Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ruimtegebrek belette ons een vorig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ruimtegebrek belette ons een vorig

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ruimtegebrek belette ons een vorig maal nader aan te toonen, hoe ook Calvijn de ambten in de Roomsche kerk nog als gedeformeerde ambten van Christus beschouwde, en voor alle bekleeders dezer ambten de verplichting staande hield, om deze ambten, ter reformatie hunner kerken, weer naar eJsch van Gods Woord te be-, dienen.

Toch blijkt het niet meer noodig, om dit punt zoo uitvoerig te bespreken, als we ons eerst voorstelden. Immers Ds. Beuker, wien dit betoog geldt, erkent in het jongste nummer van zijn tijdschrift onbewimpeld, dat hij het ten deze met onze Reformatoren eens is.

Mogen we daarom volstaan, met desaangaande te citeeren, wat men leest op blz. 187 van het proefschrift van Dr.H.H. Kuyper, en dat van dezen inhoud is:

Men vindt dit beginsel dan ook klaar en duidelijk uitgesproken door Calvijn in een brief, — om van verdere bewijzen te zwijgen — dien hij aan een oud vriend schreef, toen deze bisschop was geworden ; een brief, die te meer waarde bezit, omdat hij niet alleen voor dien bisschop, maar voor alle priesters bestemd was, gelijk Calvijn uitdrukkelijk zegt i). Beweert Calvijn nu, dat zijn ambt onwettig is, en hij er dus afstand van moet doen ? Geenzins; Calvijn verwijt hem, dat hij dit ambt niet bedient naar de instelling Gods. A''olgens dermenschen oordeel staat ge nu wel zeer hoog, zegt hij. omdat de glans van Uw waardigheid u omgeeft, at sane Dei iudicium a quo episcopatus ipse profectus est et institutus primo loco requirendum erat. Maar dit is juist de groote zonde, dat bijna niemand daarop let, dat neque primo neque secundo, nee postremo quidem loco, quam a Domino provinciam acceperint, cogitent. Zet daarom al die ijdelheid op zijde, roept hij hem toe, dum veram muneris tui rationem mecum e verbo Dei recognas. Episcopus creatus es. Instat tibi mox sua exhortatione apostolus Paulus prospiciendum esse tibi, quod acceperis in Domino ministerium, ut illud impleas. Hij teekent hem daarom uit Gods Woord voor, waarin het ambt van een episcopus volgens Gods ordinantie bestaat. Voelt ge u niet in staat, om dit ambt waardig te bedienen, dan moet ge er afstand van doen: Sed enim si praestando veri fidique pastoris officio nuUo modo idoneum te vides, hoc secundum est, male tibi assignatum munus ut deponas potius, quam indigne ac perfidiose administres. Cedendo enim episcopum te non esse saltern declarabis: cuius personam nunc sustines, et functionem profiteris. En alsof dit nog aan duidelijkheid te wenschen overliet, herhaalde hij nogmaals : Omnio sane aut tibi quod ab episcopo requiri audis praestandum est, aut sedes episcopi deserenda. Niet alsof hij dit laatste lichtvaardig mocht doen : Equidem si aut ecclesiae' christianum in morem utcunque compositae legitime ritu praefectus esses, aut etiain flebemjstic habens tua sedtilitate Christo acquisitam cuius oculi in te ceu ducem ac pastorem converterentur, nunquam concederem, ut abjecta temere non dubia Domini vocatione libertatem tubi sumeres alio. que ferret animus, demigrandi. Een bisschop heeft dus het recht niet zijn ambt willekeurig | neder te leggen, maar hij moet predikant worden in de gezuiverde Kerk van Christus op de plaats zelf, waar hij is. Weigert gij echter beide, zoo eindigt hij, dan, quiamdiu pauperum sanguinum furtis ac direptionibus exsuges quam postea luxuriose profundas, quamdiu locum astoris ad perdendas nequissima perfidia oves occupabis, quamdiu in eo eris hominum grage quos latrones et sanguinarios ecclesiae suae praedones Christus appellat, de te, ut voles, aestimabis: mihi certe nee vir bonus eris, nee Christianus.

Het Latijn, dat hierin voorkomt, houde de gewone lezer ons voor ditmaal ten goede. Calvijns brief komt hierop neer, dat deze Roomsche bisschop naar Calvijns overtuiging wel terdege een ambt van Christuswege had ontvangen, en uit dien hoofde verplicht was, om het óf naar ëisch van Gods Woord te bedienen en alzoo zijn kerk te reformeeren, óf wel zijn ambt neder te leggen.

Nu echter over dit punt geen geschil meer blijkt te bestaan, kunnen we terstond tot de tweede quaestie komen. Ds. Beuker merkt namelijk op, dat dit wel geldt voor het ambt van de opzieners en diakenen, maar niet voor het atnbt der geloovigen; en e­ v/e geven aanstonds toe, dat dit ook zoo is, bijaldien men onder ambt der geloovigen moet begrijpen, wat hij er onder verstaat.

Hij tcch verstaat hieronder de rechtenen plichten der kerkleden, gelijk die door het reglement van het instituut omschreven zijn; en dat blijkbaar, zonder ook maar van verre te vermoeden, hoe dit juist de formule van het Collegiale kerkrecht is.

