Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het heilig Auondmaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het heilig Auondmaal.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Z«: VDAi^SAFDEELI%G XXIX.

Ik heb van den Heere ont' Vangen, wat ik u ook overgeleverd heb. I Con 11; 23.

III.

Thans moet in de tweede plaats de Goddelijke actie in het Sacrament des heiligen Avondmaals ook van de zijde des Middelaars bezien.

Ook hij toch werkt in het heilig Avondmaal, en wel op drieërlei wijs: ten eerste door zijn Dienaren; ten tweede door zijn Geloovigen; en ten derde door den Heiligen Geest.

In de eerste plaats, zeiden we, werkt de Middelaar in het heilig Avondmaal door zijne Dienaren. Zeer ten onrechte toch is het voorgesteld, alsoi niet de Christus, maar de kerk door de bedienaren van het Sacrament werkte. Dit is geheel onjuist, en wie in deze onjuiste gedachte eenmaal meegaat, bant de tegenwoordigheid van Christus bij het heilig Avondmaal en sluit den Middelaar uit. Want we!, dit spreekt vanzelf, kan de bedienaar van het Sacrament niet optreden, dan door de roeping en op last van een zichtbare kerk; maar wie, door het instituut der zichtbare kerk heen, niet op zijn Middelaar en Koning weet te zien, verstaat van het wezen der kerk niets.

Neen, de kerk mag riet beschouwd, als in zich zelve bestaande, maar moet altoos genomen, als van Christus uitgaande, door hem in stand gehouden, en door hem bezield. Waar dan ook de kerk van Christus optreedt, daar neemt ge een licht verschijnsel waar, dat nog op datzelfde oogenblik van Christus uitstraalt. Immers, denkt ge u den Christus ook maar één oogenblik weg, dan zou op datzelfde oogenblik ook die kerk verdwenen zijn. Gelijk het schaduwbeeld plotseling verdwijnt, als de zon schuilen gaat, zoo ook houdt de kerk op er te zijn, zoo ge u den Christus wegdenkt.

Ge moet dus niet zeggen: vóór achttien eeuwen heeft Christus zijn apostelen bevel gegeven, en als nawerking van dat bevel zijn er nu nog kerken. Dit toch is volkomen onv/aar. Als toch de Middelaar niet al die eeuwen door wedergeboorte en geloof in de harten had gewerkt, en al die eeuwen door mannen bekwaamd en uitge zonden had, als zijn dienaren, zou de Christelijke kerk, als de wonderboom van Jona, na kortstondigen en snellen bloei, even snel en plotseling verdord en verkwijnd zijn. In stand bleef de kerk dus alleen, doordien Christus uit den hemel ze in stand hield. Ze in stand hield door zijn daad van wedergeboorte ea geloofsinplanting, en niet minder in stand hield door zijn bewind over de koninkrijken der aarde.

