Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Deze is aldaar geboren.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Deze is aldaar geboren.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere zal hen rekenen in het opschrijven der volken, zeggende: Deze is aldaar geboren. Psalm 87 : -6.

Als ge aan uw Doop denkt, denkt ge vanzelf aan uw geboorte, die vlak daarachter ligt. Want ja een zeer enkele wordt pas op later leeftijd gedoopt, maar voor de breede schare der Christenheid valt geboorte en Doop bijna saèm. Lang zelfs deed de Doopacte dienst voor wat men nu noemt de »acte van geboorte".

Nu waart ge in uw geboorte al zeer lijdelijk. Ge werdt geboren uit uw moeder, ge waart gegenereerd door uw vader, een teedere zorge omving u en omringde u, toen ge voor het eerst uw oog ontsloot voor het licht der zon; maar gij deedt zelf niets.

Denkt ge nu aan die ure wel eens terug? Misschien niet uit u zelven, maar dan toch aan de hand van David, den man Gods ? Want David dacht veel aan die wondere ure zijner geboorte. Herinner u maar wat hij in Psalm 22 zong: »Gij zijt het immers die mij uit den buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen vertrouwen zijnde aan mijner moeders borsten. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt gij mijn God."

Ja, zelfs achter zijn geboorte placht David in de ontfermingen zijns Gods terug te dringen, en zoo zong hij in Psalm 139: »Ik loof U, omdat ik op heel vreeselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben in de nederste deelen der aarde. Uw oogen hebben mijn ongevormden klomp gezien; en alle deze dingen waren in uw boek geschreven, de dagen toen zij geformeerd zouden worden; toen nog geen van die was."

Zoo gaat dus David zeer ver terug. Hij ziet zichzelven als kind in Isai's huize meezingen in het loflied, en betuigt: »Uit den mond der kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof bereid." Hij denkt terug aan de weken en maanden toen hij als zuigeling zoo in stil vertrouwen aan de borst van zijn moeder lag te genieten, en belijdt dat God dit vertrouwen in hem als klein wicht gewrocht had. Hij denkt aan het eigen oogenblik toen hij uit zijn moeder geboren werd, en zegt dat niet de vroedvrouw, maar eigenlijk God hem heeft uitgetogen. Hij leeft, achter die geboorte, terug in de maanden, toen zijn moeder hem onder haar hart droeg, en ziet nu hoe Gods oog waakte over zijn ongevormden klomp ; ja hoe toen niet zijn moeder, maar God hem in zijns moeders schoot als een keurig borduursel toebereidde. En ten slotte gaat hij zelfs tot achter het oogenblik zijner ontvangenis terug, tot achter den tijd dat zelfs zijn vader en moeder er nog niet waren, en leest nu in het boek van Gods raadsbesluiten, hoe daarin alles reeds vaststond, eer nog iets geformeerd was, ja toen nog geene van die dingen er waren.

Is dat nu iets exceptioneels voor David geweest?

Natuurlijk niet. Veeleer zong hij alles wat hij van zijn kind-zijn, , en zijn geboorte, en het bestel Gods achter zijn geboorte jubelde, op grond van de wetenschap, dat het zoo bij ieder kindeke toeging, dat geboren werdi Dus ook bij u.

Toch kon het zijn, dat gij dusver te traag van geest waart, om zoo diep in uw eigen verleden terug te dringen, en vooral om in dit diepe verleden nog de ontfermingen uws Gods op te merken.

Voor de meesten reikt de herinnering van hun eigen verleden niet zoo ver.

