Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Opdat ik mijne geloften betale".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Opdat ik mijne geloften betale".

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo zal ik uwen naam psalmzmp; en in eeuwigheid; opdat il; mijne geloften betale, dag bij dag. Psalm 6i : 9.

De Doop van onze kinderkens gaat verzeld van de aflegging eener gelofte.

Eer ge toch met uw kindeke tot den heiligen Doop wordt toegelaten, worden u in het midden der gemeente, voor Gods aangezicht, drie vragen van het hoogste gewicht gedaan.

Eerst wordt u gevraagd; want dat moet de kerk weten; als hoedanig ge het kindeke beschouwt, dat ge ten Doop komt brengen. Dan wordt u in de tweede plaats gevraagd, hoe ge zelf met uw geloof staat. En ten slotte wordt ude belofte afgevergd, dat ge uw kindeke, bij het opgroeien, zult opleiden in de zuivere belijdenis.

Drie gewichtige stukken dus, waarin een ongelooflijke rijkdom van gedachten ligt opgesloten; en toch waarin niets meer gevraagd wordt dan hetgeen bij den Doop strikt noodig is.

Immers alle drie deze vragen doelen eenvoudig op hetgeen ge doen zult met uw gedoopt kindeke.

Ge kondt toch een verkeerden blik op uw kindeke hebben; ge kondt zelf onzuiver in de belijdenis staan; en ge kondt ontbloot zijn van het plichtsbesef, dat u dat kindeke gegeven is, op dat gij het op zoudt voeden in de vreeze Gods.

Leedt ge nu aan gemis van plichtsbesef, dan zoudt ge uw gedoopte kindeke, zoo men zegt, in het wild laten opgroeien; misschien zeer keurig en zorgzaam voor de wereld; maar in het wild voor het koninkryk Gods, Stondt ge zelf onzuiver inde belijdenis, zoo zoudt ge uw kindeke op doolpaden voeren in stede van in het spoor der waarheid. En hadt ge op uvv kindeke een verkeerden blik, zoo zoudt ge bij uw opvoeding mistasten, evenals een juwelier, die een diamant bewerken, ging als ware het een smaragd.

Geen dier drie vragen kan dus gemist. Ge moogt uw kindeke niet aanzien voor wat het niet is. Ge moet zelf zuiver in de belijdenis staan, om er uw kindeke in te kunnen opleiden. En ook ge moet weten en erkennen, dat gij voor God verantvyoordelijk staat voor de opvoeding van uw kind in de zuivere religie.

Denk nu wel na over de eerste vraag.

Ge weet hoe die vraag luidde. Namelijk alzoo: »0f ge niet bekent, dat onze kinderen met ons in zonde ontvangen en geboren en daarom allerlei ellendigheid, ja der verdoemenisse zelve onderworpen zijn, maar nochtans in C/iiisins geheiligd zijn en daarom als lidmaten zijner gemeente behooren gedoopt te wezen."

Wie nu kan op die vraag ja zeggen, en wie niet?

Dat kunt ge natuurlijk niet, zoo ge nog m den valschen waan verkeert, dat uw kindeke, omdat het nog te jong is, om te kunnen zondigen, daarom een onschuldig wicht zou zijn, dat met de zonde nog niets te maken had, en eerst op later jaren uit eigen beweging zondigen zou.

Wie ditf waant dwaalt en begrijpt zijn kmdeke niet, en moet geheel scheef voor de op • voeding staan. Dat is de gronddwabng van Pelagius, en ten deele ook van de Arminianen en Doopers; maar een dwaling waaraan juist daarom in de Gereformeerde kerk geen oogenblik voet mag gegeven.

Elk goed Gereformeerde belijdt van zich zelf en van zijn kindeke : »2.ie, ik ben m zonde geboren en in ongerechtigheid heeft mij mijne moeder ontvangen" Hij gelooft op Jezus' woord, dat wat uit vleesch geboren is niets dan vleesch is." Ook hierin spreekt het vanzelf: »Wie zal een reine geven uit den onreine? ''

Maar al stemt ge dit eerste gedeelte van de vraag van harte toe, daarom kunt ge heel de vraag nog niet met ja beantwoorden. Want de Doopvraag laat het daar niet bij, maar komt ook op de Verbondsgenade, en vraagt u ook, of ge niet bekent, »dat onze kinderkens in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten van zijn geineente, behooren gedoopt te wezen.''

Het staat dus niet zoo, alsof wel de zonde uw kindeke in den levenswortel verkankeren kon, maar zonder dat uw Vader die in de hemelen is, ook op dat jonge wicht kon werken. Neen, ook God heeft toegang tot het hart van dat kindeke, dat Hij als een borduursel weefde in het ingewand zijner moeder, en ge brengt dus uw kindeke ten Doop, niet als stond het buiten Christus, maar als in Christus geheiligd; en niet als staande buiten het lichaam van Christus, maar als zijnde van dat lichaam des Heeren een lid.