En wel moet toegegeven, dat Christus voor nu achttien eeuwen het Sacrament van het heilig Avondmaal heeft ingesteld en er den vorm voor bepaald heeft, maar ook dit Sacrament zou geen halve eeuw verduurd hebben, als de Christus niet aldoor, van jaar tot jaar, dit heilig Avondmaal telkens weer had doen oprichten en het, tegen de woede zijner vijanden in, had in stand gehouden. Om het Sacrament van het heilig Avondmaal in stand te doen blijven, en van eeuw tot eeuw te doen voortbestaan, was niet alleen een kerk noodig, maar wierd ook vereischt, dat in die kerk dienaren van Christus'wege optraden, en dat in die kerk geloof aan het heilig Avondmaal bleef leven. Zonder dienaren kon het niet bediend, en zonder geloof zou het niet gezocht zijn gev/eest, en aizoo op beide manieren zijn uitgesleten. Men ziet dit het best aan de Manicheesche kerk, gelijk men ze noemde, die in de tweede eeuw uit het hart van Azië opkwam, en in een oogenblik zich ontzettend uitbreidde, zoodat ze in de dagen van Augustinus over Azië, Europa en Afrika verspreid was. En toch van deze machtige kerk, met haar i-rchoone organisatie en indrukwekkende plechtigheden, is reeds een eeuw later weinig meer dan de heugenis overgebleven. Zoo dikwijls er dan ook nog in onze dagen een heilig Avondmaal gevierd wordt, zult ge bedenken, dat het Christus is, die al die eeuwen door, en ook nu nog, zijn kerk in stand houdt, in die kerk dienaren beschikt, en in die kerk het geloof aan het heilig Avondmaal levendig houdt. Achter uw kerk moet ge altoos de machtige hand van den Middelaar zien, die haar vasthoudt, en zijn doet wat ze is. Liet hij toch die kerk ook maar één oogenblik varen, ea trok hij zijn hand terug, dan was ze er niet meer. En zoo nu ook moet ge bij elk Avondmaal op uw Middelaar zien, als op hem, die op datzelfde oogenblik, die kerk, dien dienaar, die teekenen, die geloovigen daar saambrengt en alzoo zelf als de levende Gastheer zijn Avondmaal aanricht en Avondmaal zijn doet. De menschelijke tusschenkomst is daarbij slechts een instrument' in zijn hand; en een instrument wil immers juist zeggen, dat wel een dwaas op het instrument ziet, maar een wijs man ziet op de hand, die het instrument hanteert. Als een beeldhouwer een beeld uit marmer boetseert, gebruikt hij daarvoor een beitel, en zonder dien beitel kan de kunstenaar het marmer niet laten afschilferen en afspHjten. Maar wie ter wereld zal nu, als hij de werkplaats van dien kunstenaar binnentreedt, en het beeld worden ziet, met bei zijn oogen op den beitel turen, en zeggen' dat niet die kunstenaar, maar die beitel het doet? En zoo nu is het ook hier. Christus, onze Middelaar, is de Goddelijke kunstenaar, die bij het heilig Avondmaal zijn goddelijk kunstwerk volvoert en daarbij van menschen als zijn instrumenten gebruik maakt. En nu zijn er ja waarlijk duizenden bij duisenden, die, als ze ten Avondmaal toetreden, of over het Avondmaal handelen, wel een oog hebben voor dien mensch, voor dat uitwendige, kortom, voor alles v/aarvan Christus zich als instrument bedient, maar die niets van den Göddelijken kunstenaar ontwaren. En hiertegen nu komen we in verzet. Dit mag niet. Dit is pure geestelijke blindheid. Veeleer moet al het instrumenteele voor ons wei^vallen, opdat ons oog den Koning ontmt.»|tr^' étri Koning in zijn schoonheid. *

Dit is dan ook de reden, waarom de voorganger als een dienaar verschijnt. Hij is knecht van Jesus. Al wat hij doet, doet hij in opdracht. Al wat hij brengt, komt van Jezus. Een iegelijk wien hij het brood en den wijn toebedeelt, is een genoode niet van zijnentwege maar vanwege den Middelaar. Maar wie zal nu elders ook maar één oogenblik om den dienaar zijn heer vergeten, of om den knecht den koninklijken gastheer.' In de paleizen der Oastersche vorsten, waar soms tienduizend gasten te gelijk aanzaten, konden natuurlijk niet al de gasten den Kor; ing op hetzelfde oogenblik zien. Hij was maar in ééne zaal, gezeten op zijn troon, en in alle overige zalen waren de gasten alleen met zijn dienaren. En die dienaren handelden namens hem, en die dienaren bedienden wat ze van den Koning ontvangen hadden, en ze dienden het uit naar de regelen door den Koning gesteld. Maar terwijl daar nu die duizenden aanzaten kwam het niemand in den zin, om te denken, dat dit alles hem nu van die dienaren toekwam. Veeleer was ieders gedachte met de goedheid en den rijkdom van den Koning vervuld, en niet voor die dienaren, maar voor den ongezienea Koning was de geestdrift van hun hart. En zoo nu ook moet het bij het heilig Avondmaal zijn. Ge zit, als ge aan het Avondmaal aanzit, in een der onderdeden van cece der vele zalen van 's Konings paleis; en nu komen zijn dienaren u aandragen, wat hij, de Vorst, voor u bestemd heeft; en ze doen het op de wijze door uw Koning bepaald. Zijn koninklijk woord is ia al hun doen levendig, het leeft op hun lippen en het stuurt hun gang. En zoo moet het dan ook u bij het heilig Avondmaal te moede zijn, alsof ge over die dienaren heen op uw koninklijken Gastheer en Gever zaagt. Want al wat aan het Avondmaal geschiedt dat doet hij, en al wat er u toekomt, dat komt u toe van hem. Wel is hij zelf op zijn troon in het paleis Gods gezeten, maar hij is desniettemin, ook in de zaal waar gij aanzit, tegenwoordig in zijn instelling, door zijn dienaar, met zijn woord, door zijn genade, zijn majesteit en zijn Geest.