Zoo ongeveer weten ze van een tijd, toen ze naar school gingen; maar wat achter het zesde zevende jaar ligt, rekent in de herinnering der meesten ternauwernood meê. Aan de kraamkamer, waarin ze zelf het kraarakindeke waren, hebben slechts zeer weinigen gedacht. Zelfs al ontmoeten ze later hun eigen baker, dan komt het nog niet in hen op, om terug te denken aan den tijd, toen ze zelf de moedermelk indronken. En al keerde ook nog zoo dikwijls uw geboortedag terug, wie is êr, die ooit met heilige vreeze terugdacht, zooals David, aan het oogenblik toen zijn aanzijn op deze aarde begon; om nu nog niet eens te spreken van wat achter die geboorte ligt, en wat valsche en onvrome kieschheid beter acht te vergeten.

Doch daardoor komt uw geloof dan ook scheef te staan.

Want u\K geloof kan uiteraard niet verder in uw verleden teruggeleid, dan de herinnering, de heldere gedachtenis van uw verleden gaat. En door die zeven eerste jaren van uw leven in het donker te laten schuilen, schuilt dus ook voor u in het donker, al wat uw God reeds die eerste zeven jaren van uw leven voor u deed.

En daarin deelde hij u.

De drang om zijn God te loven, spande zijn ziel, en daarom mocht niets aan de vergetelheid prijs gegeven, waarin de liefde van zijn God voor hem uitblonk. En overmits nu die liefde van zijn God voor hem nooit zoo teeder, zoo alomvattend en zoo onverdiend was geweest als juist in die eerste levensjaren, daarom kon hij er niet van zwijgen, maar galmde den lof des Heeren uit, en riep u en mij, en een iegelijk mensch op, om den Allerhoogste ook voor de eerste liefde den lof en de eere. te geven.

Neen, uw God is niet pas op uw zevende of achtste jaar tot u gekomen, maar had reeds jaren van teedere liefde aan u besteed, toen gij voor het eerst zijn heiligen naam leerdet stamelen.

Gods liefde is uw kennisse van zijn liefde jaren lang voor geweest. U voor geweest juist in die jaren, toen er in u nog geen gebed en nog geen vroomheid was, en toen gij nog nooit iets voor uw God hadt kunnen doen. Ja, u voor geweest juist in dien teedren tijd van uw leven, toen ge geheel hulpeloos, geheel machteloos, zonder een zorgende liefde die u voorkwam en u omringde, ' kort na uw geboren worden, reeds een kind des doods zoudt zijn geweest.

En zeg nu niet, dat ge daarvoor uw moeder hebt gedankt, of uw vader wederliefde hebt vergolden; want daarmee zijt ge er niet van af.

Of wie was het die uw moeder die teedere liefde voor u inboezemde, en uw vader voor u waken deed? Hun aard, hun natuur, hun hart, zegt ge; en ge zegt wel, maar nu, antwoord verder: Wie schiep hun dien aard in, wie begiftigde hen met die natuur, wie was het die in hun hart die liefde voor hun kind wekte? Was het niet God de Heere? En onthoudt ge dan Hem zijn lof niet, zoo ge bij vader en bij moeder staan blijft, zonder achter beiden ook naar de liefde van uw Vader in de hemelen door te dringen?

En zegt ge, dat er in uw jonge leven dan toch niets was, waarin rechtstreeks de liefde van uw God uitkwam, spreekt ge u ook dan niet voorbij?

Of zijt ook gij dan niet gedoopt geworden? En toen ge gedoopt wierdt, was het toen de Heere der heerlijkheid niet, die rechtstreeks toonde met u, als klein en hulpeloos wicht, een bemoeienisse van genade te willen hebben?

Maar zoo gaat het in ons onnadenkend leven.

Omdat we er ons zelven niets van herinneren, rekenen we met ons leven uit de eerste reeks jaren van ons aanzijn niet; en omdat we met die eerste levensjaren niet rekenen, rekenen we ook zoo bijna nooit met onzen eigen Doop.

Wel met den Doop. Ook met den Doop van anderen. Vooral met den Doop van onze eigen lievelingen, ^^^x met den Doop, die aan ons zelven is toebediend, och, zoo weinig!

En toch, ook daarmee onthoudt ge Gode zijn eere.