Ge weet dit wel niet met zekerheid; want een bijzondere openbaring geeft de Heere daar niet voor; maar gij hebt uw kindeke als zoodanig te rekenen, en daarom en op dien grond vraagt ge voor dat lid van Christus' gemeente den Christelijken Doop.

En zoo komt ge dan tot de tweede vraag; want, zeg zelf, wat zoudt gij aan uw kind opvoeden, en hoe zoudt gij uw kind tot bekeering vermanen kunnen, zoo ge niet ondersteldet, dat er een verborgene genade Gods aan uw opvoeding voorafging.

Of zoudt ge ooit denken, dat zoo uw kindeke nog dood in de zonde en misdaden was, gij er met uw opvoeding iels aan zoudt kunnen toebrengen ?

Dat kunt ge immers niet.

En zoo is dus de vaste onderstelling bij de opvoeding van elk gedoopt kindeke, dat er verborgen genade in schuilt, en dat uw opvoeding slechts strekt om dat verborgen genadezaad in den akker van uw kindeke te besproeien en het onkruid uit te wieden, opdat hel^ dit verborgen genadezaad niet ver. stikke.

Daarom komt dan ook de tweede vraag op den man af tot u zelven, om te vernemen, of gij tot zulk een opvoeding bekwaam zijt; en dat zijt ge natuurlijk niet, zoo ge zelf de waarheid niet zuiver belijdt.

Wie zelf nog het onderscheid niet kent tusschen voedsel en vergif, hoe zal die zijn kindeke het voedsel ten eeuwigen leven bieden?

Ook die tweede vraag kan dus niet gemist worden.

Ze vraagt niet naar uw geschiktheid, om uw kindeke een fortuin na te laten, noch ook om het voor de wereld op te voeden, maar om het te leiden in het spoor der waarheid.

Iets wat ge natuurlijk dan alleen kunt, zoo ge zelf het spoor der waarheid kent.

Ge moet dus belijden te gelooven in Gods Woord; vast te staan in de artikelen des geloofs, die ons rnet heel de kerk van Christus op aarde gemeen zijn; en ook van harte te zijn toegedaan de verklaring van deze artikelen, gelijk ze door de Gereformeerde kerken gegeven is.

Loope daar dan dus niemand over heen.

Uw Catechismus, uw Geloofsbelijdenis, en de Dordsche artikelen stellen u in staat, om uzelven hiervan rekenschap te geven.

Lees en herlees die, en vraag aan uw ziele, of ge daarop Amen zegt.

En dan komt, na deze voorbereiding, de derde vraag: Of ge belooft en op u neemt, om dit kindeke, als het tot zijn jaren zal gekomen zijn, in die voorzeide leer te onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen?

Hierin nu schuilt de gelofte, wier vrucht moet zijn dat dit uw gedoopt kindeke eens met hartelijke belijdenis der waarheid toetrede tot het heilig Avondmaal.

Dit is de gelofte, die ge den Heere uwen God in de opvoeding van uw kindeke te betalen hebt.

Niet in eigen kracht, het behoeft wel geen herinnering, evenmin als ge in eigen kracht uw kindeke naar het lichaam kunt voeden, maar in den dienst uws Heeren en op zijn genadewerk uit genade aanwerkende.

En stemt het nu droef, zoo ge indenkt, hoe duizenden bij duizenden deze gelofte hebben afgelegd, zonder ooit die belofte aan hun God te zijn nagekomen, zij dit juist ten afschrikkend voorbeeld, om hun zondigen weg niet te volgen. Schrijf ; , ij die gelofte in de tafel uws harten; grif ze in uw ziel; en prent ze diep in uw bewustzijn.

Van geslacht op geslacht moet de kennisse Gods Juist door dat werk der opvoeding worden voortgeplant, en het is dus gelofte bij den heiligen Doop, waardoor ook gij u verbonden hebt, om tot dat groote werk mee te werken.

En waar voor een aanmerkelijk deel deze opvoeding in de school en op de catechisatie geschiedt, zie daar wel toe, waar ge uw kindeke straks ter school zendt, en waar het ter cathechisatie gaat, want het zou u een schuld voor God worden zoo ge hierin roekeloos handeldet.

Maar ook al hebt ge daarin met zorg gekozen, toch blijft dat alles nog slechts een hulpmiddel; en niets ontslaat u van de gelofte, om ook persoonlijk, ook zelf uw van God u geschonken kindeke in den 7i.'eg des levens «te helpen onderwijzen".

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Opdat ik mijne geloften betale

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's