Als dus dat brood daar aangeboden wordt, dan biedt Christus dat aan. Het is gekocht, evenals de wijn, voor geld, dat 's Heeren geld is. Hem toch is dat geld toegewijd. Hem is het op zijn cisch door zijn geloovigen afgestaan. En uit dien schat nu brengt hij u het brood en den wijn toe. Evenzoo is zijns de zegen die wordt uitgesproken. Niet alleen wijl hij die woorden formuleerde, maar ook, omdat geen mensch ooit macht zou hebben, om brood of wijn te heiligen, en zijns alleen de macht is, om brood en wijn uit het gemeen gebruik in het gebruik voor zijn ^ heiligdom te doen overgaan. Dan is hij het, die het • brood breekt ea den wijn uitgiet, om u daardoor te doen zien zijn «^-^/jofïerande; priester ea ofiferlam tevens. En eindelijk is hij het, dié u het brood en den wijn toereikt. En hoe - meer het u nu gelukt, bij dit heilig Sacrament in te leven in de gedachte, dat Jezus zelf daar aanwezig is, en het brood zegent, breekt en u in de hand geefc, zoodat ge niets meer van den dienaar speurt, en alleen maar op yezus ziet, hoe rijker en in hoe voller zin ge Avondmaal, zult gevierd hebben.

Maar er is meer

De Middelaar werkt niet enkel in en door zijn dienaren, maar evenzeer in en door de geloovigen, die het heilig Avondontvangen en aannemen. Dit schijnt wonderbaar ATX toch is het zoo; eenvoudig, omdat het Avondmaal, in zijn geheel genomen, een beeld is van Christus' mystiek Lichaam. Op het zuiverst opgevat is er bij het heilig Avondmaal geen tweeheid meer. Er is niet Christus aan den éénen kant, en de aanzittenden aan den anderen kant; maar er is Christus als het Hoofd en wij als zijn leJen, saAm met hem één Lichaam representeerende. Als de Keizer van 0J.Stenrijk in den hof burg met de 60 prinsen uit zijn keizerlijke dynastie aanzit, dan is er niet één man die ontvangt en 60 andere mannen die ontvangen v/orden, maar dan is er ééne dynastie, één keijerlijk huis, dat dat daar spijst. Een stel mannen die uit ^énzn bloede zijn; die saam één geheel vormen; die bij elkander hooren; en die rechtens daar zitten, gelijk ze daar zitten. Heel anders dan wanneer diezelfde keizer morgen een feestmaal voor vreemde gezanten aanricht. Dan is er een tweeheid. Maar als de dynastie op den hof burg aanzif, is ze één. Ea dit nu geldt nog in veel sterker mate van het heilig Avondmaal. Het is de wijnstok met zijn ranken. Het is het ééne Lichaam, waaraan Hoofd en leden zijn. Het Hoofd is niet hoofd zonder de leden, en de leden zijn geen leden zonder het Hoofd. Wel onderscheidt ge ook aan uzelven tusschen uw denkend hoofd en de leden van uw lichaam, maar toch zijn hoofd en leden één. En alzoo is ook het heilig Avondmal niet een Koning die viienden genood heeft, maar een Koning, die als hoofd een er heilige dynastie, met zijn prinsen, allen prinsen en prinsessen van den bloede aanzit, en alzoo één geheel met hen uitmaakt.

Eerst in die eenheid des L? chaams is het Avondmaal waarlijk een Sacrament. Maar juist daarom moet er dan ook op gewezen, hoe de werkingen, die bij het heilig Avondmaal in de leden zijn, niet van die leden zelven uitgaan, maar evengoed als de instelling van het heilig Avondmaal zelve, werkingen van den Middelaar in hen zijn. Het oog ziet, de voet gaat wel, maar als de hersenen in het hoofd niet eerst werken, en die werkingen op de oogzenuwen en op de spieren van den voet ovcrplanten, ziet het oog niets en is de voet verlamd. En zoo is het ook hier. Gij zijt het wel die aanzit en het brood neemt en den teug wijns drinkt; maar als uw heerlijk Hoofd in den hemel, niet op datzelfde oogenblik in u werkt, is er in u niet het wezenlijk nemen van een Sacrament. En daarom is het ', vel waarlijk Christus, die ds zijnen aan het Avondmaal brengt; is het Christus, die u aan het Avondmaal doet plaats nemen; is het de Christus, die u het brood en den wijn doet nemen; en die onder dit alles de uitwendige zaak voor u maakt tot een geestelijke daad, en zoo u in der waarheid aan • hel heilig Sacrament doet deelnemen.

