Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het heilig Avondmaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het heilig Avondmaal.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOXMGSAFDEEÏ.ÏXG XXIX.

Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, amen. Rom. II:36.

II.

Bij het licht van ons vorig aitikel, kan het niet moeilijk zijn, duidelijk in te zien, hoe het met de onderscheidene meeningen over de Goddelijke actie in het heilig Avondmaal staat.

Die nuchtere, aan alle mystiek gespeende, geloovigen, die in Zwingli hun voornaamsten tolk vinden, zien in het heilig Avondmaal alleen aan wat voor oogen is. Ze zien dan eenige personen saamkomen en zich scharen om een disch. Ze zien er één die voorgaat, en die op dien disch eenig brood breekt en een beker v^ijn rondgeeft. Ze hooren enkele woorden spreken. En ze zien, dat de aanzittenden dat brood nemen en dien wijn drinken. Maar meer zien ze ook niet. Ze zien er niets van den Christus. Niets van den Heiligen Geest. Er grijpt voor hun besef geen enkele Goddelijke actie plaats. Al wat er plaats grijpt is eene actie des menschen. De mensch doet er iets, God niets. Oï om het ïn Zwingli's eigen woorden uit te drukken: De Avondmaalsganger komt aan het heilig' Avondmaal wel om iets te betuigen, iets te verklaren, iets te belijden aan God, maar niet om iets te ontvangen - van God en innerlijk door zijn God te worden verrijkt.

Dit Zwingliaansche standpunt nu is steeds door onz; Gereformeerden bestreden en verworpen, zóó zelfs dat de Zwitsers, nog eer Calvijn optrad, zich in hun Bazelsche Confessie reeds veel warmer uitdrukten. Maar al hebben ook onze kerken in haar Catechismus en Belijdenis dit doode en dorre Zwinglianisme geheel opzij gezet, toch kankert deze Zwingliaansche voorstelling nog altijd op tweeërlei wijze bij ons voort. Ten eerste onder de wereldsche kerkleden, die van alle geestelijk mysterie af keerig zijn, omdat ze er geen oog voor hebben. En ten tweede, en dat is dieper te betrenren, bij vele vrome kinderen Gods, die nog altijd wanen, dat men aan het heilig Avondmaal komt, alleen om iets aan God te brengen of voor God te be • tuigen, in stede dat men er komen zou om iets van zijn God te ontvangen en zich door zijn God te laten betuigen; en die nu, dit eigen getuigenis niet krachtig genoeg in hun eigen ziel vindende, deswege jaar in jaar uit van het heilig Avondmaal wegblijven.

Doch hierover nader in onze derde reeks, als we aan „het gebruik" van het heilig Avondmaal toe zijn. Thans zij het genoeg, te hebben aangeduid, waarin Zwingli's standpunt bestaat, en in hoeverre het ook onder ons nog voortleeft.

Tegenover Zwingli plaatsen dus de Gereformeerden zich op ééne lijn met de Roomsche, Giieksche en Luthersche kerken, om, op grond van Gods Woord, staande te houden, dat, evenals elk Sacrament, zoo ook het heilig Avondmaal, niet iets is, dat wij voor God doen, maar iets, waarin God iets doet, ons ten behoeve, ter verrijking van het genadeleven onzer ziel.

Evenwel, hoezeer we in dit hoofdpunt met deze kerken meegaan, kunnen we deze kerken niet volgen in de voorstelling, die ze van deze Goddelijke daad geven. We kunnen niet instemmen met de Transsubstantiatieleer der Roomsche kerk, dieon^ wil doen gelooven, dat brood en wijn, onder de zegenspreuk van den priester, in het waarachtig lichaam en bloed des Heeren veranderd wordt. Wei stemmen we in met de belijdenis der Roomsche, en ook der Grieksche en Luthersche kerken, dat Christus ongezien in het heilig Avondmaal te' genwoordig is, maar we ontkennen tegenover Rome, dat Christus in het brood en in den wijn zou zijn, of ook brood en wijn in zijn eigen lichaam en bloed omzet. Ook met de Griekschen gaan we niet meê, die ten deze de Roomsche voorstelling nagenoeg geheel deelen. En wat de Lutherschen aangaat, zoo geven we hun gaarne de eer, dat ze een loffelijke poging waagden, om de Roomsche voorstellingen te zuiveren en te reformeeren; maar toch, wat ze daarvoor in plaats stelden is o. i. niet in overeenstemming te brengen met de Heilige Schrift. Als zij toch leeren, dat Christus, ook naar zijn lichaam, in, bij en onder brood en wijn, aanwezig is en genoten wordt, dan is dit, naar onze innigste overtuiging, in lijnrechten strijd met wat de Heilige Schrift ons van de_ Hemelvaart des Heeren openbaart, en met het menschelijk blijven, en niet alomtegenwoordig zijn van de menscheUjke «jii^ttiur in den Christus.

