Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een zegel der rechtvaardigheid des geloofs.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een zegel der rechtvaardigheid des geloofs.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs. Rom. 4:11.

In het formulier, van Joodsche zijde bij de Besnijdenis gebezigd, komt onder meer deze' zegenbede voor: «Gezegend zij de Heere, die u, zijn beminde, geheiligd heeft van de baarmoeder, en u het teeken in het vleesch heeft gegeven en zijn kinderen het z«^^/zijns verbonds heeft ingedrukt!"' Niet onmogelijk dus. dat ook de apostel deze zegenbede reeds gekend heeft, en met terugslag op die bede aan de kerk van Rome schreef, dat Abraham het teeken der Besnijdenis ontvangen heeft, tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs; terwijl dan dit zeggen van Paulus op zijn beurt weer aanleiding gaf, om de Christelijke kerk in alle Sacrament < 5< 5k een Bondszegel te doen eeren.

Verstaat, doorziet ge, wat zulk een zegel iii zijn oorsprong beduidt?

Nog wordt op de markt ."tusschen landlieden geen stuk vee verhandeld, oï tx\ox!\\.handslag bij; en eerst met dien handslag is de koop onherroepelijk gesloten. Wel wordt de koop uitgedrukt in het woord; maar bij dat woord moet het teeken van den handslag bijkomen, om de zaak te voldingen.

Zoo is, om op teederder terrein te koroen, de uitwisseling van ringen nog altoos bij hen, die elkaar liefde verpanden, onder alle natiën gebruikelijk. Niet alsof de wederzijdsche liefde in die ringen school, noch ook alsof de minnenden elkaar op het woord niet geloofd hadden. Maar het is nu eenmaal een trek van onze menschelijke natuur, 'dat we bij het woord, in al wat plechtig en gewichtig is, een teeken verlangen. Het woord schijnt te vluchtig, in een teeken hgt meer bestand.

Zelfs in een eed gaat dat door. Een eed alleen in het woord heeft onder geen volk ooit als genoegzaam gegolden; alle eeuwen door eischte men er een teeken bij. En nu nog worden de voorvingeren van de rechterhand opgestoken, ten teeken dat wat men betuigt of belooft als eed gelden zal.

Ja, géén gebed gold ooit, of de uitgieting der ziel en het stamelen onzer woorden, ging altoos verzeld van teekenen; onder ons van het teeken der oogensluiting en der handenvouwing.

Altoos een teeken, een vorm in het zichtbare, die bij het woord bijkwam, het woord voldong en vastlel, het merkte en bezegelde

En zoo nu ook is het eigenlijke zegel uit dienzelfden trek van onze menschelijke natuur opgekomen. Met cachet of zegelring wordt dan in was of lak een wapenmerk op het stuk papier afgedrukt, en eerst daardoor wordt het handschrift krachtig.

Nu nog zelfs geldt geen akte, of het papier moet gezegeld zijn, en bij de stembus doet gemis aan zegel uw uitgebrachte stem te loor gaan.

De behoefte aan een zegel bij het woord zit u dus, omdat ge mensch zijt, in de ziel. Immers, dat hebben de volken van China en Amerika, van Afrika en Europa niet met elkaar afgesproken of van elkaar overgenomen; maar, omdat in alle die landen en werelddeelen menschen wonen, is bij allen uit hun zelfde menschelijke natuur die gelijke behoefte aan een zegel bij het woord opgekomen. En opgC' komen, niet omdat de menseh, die behoefte in zich zelf had gegeven, maar omdat God hem die behoefte had ingeschapen.

Het teeken van het zegel\i'^ het woord is alzoo geen vinding van menschen, maar een gedachte die uit God kwam, en uit God in u is gelegd. Prent u dit, als er van het Bondszegel in het Sacrament sprake is, diep in: Het zegel een gedachte Gods, en niet een vinding van menschen.