Noem dit nu uw geloof; er is niets op tegen; mits ge dan maar altoos er bij voegt: ., ., En dat niet uit u, het is Gods gaver Ea zoo gaan dan eerst de heilige vonken af. Van de electriciteit weet ge, hoe er tweeërlei electriciteit is, de ééne positief, de ander negatief genaamd, en hoe eerst waar die beide elkaar ontmoeten de vonk ontstaat. Welnu, vergelijk hiermee dan uw heilig Avondmaal. Er gaat een werking van den Middelaar door de dienaren, en er gaat evenzoo een werking van den Middelaar door de geloovigen uit; en eerst waar deze twee elkaar ontmoeten, sluit de batterij van het heilig Sacrament, en wordt die heilzame geestelijke schok ervaren, dis onzen verzwikten zielsstaat bezielt met nieuwen gloed en heiliger geestdrift.

Iets waar dan in de derde plaats nog bijkomt: het Woord.

Geen Sacrament zonder formule. Alleen met water besprongen is geen Doop, en alleen brood en wijn uitreiken is geen Avondmaal. Beide malen moet het Woord er bij komen, en eerst als het Woord er bij komt, wordt het een Sacrament. Niet alsof het woord bij het Sacrament een soorst preekje was, of de predicatie verving. Met het woord der prediking heeft het Sacramentswoord niets gemeen. Het Sacramentswoo.a is uitsluitend een verklaring van het tee ken.

Was er alleen water in den Doop, oi ook alleen brood en wijn in het Avondmaal, zoo zou het aan uw vernuft en vindingrijkheid zijn overgelaten, om uit deze teekenen de gedachte te raden, die u het eerst inviel of het meest geviel. Ge zoudt dan een teeken, een symbool een schaduw zien, en gij zoudt u vrij achten, om hierbij te denken, wat gij goedvondt. Gij mocht er van nemen wat u het best scheen. Een ander zou evenzoo doen. Zoo zou ieder er iets anders van maken. En het eind zou zijn, dat ge een teeken hadt met een duizendvoudige verklaring. Dus geen Sacrament.

Daarom nu moet er bij het teeken een verklaring zijn. Zoo gaf God aan Noach niet enkel het teeken van den regenboog, maar de verklaring er bij. Zoo gaf God aan Abraham niet alleen het teeken van den sterrenhemel, maar de verklaring er bij. En zoo nu ook, schonk Hij aan de kerk des Nieuwe Testaments, de teekenen van Doop en Avondmaal, maar met de verklaring er bij. Gij ziet die teekenen; maar

nu moet gij niet gaan gissen en raden, wat die leekenen wel beduiden zouden, en er uw vernuft op gaan spitsen, om er een verklaring van te vinden. Neen, nu moet, integendeel, al die vindm^rijkheid tot zwijgen gebracht, en al dal gissen en raden worden afgesneden, opdat gij, volkomen lijdelijk, den vollen indruk van hel SdCraoient rustig ondergaan zoudt. En daarom nu geeft de Heere u zelf zijn ^^oddelijke verklaring. Hij toont u niet maar een heerlijke schilderij, maar schrijft er metgodde lijke hand onder, wat die schilderij voorstelt. Zoo wordt al uw vragen voorkomen, al uw onzekeiheid opgehev n. En zooals gij de teekenen ziet, komt het Wooid erbij, om u te zeggen, wat die leekenen beduiden.

Verwar het dus niet. Ge kunt zeggen, dat het S< »crament het zegel op het Woord is, maar dan doelt ge op het Woord Gods in zijn vollen omvacff, en volstrekt niet op de wooraen van de instelling. Zegt ge daarentegen, dat in het Sacrament het Woord bij het Tceken komt, dan doelt ge niet op het Evangelie, maar op dat bepaalde Godswoord, waardoor de zin en betcekenis van brood en wijn u verklaard en ontvouwd wordt.