Het klinkt daarom zoo zonderling, als men heden ten dage in ons land zoo vaak Lutherschen ontmoet, die zelfs van verre niet vermoeden, dat een zeer ernstig geschil hen van onze Gereformeerden scheidt. Ze denken dan, dat Lutherschen en Gereformeerden het eigenlijk in alles eens zijn, en dat er alleen met opzicht tot het heilig Avondmaal een kleine, nauwelijks noemenswaarde schakeering van inzicht bestaat. Deze vergissing spruit voort uit hun onbekendheid met wat hun eigen Luthersche kerk leert; en ook daaruit, dat ze op gevoed zijn in gezinnen, en onderwezen door predikanten, die zelven niet meer Luthersch zijn, en daarom de Luthersche belijdenis niet aan hun catechisanten verklaard hebben. Zoodra er echter eenige degelijke kennis van de Luthersche belijdenis onder de zich Luthersch noemenden terug keert, zal altoos weer het oude geschil van Marburg opduiken, en wel terdege blijken, dat de Luthersche en Gereformeerde kerken niet één zijn in heur belijdenis van den-Christus', v/aar toch alles op aankomt.

D3 taak die thans op ons rust is derhalve duidelijk te maken, wat de Gereformeerde kerken dusver omtrent de actie, die in het Sacrament des heiligen Avondmaals plaats grijpt, geleerd hebben.

Ze leerden, dat er een actie in het Sacrament des Avondmaals h. Want wel verzetten ze zich tegen wat Roomsche schoolgeleerden staande hielden, alsof het Sacrament zelf in die actie bestond. Dat zeiden ze is niet zoo. Het wezen van het Sacrament bestaat daarin, dat het een teeken is. En dit was volkomen julat gezisn, waut de genadeactie grijpt ook buiten het Sicrament plaats, en dus kan het Sacrament niet in die actie bestaan. Evenals een stoomwerktuig wel gemaakt is, om actie te weeg te brengen, maar toch die actie zelve nog geen stoomwerktuig is noch dat stoomwerktuig een actie, zoo is het ook hier. Het Sacrament is ingesteld, om als voertuig voor een goddelijke actie te dienen, maar daarom blijft toch het onderscheid tusschen dat Sacrament zelf, dat als voertuig dient, en de actie, die hierdoor te weeg .wordt gebracht, bestaan.

Deze actie nu, die in het heilig Avondmaal gewerkt wordt, moet naar eisch der Christelijke belijdenis teruggeleid tot den Drieëenigen God, Vader, Zoon en Heilige Geest; en dan eerst zal het heilig Avondmaal in vollen zin voor u leven, zoo ge, op het oogen blik, dat het heilig Avondmaal gevierd wordt, deze volle actie van elk der drie Personen in het Goddelijk Wezen ziet uitgaan.

Sta men ons daarom toe, deze drlevuldige actie geleidelijk te ontwikkelen; waarbij het vanzelf spreekt, dat we deze drie werkingen niet wezenlijk uit elkaar rukken, daar ze in God JDrieëenig haar eenheid vinden, maar ze slechts duidelijkheidshalve onderscheiden.

En zoo hebben we dan het eerst acht te geven op de actie van God den Vader, in é.z'Ci zin, waarin ook onze Catechismus onderscheidenlijk, van God den Vader, en onze schepping handelt. En dan springt het terstond in het oog, dat het God de Vader of onze Schepper is, die het brood en den wijn schiep, gelijk Hij ze schiep; die den Middelaar verordineerd heeft; en die het heilig Avondmaal liet instellen. En wijl nu de Schepper ^zcxi Schepper zou zijn, zoo Hij niet tevens het door Hem gewilde en geordineerde in stand hield, zoo is het God de Vader, die bij elk Avondmaal, _het brood en den wijn zijn doet wat ze zijn en ze draagt door het Woord zijner kracht; die ons door zijn ordinantie het bezit van den Middelaar bestendigt; en die, dank zij zijn Goddelijk bestel, het Sacrament weer Sacrament doet zijn.