Immers zoo eerst overwint ge de vrome bedenking die zoo licht tegen het Bondszegel als zegel op een Woord van uw God in de ziel oprijst. Te weten de bedenking, dat een zegel wel voeg heeft bij een woord van menschen, omdat alle menscli leugenachtig is, maar niet bij een woord van uvc God, omdat God waarachtig is.

Haast kan een geloovig kind van God zich niet inbeelden, dat er, als zijn God gesproken heeft, nog iets bij zou hoeven; of dat eenig teeken, hoe plechtig ook, ooit de zekerheid van wat Hij sprak, zou kunnen verhoogen.

En zoo ge alleen op God ziet is dit ook zoo. Maar als God tot menschen spreekt, hebt ge niet enkel te rekenen met Hem die spreekt, maar ook met hen tot wie gesproken wordt.

En waar nu God zelf in den mensch van nature een trek inschiep, om een zegel bij het woord te vragen, daar kan het immers niet vreemd zijn, dat Hij zelf, dien aldus geschapen mensch aansprekend, er hem een zegel bij geeft.

Ook een eed is in God ais God ondenkbaar. En toch de Almachtige heeft uit loutere barmhartigheid, om zich te \-oegen naar onze natuur, gezworen bij zichzelven.

Al komt dus die gedachte soms in u op, ze mag geen stand houden, ge tiioef ze onderdrukken.

Niet gij hebt te bepalen, hoe God de Heere met u als mensch verkeeren zal. Dat bepaalt God en niet gij.

En nu Hij eenmaal een zegel bij zijn IVnord gaf, hebt gij dat zegel van uw God dankzeg-, gend te aanvaarden.

Edoch dan moet het Sacrament ook een zegel in den eigenlijken vollen zin des woords zijn, een zegel door Hem gezet, en niet door u zelven nagebootst.

Stelt ge u dus voor, dat de heilige Doop maar zoo iets is, dat menschen onder elkander doen, of het heilig Avondmaal een soort liefdedisch, ^ dien menseken onder elkander aanrichten, dan natuurlijk kan er van een zegel geen sprake zijn.

Een zegel onder het koninklijk handschrift moet door den koning zelven gezet zijn. Nu wel niet in dien zin, dat hij het altoos eigenhandig moet doen.. Hij kan het ook laten zetten door zijn dienaren. Maar altoos moet het gezet zijn van ''s koningswege, en ni|t door de onderdanen zelven aan wie hij het richt.

Zoo dus ook bij het Sacrament.

Zal het Sacrament een zegel zijn, niet in schijn, maar in waarheid, dan moet het Sacranient uitgaan van den Koning der kerk, en niet van u.

En dit nu is ook zoo, mits uw oog er maar voor open ga, dat niet eenig mensch, maar Christus zelf als onze Koning het Sacrament heeft ingesteld, en dat het door zijn bestel en ordinantie is, dat er in elke kerk van zijnentwege dienaren zijn, die het in zijn naam en op zijn last uitreiken.

Hiervan moot het besef dus altoos levendig en krachtig in u zijn.

Hetzij er Doop, hetzij er Avondmaal bediend wordt, altoos komt het Sacrament van Christus. Hij gelastte dat het er zijn zou. Hij gelastte iioe het zijn moest. Hij beval dat het voortdurend weer zou worden aangericht. En ook hij stelde er zijn dienaren voor in, om het in zijn plaats te bedienen.

Doch ook zoo zoudt ge nog zeggen kunnen, dat het Sacrament toch geen wezenlijk zegel is, omdat het neemt wie wil.

Reeds op zichzelf echter is dit niet geheel zoo.

