen.

Ten betooge nu dat de Gereformeerde kerken en de Gereformeerde godgeleerden in hun bloeitijd metterdaad bij den Kinderdoop in het te doopen kind een voorafgaand genadewerk Gods onderstelden, verwijzen we in de eerste plaats naar het Doopsformulier.

Het duidelijkst spreekt ons Doopsformulier zich uit in de eerste vraag, die tot den vader gericht wordt. Na lette men er wel op, dat de kerk hier spreekt, en wel een Gereformeerde kerk, gelijk die behoort te wezen. De toegesproken vader treedt hier dus op, als iemand die op belijdenis van zij, i Heere en Heiland reeds tot het heilig Avondmaal is toegelaten; en de kerk spreekt hem aan, wel v/etcnde, dat er ook hypocrieten onder de geloovigen zijn en in hem natuurlijk een waarachtig geloovige onderstellende. Ea alsnu vraagt zulk een kerk aan zulk een vader, „of hij niet bekent, dat de kinderkens der geloovigen in de ke^k, hoewel evenals hun ouders ia zonden ontvangen en geboren, en daarom allerbande ellendigheid, ja de vefdoeoQnisse zelve ondfr--< forr.f"P, - nochtans iit Gkristus geheiligd zijn en daarom als zijnde lidmaten zijner gemeente, behooren gedoopt te wezen."

Er wordt hier dus volstrekt geen persoonlijk oordeel over het ten Doop gepresenteerde kind uitgesproken; wast hoe zou de kerk ooit aan zulk een kindeke met eenige zekerheid ontdekken, of er een werking van den Heiligen Geest in was.? Neen, dat aangeboden kindeke wordt hier alken geprerenteerd, als vallende onder den regel, dat bij kinderen, uit geloovige ouders of grootouders geboren, de mogelijkheid van een genadewerk Gods moet v/orden aangenomen. Dit voorafgaande genadewerk Gods drukt nu het Formulier uit met de woorden : in Christus geheiligd zijn. Woorden, die niet mogen verzwakt werden, maï.r in verband met het volgende: dat ze lidmaten van Christus' gemeente zijn, niet anders kunnen verstaan, dan dat de inplanting van de verborgen kiem des nieuwen levens reeds bij hen plaats gehad heeft. Nu kan het daarom zeer wel van achteren uitkomeri, dat dit niet zoo v/as, ook al zal het op aarde voor ons menschen steeds onmogelijk blijven, om dit met volstrekte zekerheid te beoordeelen. Maar dit ontneemt niets aan de waardij van deze belijdenis der kerk. Immers ook bij het heilig Avondmaal treedt de kerk niet als kenster der harten op. En blijkt dan van achteren dat dit kindeke geen genadewerk in de ziel had ontvangen, dan volgt hier slechts uit, dat dit kindeke evenmin het zegel ontving, als de ongeloovige aan het Avondmaal den zegen van het tweede Sacrament ontvangt. Veeleer wordt zulk een Doop, evenals zulk een Avondmaal, dan epn verzwaring van oordeel.

Hetzelfde blijkt uit wat in den aanvang van dit Formulier over de drie stukken van den heiligen Doop gezegd wordt. Want wel heeft' men zich hier minder a^n gestooten, omdat dit alles niet in den verleden, maar in den tegenwoordigen tijd geschreven staat, doch bij eenig nadenken zal een aandachtiger lezing toch doen zien, dat dit onderscheid niet opgaat. Vooreerst toch lette men er op, dat er ook van het Verbond staat, niet dat God dit opgericht heeft, maar „dat Hij met ons een eeuwig Verbond der genade opricht." Stemt men nu toe, dat het nieuw Verbond der genade niet pas later opgericht wordt, maar in het bloed van Christus reeds voor 18 eeuwen opgericht is, dan blijkt hieruit, hoe dit spreken in den tegenivoordigen tijd volstrekt niet aanduidt, dat deze geestelijke werkingen eerst later «volgen zullen. Maar ook uit iets anders blijkt dit. Er wordt namelijk niet gezegt, dat God „< /? > kinderkens tot zijn kinderkens en erfgenamen aanneemt", maar dat Hij ons aanneemt. Geheel de kerk der geloovigen sluit dus zichzelve hierbij in. Komen deze ouders hier dus voor als geloovigen en wederge­ borenen, dan volgt hieruit, dat dit alles slaat niet op wat God eerst later doen zal, maar op hetgeen Hij reeds gedaan heeft. Men lette er tocls op, dat in heel dit schoone stuk tusschen de ouders en de kinderkens niet onderscheiden wordt, maar dat dit alles gezegd wordt van de ouders en de kinderkens saAm, die samen onder het woordeke ons begrepen worden. „Als wij in den naam des Zoons gedoopt worden, zoo verzegelt ons de Zoon, dat hij ons wascht in zijn bloed van alle onze zonden."