Wel is hier dusver weinig op gelet; maar ten onrechte. Bij den heiligen Doop heeft onze kerk van meet af de behoef te gevoeld, om dit eerste Sacrament met de belijdenis van God Drieëenig in verband te zetten. Vandaar in onze inleiding op de Doopvragen die schoone, schitterende zinsnede over wat én de Vader, én de Zoon, én de Heilige Geest in dit Doopssacrament ons betuigt en verzegelt. En dit standpunt nu moet ook bij het heilig Avondmaal ingenomen, of we worden ongemerkt op de Hernhuttersche lijn getrokken; die zich vooral hierdoor kenmerkt, dat ze hét eigenlijk voorwerp onzer aanbidding in den Middelaar als zoodanig, en niet in het Eeuwige Wezen, stelt; of wil men liever, zoo schier "uitsluitend met den Middelaar vervuld is, dat ze door hem niet tot het eeuwige Wezen doordringt.

En dit nu mag ni^t, - .ag pok niet bij heï heilig Avondmaal, waarin toch het brandpunt van onze geheele religie ligt.

Hierbij nu achte niemand het vreemd, dat we zoo sterken nadruk legden op de schepping van brood en wijn. We deden dit in navolging van wat zich in Israël bij het Pascha ontwikkeld had, en waarin ook de Middelaar zich de onderscheidene malen, dat hij het Pascha gegeten heeft, voegde. We weten toch met genoegzame zekerheid, dat de Joden de gewoonte hadden, na het rondgaan van den eersten beker, zoodra de schotels op tafel stonden, plechtiglijk deze woorden uit te spreken: ^^Gesegend zij Hij, die de vrticht der aarde geschapen heejt"; terwijl na den tv; eeden beker, als het brood genomen wierd, nogmaals de loftoon werd aan geheven: „ Gezegend zij H§, die het brood uit de aarde heeft doen voortkomen, " Bedenkt men nu, dat ook de Christus met zijn discipelen, aan den disch, die voor de instelling van het heilig Avondmaal diende, deze zelfde lofzegging aanhief, dan ziet men, hoe het volstrekt niet gezocht is, zoo men bij het heilig Avondmaal ook op den Schepper en Onderhouder van brood en wijn heenwijst.

Ja, er is nog een andere reden, die hiertoe noopt.

Immers hel v/as niet toevallig, dat de Jood bij zijn Paaschdisch zoo met nadruk lofzeide aan dien God, die het brood en den wijn geschapen had. Ge weet toch, hoe het Pascha niet enkel strekte, om Gods wondere daad" in de uitvoering uit Egypte te vereeuwigen, niaar ook om oogstfeest te zijn, Het was een gemengd feest. God de Heere v/erkt én ia het rijk der natuur én in het rijk der genade; en die twee staan niet los naast elkaar, niaaï^ïija-tiooi'elkaar heen gevlochten. En zoo nu vindt ge ook bij Israël op zijn Paaschfeest een dubbel herdenken, en een dubbele lofzegging, eenerzijds voor wat God ia het rijk der natuur op den akker deed, en anderzijds voor wat Hij deed in het rijk der genade voor zijn volk. En wel verre van deze beide nu te scheiden, had men die beide dooreengestrengeld, en vandaar dat aan den Paaschdisch niet alleen aan de uitredding uit Egypte werd gedacht, maar dat ook God, de Schepper van het brood en van den wijn, verheerlijkt wierd.

Toch gold dit aan den Joodschen Paaschdisch nog slechts het bijkomstige, want aan den Joodschen Paaschdisch lag het eigenlijk teeken niet in het brood en den wijn, maar in het Lam. Doch voor ons is dit anders geworden. Het teeken van het lam viel voor ons weg, omdat wij het wezenlijke Lam Gods bezitten, en zoo wierd brood en wijn voer ons Yx.^"!.eigenlijke teeken. En dat wel in dien zin, dat de ordinantiën die God in zijne schepping, voor brood en wijn gegeven had, eerst nu, in het heilig Avondmaal, tot zijn rijkste zinbeeldige openbaring kwam.