Immers Christus heeft zijn dienaren last gegeven, om het alleen uit te reiken aan wie er gerechtigd toe was. En zijn dienaren doen dus hun plicht niet, zoo ze de deur voor een ieder openzetten. Dat mag niet bij den Doop, en mag niet bij het Avondmaal. Er zijn er die er recht op hebben, en er zijn die er van geweerd moeten. En het ligt dus niet aan het Sacrament, maar aan de ontrouw en het plichtsverzuim der dienaren, zoo door de open deur de kracht van het zegel gebroken word

Want als de dienaren trouw met het heilig Sacrament van hun Koning handelen, dan zou er ook wel eeij enkele hypocriet kun-< nen doorsluipen, maar met zulk een hoeft niet gerekend. Die zoekt geen zegel en vindt geen zegel. Bij dien kan van geen zegel sprake zijn.

Klem zit er dus wel terdege in het oordeel der kerk, of gij het Sacrament moogt ontvangen al dan niet.

En zegt ge nu: »Ja, maar de kerk oordeelt toch naar het uitwendige. Ze kent mijn hart niet. Dus kan ze zich vergissen; '" dan is dit ook zoo; maar wie daarom de bezegelende kracht aan het Sacrament wilde ontzeggen, zou de daad van Christus in het Sacrament voorbijzien.

Ja, als hetgeen de dienaar doel al het Sacrament ware; als het sprengen met water en het breken van het brood onder het uitreiken van den beker, op zichzelf een Sacrament kon uitmaken; dan zeer zeker zou de bezegelende kracht van het Sacrament, overmits de kerk uw hart niet kan beoordeelen, zoogoed als geene zijn.

Maar zoo is het niet.

Het Sacrament is niet enkel vs^at de dienaar doet. Wat de Dienaar doet is maar den vorm voor het Sacrament geven. Die ook in het Sacrament het eigenlijke en wezenlijke werkt is de Heere zelf uit den hemel.

Vergeet toch den Heiligen Geest niet.

Want het is volkomen waar, dat Christus in den hemel is, en niet meer op aarde, en dat hij dus naar zijn menschelijke natuur ze u thans niets toe kan brengen; maar heeft dan de Middelaar, ook al troont hij in den hemel, geen macht om op aarde te werken door zijn Heiligen Geest ?

En is die Heilige Geest dan niet aldoordringend? Zoodat Hij in elke kerk, waar gedoopt of avondmaal bediend wordt, zelf tegenwoordig is, zoodat er niet alleen de dienaar is en wie ten Doop of Avondmaal komt, maar ook de Heilige Geest.

En als gij dan ojjgaat ten Doop of aan het Avondmaal aanzit, heeft die met u daar tegenwoordige Heilige Geest dan niet de volkomen macht, om in uw verborgen wezen, in uw hart, in de binnenkamer uwer ziel, binnen te dringen, en daar van Christus'wege zijn goddelijke werking te doen ?

En als dan nu de Heilige Geest op dat oogenblik (hetzij de doopeling of avondmaalganger het merkt, hetzij hij het niet merkt) die bezegelende werking aan de ziel doet, dat het Sacrament voor nu of voor later de kracht van een ztgcl bij het woord voor u krijgt, is dan dat door den Heiligen Geest ingedrukte zegel niet oneindig zekerder en gewisser dan het plechtigste zegel dat de machtigste koning op aarde u geven kan ?

Zooals een koning om zijn zegel te zetten zijn zegelring gebruikt, en dien indrukt, opdat het zegel alzoo op het handschrift sta, zoo ook neemt de Christus uw Koning het Sacrament als een zegelring, diukt dat door zijn Heiligen Geest in uw ziel af, en alzoo ontstaat in uw innerlijk besef het afgedrukte zegel, dat uw geloof steunt en u in uw slingeringen en twijfelingen te hulpe komt.

En de uitkomst toont het dan ook.

In de dagen onzer vaderen, toen het Bondszegel ijverig gezocht wierd, heerschte er algemeen groote geloofsverzekerdheid.

Thans nu het Bondszegel vaak gemeden wordt, vervi'oest de twijfel en de bekommering zoo menige ziel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 oktober 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Een zegel der rechtvaardigheid des geloofs.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 oktober 1890

De Heraut | 4 Pagina's