Want dat ge als klein kindeke gedoopt wierdt, was loch alleen omdat ge y> a.ldaar geboren zijt", zooals het in Psalm 87 heet, t. w. op de erve van Gods heilig Genadeverbond. Van Sion zal gezegd worden: Die en die is daar geboren en de Allerhoogste zelf zal ze bevestigen. En de Heere zal ze rekenen in het opschrijven der volkeren, zeggende: Deze is aldaar geboren."

Laat nu den dieperen zin van dit lied der Korachieten een oogenblik rusten, en neem er alleen deze gedachte uit op, hoe reeds het geboren zijn op de erve des koninkrijks u een rijken zegen, en o a. den zegen van uw Doop bracht.

Ook gij hadt toch evengoed kunnen geboren zijn in Soedan of Tomboktu, om, als slaaf of slavin verkocht, in harden dienst en in gansch troostelooze heidensche donkerheid uw aanzijn te slijten. Gij hadt het levenslicht kunnen zien onder de Rokkaneezen of de Zoeloes. Ge hadt kunnen geboren worden in een land en bij een volk, waar zelfs de naam van Christus niet bekend was.

Reeds in dat ééne feit, dat ge hier geboren zijt, ligt dus reeds een rijke genadebeschikking. Niets onderscheidde u nog, en niets kon u nog onderscheiden, want ge waart er nog niet, en kondf das nog in niets beter zijn dan zulk een zwart, heidensch negerkind. Zoo ooit een genade onverdiend en ongebonden was, en u Gods vrijmachtige, souvereine beschikking toont, dan was het dit uw geboren worden in een kring, waar zijn Verbond zich zegenend over ü uitbreidde.

En daarom ging David tot achter zijn geboorte in dat eeuwig welbehagen terug.

Alle deze dingen waren in zijn Boek geschreven, eer ze geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.

Door niets wordt men dan ook zoo beslist gereformeerd als door op eigen geboorte te zien en achter eigen ontvangenis terug te gaan.

En de vijand van Gods waarheid speelt er in, dat toch ook zoovele Gereformeerden meedoen aan de zonde; om Gods weldadigheden in, voor en kort na hun geboorte zoo weinig te gedenken.

o. Dacht ge maar meer aan uw eigen Doop; want in dien Doop schittert die zorge Gods voor het nog willoos, sprakeloos en hulpeloos kindeke zoo goddelijk schoon. In dien Doop liggen als in een bundel al de stralen zijner goddelijke ontferming voor het jonge wicht saamgevat.

Niet alsof iemand die niet op het erf geboren was, er niet kon komen, noch ook alsof wie er wel geboren was, er zeker kwam. Ook hierbij toch gaat het diepzinnige woord van den Prediker door: »De één komt uit het gevangenhuis om koning te zijn, en een ander, die in het koninkrijk geboren is, verarmt." Zoo toch zal het ook hier zijn. Er zijn geboren Heidenen, die uit het gevangenhuis naar het Koninkrijk van Christus komen, en er zijn geboren Koningskinderen, die uit den rijkdom Christi in de geestelijke armoede van het Heidendom terugvallen.

Ook ten deze overdrijve men dus niet.

Maar dit neemt het feit niet weg, dat stellig negen tienden van Gods kinderen reeds in hun geboorte de genade ontvingen, dat ze geboren wierden in de banden van het Genadeverbond, op de erve des Koninkrijks, in den glans van een hemelsch licht.

Dat goddelijk privilege nu viel ook u ten deel.

Van dat privilege is uw Doop u het teeken geweest, en daarom moet ge uw Doop u levenslang herinneren. Hjt

Aldaar geboren" buiten uw wil, buiten uw weten, buiten uw toedoen; maar krachtens het willen, met het weten, door het doen van uw God.

En daarom zijt ge gedoopt geworden.

KUYPEK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Deze is aldaar geboren.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's