Dit voelt ge niet, zoolang ge denkt, dat de gedachte aan het heilig Avondmaal in God eerst is opgekomen, toen het voor achttien eeuwen werd ingesteld. Dan toch schiep God de wereld zonder nog van een komend Avondmaal af te weten, en is eerst veertig eeuwen daarna ditalzoo geschapen brood voor het Avondmaal in gebruik genomen. Maar zóó kunt ge niet oordeelen, indien ge de Schrift gelooft. Dan toch weet ge dat »Gode alle zijne wsrken bekend zijn van eeuwigheid aan." En is dit zoo, gelijk ge immers toestemt, dan staat het hiermee ook vast, dat de instelling van het heilig Avondmaal reeds voorgenomen was in het Goddelijk raadsbesluit nog eer de wereldwas, en alvorens het eerste brood geschapen werd. Dit nu indenkende, zult ge terstond gevoelen, dat het brood en de wijn, reeds in hun eerste schepping, ook op het heilig Avondmaal zijn aangelegd, en dat het reeds in Gods raadsbesluit vaststond, dat de nobelste en hoogste aanwending van brood en wijn juist in dit Avondmaal zou plaats grijpen.

En let ge, in verband hiermee, op de nauwe verwantschap die dit brood en deze wijn met onze menschelijke natuur bezit, zoowel om ons te voeden en te verheffen, als om het blanke vleesch en het roode bloed des menschen af te beelden; en denkt ge hierbij aan Jezus' sterke betuigingen, dat hij het Brood des levens en de ware Wijnstok was; ja, dat wie zijn vleesch niet at en zijn bloed niet dronk, geen leven in zich zelf kon hebben; — dan merkt ge toch wel, hoe én de Vleeschwording van dien Christus, die at en dronk en alzoo zijn menschelijke natuur in stand hield; én de zinbeeldige beduidenis van brood en wijn; én ns eten van het brood en het drinken van en wijn als beeld van ons geloovig aanemen van den Christus, reeds van meet f met de .Scheppingsordinaji.tie sameahing, er in besloten lag en er zich uit ontwikkelde.

En daarom looft Gods volk bij den Verbondsdisch des Nieuwen Testaments zijn God en Vader als onzen Schepper, die zoo wonderbaar zijn Goddelijke gedachte reeds in zijn Schepping belichaamde, en die nu iiog het brood uit de aarde voorkomen en den wijn aan de ranken groeien doet, om ons het heilig Avondmaal mogelijk te maken.

Doch er is meer.

Bij het Pascha hoorde ook het Lam. En al is nu bij het heilig Avondmaal het lam uit het ^^^^^« weggevallen, daarom viel toch het lam zelf niet weg. Integendeel bij ons heilig Avondmaal is dat lam veel wezenlijker dan bij het Joodsche Pascha. Daar toch deed het lam slechts symbolischen dienst. Het wees op het heilige Godslam, Het was een profetie, een type van den Middelaar, die komen zou, en wiens bloed voor ons zou worden vergoten, opdat wij dien gekruisten Christus ons zouden toeeigenen op gelijke manier als de Jood het geslachte lam nuttigde. Dat heilige Godslam is dus bij ons heiiig Avondmaal wel tedege aanwezig, alleen niet maar als profetie en type, maar in heilige werkelijkheid en rijke vervulling, Christus is voor ons dat Lam, dat de zanden der wereld wegdraagt, en dat ook voor ons geslacht werd. Hierop komen we dan ook nader terug, maar thans reeds moet er op gewezen, dat het. God de Vader als onze Schepper is, die ons dat heilige Godslam geeft, en maakt dat we het aan het heilig Avondmaal bezitten, doordien Hij den Middelaar voor ons verordineerd, besteld en ons toegebracht heeir, „Atzóo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft". Gegeven niet in dien banalen zin, alsof dit buiten den Christus om zou zijn gegaan; maar dan toch zóó, dat de Vader den Zoon opriep om zich als Middelaar te stellen, en dat gelijk alle dingen zoo ook deze heilige gave uit den Vader is.