Juist daarom is het van zoo hoog belang dat dit Sacramenteele woord niet aan wil keur worde prijsgegeven. Er moet hier stiptheid zijn. Niet in notaricclen zin, alsof de Middelaar, in iiaam en of dracht zijns Vaders, ons een lelteilifke formule gedicteerd had, en alsof een verspreking bij het uitspreken van de, ; e formule, hei Sicrament zijn kracht kon rooven. Zulk een letierdienst en for niaiisme druischt geheel in tegen den geesi van het Evangelie. En reeds het feit, dai bij Paulus in I Cor. XI andere woorder voorkomen dan bij Mdiiheus, Marcus en Lucas, toont voldingend, dat het in diei zin niet kan zijn bedueJd. Slechts hieroj.' komt het aan, dat de zaak en het wezer blijven, wat ze naar Jezus' uiispraak zijn moe ten; en de verdere bepaling van de formule staat aan de kerken. De onderscheidene kerken hebben dan ook te dezen o{.z'c> iit een onderscktidene bepaling gemaakt. Mm der bij den Doop; maar wel bij het heilig Avondmaal. Zoo ^af de oude kerk voorkeui aan een formule, die meer ontleend was aan wat we bij de drie Evangelisten vinden; onze kerk daarentegen aan een formule, die ontleend is aan I Cor. XI; terwijl b.v. de Engelsche Bisschoppelijke kerk nog een zegenbede aan deze formule toevoegt. Slechts hierin hebben de kerken, al te zaam den goeden weg ingeslagen, dat ze haar formule zoo na mogelijk ann de eigen woorden van de Heilige Schrift hebben ontleend. Ze zijn hierbij geleid door heilisr kieschheid en schuchterheid. Immers geen woorden konden zoo h-iligen, diepen indruk maken; en alle Verandering was overbodig. Zaak is hei nu slechts, dat de dienaren niet bederven, wat de kerken zoo kiesch en heilig bepanld hebben, en tfldten van alle willekeur, om door uitl-iting, bijv^oeging, of verandering eigenmachtig en willekeurig te bederven, wat de kerken tot stand brachten. Niet alsof hierdoor het Sacrament op zou houden SiCr^ment te zijn, maar omdat het de een heid breekt, omdat het den vromen indruK voor de gcloovigen bedeift, endeaandachi op den dienaar vestigt, waar juist al zijn streven moet zijn, om de aandacht van zich at te leiden en heen te leiden naar Christus.

Zoo moet dus ook in het woord bij het Sacrament, de actie niet van den dienaar, maar van den Middelaar uitkomen. Niet de dienaar zegt u, wat ds teekenen beduiden, maar de Middelaar zelf zegt het u. Het geklank des Konings is bij u. En als keer op keer deze heer'ijke woorden herhaald worden, moet het u voor uw besef zijn, aUof ge Christus zelf die. woorden hoordet uitroepen: „Doet dit mij ter gedachtenisse."

Juist daarom is het dan ook zoo verkeerd, als bij het heilig A^rondmaal de eigenlijke werking gezocht wordt in de toespraak. Die toespraak heeft, gelijk ons vroeger bleek, den Doop zoo veelszins verzwakt, en verzwakt óók het Avondmaal. Want natuurlijk, als het op de toespraak aankomt, is de ééne dienaar verre verkieslijk boven den anderen; eenvoudig wij] de één zeer teeder en roerend kan spreken, en de ander zoo niet. Daardoor treedt dan de dienaar weer op den voorgrond in zijn inJividueele talenten, en dit juist ttekt van den Heere der heer lijkheid en van het eigenlijk Sacrament af. Onze vaderen wilden daarom in het geheel geen toespraken. Zie het maar in het for muiier. Zij lieten eenvoudig uit de lieilige Sctirifc voorlezen en een psalmvers zinden. Dit nu kan men missch en niet in alie kerken zoo terstond herstellen. Er moet ook met de zwakken in de kerk gerekend worden. Maar toch moet het dien weg weer uit. En er mag niet gerust, eer de getneente weer zoo bezield in het Sacrament als Sacrament gaat inleven, dat ze zelve die lofspraken hinderlijk gaat vinden Een gemeente Gods, die op haar geestelijke hoogte staat, is bij het Sacrament liefst met haar Hcei e alleen. Ze wil op dat oogenolik van het SiCrament niet in haar geestelijke stilheid gestoord worden. Ze wil aan zich zelve en haar Heere zijn overgelaten. Zijn woord kan ze aanhooren, maar het menschenwoord hoort ze op dat oogenblik liefst niet. Het formulier gaat vooral en volgt. Wat te zeggren viel, is dus gezegd. Ei nu volge het Sacrament; en niets dan het Sacrament; en dat dos zijn werking. Siaat daarentegen een gemeente nog niet zoo hoog, dan drage , men haar in haar zwakheid; maar krimpe' dan het te spreken woord toch allengs zoo meer in; mer.ge in het te spreken woord i zooveel mogelijk Schriftwoord; en voede alzoo de gemeente op, om al'engs aan' het Sacrament zelf genoeg te hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van het heilig Auondmaal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's