Vooral het derde stuk spreekt hier sterk, „Zoo worden wij ook wederom door den Doop vermaand tot een nieuwe gehoorzaamheid, om dezen éénigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, lief te hebben van ganscher harte, en in een nieuw godzalig leven te wandelen". Hoe zou dit nu zin hebben voor iemand, volv/assen of nog kindeke, in wien God nog niet met zijn genade gewerkt had ? 01 hoe zou ooit een on wedergeborene hiertoe in staat zijn.' Daarom volgt er dan ook, dat dit ons wel vreemd schijnt hoe een kindeke »zonder zijn medev/eten" in genade kan aangenomen zijn, maar dat deze bevreemding ophoudt, zoo we slechts indenken, hoe hetzelfde kindeke „eveneens zonder zijn medeweten" der verdcemenisse in Adam deelachtig is. De genade mag niet achterstaan bij het verderf. Werkt het verderf reeds in een jong kindeke, de ge-^ade kan het eveneens. En op dien grond nu moeten de kinderkens niet als heidenen, maar „«/j erfgenamen van het rijk van God en van zijn Verhond" gedoopt worden.

En nu volgt het gebed, dat begint met de typen van den heiligen Doop in den Zondvloed en het gebeurde bij de Roode Zee, waas bij beide malen de kinderkens met de ouders gerekend wo, rden, ers geen onderscheiding van leeftijd plaats heeft; terwijl vooral in het gebed zelf voor deze kinderen alleen die uitwerking der genade wordt afgesmeekt, die alleen denkbaar en bestaanbaar is, in de onderstelling dat deze kinderkens tot de uitverkoren behooren, en alleen in dat geval voor hen mag worden afgebeden. De eenige bedenking, dié men hiertegen zou kunnen maken, ligt in de bede, dat ze door den Heiligen Geest in Christus Jezus mochten - duorden ingelijfd. Dat toch kon het vermoeden doen rijzen, alsof ze voor den Doop nog buiten Christus stonden. Dat dit echter de bedoeling niet kan zijn, blijkt uit wat we straks reeds aanmerkten, dat deze kinderkens hier voorkomen, ïals zijnde in Christus geheiligd en als zijnde lidmaten van Christus' kerk." Deze schijnbare tegenstrijdigheid zal echter, na onze breede verklaring van de sicramenteele genade in den Doop, niemand meer moeilijkheid baren. Ons Formulier wijst hierin op de bijzondere genade, die God Dfisëenig door den Doop zelf als Sacrament werkt, en die de mogelijkheid in het gedoopte kind schept om zich later van zijn inlijving in Christus ook bev/ust te worden.

Het Formulier is dus niet in strijd met het dankgebed, en het dankgebed is niet in strijd met het Formulier, maar beide zijn volmaakt één. Ook hier toch wordt, geheel in overeenstemming met het voorgaande beleden, , ^dat de Doop nu verzegelt en sacramenteel bekrachtigt, dat God ons en onze kinderen tot zijn kinderen aangenomen heeft." Iets waarmee de kerk zich volstrekt geen uitspraak omtrent den geestelijken staat of de eeuwige toekomst van deze gedoopte kinderen aanmatigt; iets wat Gode alleen toekomt; maar slechts uitsprak, dat zij deze kinderen, naar Gods bevel, gedoopt heeft, in de onderstelling dat ze tot zijn uitverkorenen behooren. En op die onderstelling rust dan ook het slotgebed in deze dankzegging, dat God de Heere „deze gedoopte kinderen met zijnen Heiligen Geest altijd wille regeeren, opdat ze in den Heere Christus wassen en toenemen"; iets wat natuurlijk van een onwedergeborene nooit kan gezegd worden.

Zoo ziet men dus, hoe de door ons gegevene voorstelling, dat de Doop ook aan de kleine kinderkens nooit anders mag bediend worden, dan in de onderstelling, dat ze uitverkorenen zijn, en eens dezulken blijken zullen, door onze Gerfformeerde kerken, in heur geestelijken bloeitijd, aan alle Dienaren des Woords op de lippen is gelegd. Iets wat nu wel geen zin heeft in een volkskerk, en het geestelijk besef beleedigt zoodra de tucht verwaarloosd wordt, en alle onderscheid tusschen geloovigen en ongeloovigen wegvalt, maar niettemin als eenig goede regel voor den heil'gen Doop moet blijven gelden.

Niet de Doop moet veranderd naar den ellendigen toestand der kerk, maar de kerk moet zich zoolang en zoo ernstig reformeeren, tot ze den Kinderdoop weer alleen, naar het Woord Gods, uit een goede conscentie bedienen kan.

Dit zal er dan wel toe leiden, dat in menig geval de tucht den band afsnijdt, die thans velen nog met de kerk verbindt, en dat de kerk den Doop weigert voor kinderkens, wier ouders of grootouders zich niet als in het Verbond staande legitimeeren kunnen, maar, mits men dit kerkelijk neme, en niet door particuliere personen met opzicht tot den geestelijken staat der ouders of grootouders, beoordeelt, is deze inkrimping van den Kinderdoop het vanzelf geboden middel, om tot herstel van a& i\. Gereformeerden, Schriftuurlijken Kinderdoop te geraken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's