En ook hier is deze verordening van den Middelaar niet een afgeloopen zaak van voor zestig en meer eeuwen, ja, tot in de eeuwigheid van het raadsbesluit teruggaande, maar het is krachtens dit raadsbesluit, dat GDd de Vader dit heiiig Godslam in de wereld gezonden heeft. Telkens toch wijst de Christus er zelf in het Hoogepriesterlijk gebed op, dat juist alles hangt aan het geloof, „dat hem de Vader in de wereld gezonden heeft, " Iets wat zelfs nog nader moet bepaald door de opmerking, dat Jezus' menschelijke natuur een geschapen natuur was, en dat dus de Vader den Middelaar ., ^het lichaam had toebereid" totn hij, de Middelaar, kwam, om zijnen wil te doen. Het „God schonk zijn Zoon aan de aard, " moet dus ook bij het heilig Avondmaal de danktoon zijn, v/aarmee we tot den Vader naderen. Hij gaf niet slechts het brood en den wijn, maar ook shet Pascha dat voor ons geslacht is." Iets waarin tevens al de rijkdom van zijn Verbondsgenade ligt opgesloten.

Ten derde is ook de instelling van het heilig Avondmaal een goddelijke instelling. Want wel is het heilig Avondmaal door Christu."? , als Middelaar, ingesteld; maar juist wijl hij dit als Middelaar deed, deed hij het in opdracht van zijn Vader. Hij deed niets van zich zelven, maar wat^hij van den Vader gehoord had, dat sprak hij. Alleen den wil des Vaders voerde hij, ook bij de instelling van het heilig Avondmaal, uit. Zoo dikwijls ge dus toetreedt tot het heilig Avondmaal, vindt ge niet enkel het brood dat God de Vader schiep, en den wijn, dien Hij deed worden, en het heilige Godslam, dat Hij u schonk en zond, maar ook een Avondmaal, dat als Sacrament, uit God den Vader is, uit wien alle dingen zijn.

En blijkt reeds hieruit, hoe onvroom en ongodsdienstig het is, bij het hei'ig Avondmaal den eersten Persoon in de Drieëenheid uit het oog te verliezen, en hoe het ons veeleer betaamt ook bij het heilig Avondmaal onze harten in dank en lof tot onzen Vader in den hemel te verheffen, nog duidelijker komt dit uit zoo ge in u zelven inkeert.

Immers, zoo ooit dan komt ge bij het heilig Avondmaal, om het Onze Vader te bidden. Eerst in dien heiligen kring en aan dien heiligen disch, voelt ge ten volle wat het zegt, om te bidden: „Uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil geschiede!" en evenzoo wat het zegt, om te bidden voor allen tijdelijken en gees­ elijken nood. Maar dan springt het ook n het oog, hoe ge eigenlijk eerst aan het vondmaal den diepen zin gevoelt van dat: ^Önze Va^de^, öls inde hemelen2: jt." Vanuds had daarom onze kerk de goede geoonte, om zelfs tot tweemaal toe laet Onze Vader" bij het heilig Avondmaal e bidden. Zie het maar in ons Avondaalsformulier. En het is niets dangeesteocze betweterij, als thans zoo dikwijls dat Onze Vader bij het heilig Avondmaal wordt weggelaten, alsof de tijd te kort schoot, om Gods volk in dat heerlijkste gebed de ziel te doen uitstorten. Er komen dan breede en lange toespraken. Daar is tijd voor. Maar het „Onze Vader", waar de aanbïdbing in moet uitvloeien, wordt óf geheel vormelijk er aan gehecht, óf kortheidshalve weggelaten.

En toch dat gaat niet,

Aan het heilig Avondmaal komen Gods kinderen, om de trouw van hun Vader te genieten, en zich rijker dan ooit in al de schatten van dat kindschap Gods te gevoelen. En dan zoudt ge van hun Vader zwijgen! Dan zou dat Vaderschap Gods bijzaak zijn! Dan zou op den Middelaar alleen alle aandacht zijn samengetrokken! Ge gevoelt zelf, dat kan niet. En daarom moest in dit korte woord een poging, hoe zwak ook, gewaagd, om bij het heilig Avondmaal de eere van God Drieëenig, en dus ook van den Vader, weer op den voorgrond te plaatsen. Misschien dat dit er toe leiden mag, dat voortaan bij de bediening van het heilig Avondmaal de aanbidding van God den Vader de plaatse weer ga innemen, die haar toekomt; en dat niemand het langer ongeestelijk achte, om bij dit heilig Sacrament, weer door den Middelaar door te dringen, tot Hem, uit wien alle dingen zijn, en uit wien ook de Middelaar zelf is.

De ervaring zai lééfëBv dat dit de bediening van het heilig Avondmaal natuurlijker en gezonder maakt, en meer in waarheid godvruchtig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van het heilig Avondmaal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's