De zaak is namelijk deze. In het Collegiale kerkrecht schept en bepaalt het institutaire reglement de wederzijdsche bevoegdheden en verplichtingen. Uit dien hoofde is naar luid van het Collegiale kerkrecht, onwettig elke beslissing en elke daad, die zich niet uit deze aldus toegekende bevoegdheden kan legitimeeren. Om te weten wat de rechten en verplichtingen der kerkleden onder de organisatie van 1816 waren en zijn, slaat men dus het reglementenboekje van Bruna op. En overmits nu in^ dit reglementenboekje niets voorkomt van eenig aan de kerkleden toegekend recht, om de kerk te reformeeren, hebben ze dan dit recht ook niet, en kan er van een reformatie krachtens het ambt der geloovigen geen sprake zijn.

Dit alles klopt als een bus. Er is geen speld tusschen te brengen. Maar het is puur Collegiaal.

Naar luid van Gods Woord daarentegen en de daaruit afgeleide beginselen van Gereformeerd kerkrecht staat de zaak heel anders. Dan toch wortelt elk recht en elke bevoegdheid, die door wien dan ook in de kerk van Christus wordt uitgeoefend, onveranderlijk in het Souverein gezag van den Christus en is dus gebonden aan zijn Woord. Een institutaire kerk mag dus nooit eenig recht willen scheppen. Dit komt haar niet toe. Ze kan de uit Christus vloeiende bevoegdheden alleen realiseeren, en regelen naar den eisch van zijn Woord. Kent dus zulk een instituut aan de kerkleden eenig recht toe, dan doet het instituut dit niet, als creëerde het hierdoor zulk recht, maar dan verklaart het alleen, dat zulk recht hun toekomt, 'krachtens Gods Woord. En uit dien hoofde nu kan het instituut zulk een van Chistuswege aan de kerkleden toekomend recht hun nooit ontrukken, noch ook, door er over te zwijgen, dit vernietigen.

Nu hebben onze Reformatoren en Gereformeerde theologen, op grond van Gods Woord, steeds staande gehouden, dat de potestas ecclesiastica, d. : . de kerkelijke macht in zake de institutaire kerk door Christus gelegd was niet op de opzieners, maar op de kerkleden; ten gevolge waarvan dan ook de opzieners er niet kunnen komen, dan door een actie van de „geloovigen" in hun qualiteit.

Deze macht, deze bevoegdheid en dit recht komt dus aan de kerkleden toe van Christuswege, en het instituut kan in zijn kerkenordening nooit iets anders doen, dan dit recht boeken; maar ook al boekt de institutaire kerk het niet, toch bezitten de kerkleden het. En zulks wel niet als losse kinderen Gods, die elk voor eigen risico in de wereld staan, maar zeer bepaaldelijk als leden van het instituut.

Nu is dit recht en deze plicht in geen enkele Kerkenordening geboekt, om de eenvoudige reden, dat het vanzelf sprak, maar alleen bij algeheele deformatie der kerk, die de Kerkenordening krachteloos had gemaakt, tot uiting komen kan.

Deze bevoegdheid en deze macht der kerkleden staat dus noch geboekt in de Kerkenordening van 1619, noch in het Synodaal reglement van i8ï6. Het staat in niet ééne Kerkenorde; evenmin als erin de i6e eeuw in eenige staatswet stond, hoe Prins Willem en de burgerij handelen moesten tegenover Spanje.

Er blijkt wel uit de Kerkenordening van 1619 dat dit recht ondersteld werd, en dat in alles geappelleerd wierd op de „geloovigen"; maar een regeling hoe eventueel de reformatie tot stand moest komen, kwam nooit in eenige Kerkenordening voor.

En dit hoefde ook niet, daar dit vaststond door het gezag van Gods Woord en rechtstreeks voortvloeide uit de verplichting, die Christus aan de leden zijner kerk had opgelegd.

i Hoe dus ook de Roomsche kerk gede­ ad n formeerd was, op haar ambtsdragers bleef evengoed als op haar kerkleden de verplichting rusten, om ook als kerkleden naar den Woorde Gods te handelen; en eerst zoo dit onmogelijk bleek, moesten ze de valsche kerk uitgaan.

En evenzoo nu staat het met de Synodale schepping van 1816. Deze organisatie die aan de Gereformeerde kerken is opgelegd, heeft ze op smadelijke wijze gedeformeerd, en veelszins doen ontaarden in schijnkerken. Maar dit ontheft noch eenig ambtsdrager noch eenig kerklid in deze kerk van de verplichting, , die van Christus wege op hen rust, om zich óf naar den Woorde Gods te gedragen en dan hun kerk te reformeeren, óf wel, stuit dat af op onmogelijkheid, alsdan er uit te gaan.

Of nu honderden of duizenden alzoo handelen, doet ter zake niets af. Meerderheid van stemmen schept of vernietigt rechten in het Collegiale stelsel, maar nooit in het Gereformeerde kerkrecht. Gelijk heeft in de Gereformeerde kerk alleen hij, die de waarheid mee heeft. En al stond nu ook slechts een klein hoopske met de waarheid tegenover een massale schare die de waarheid hoonde, dan had nog dat kleine kuddeke en nooit de massa gelijk.

l) Het. opschrift van den brief luidt: De Christian hominis officio in sacerdotiis papalis Ecclesiae vel ministrandis vel aiiiciendis. — Calvijn zelf zegt in de brief: Quamobrem hanc epistolam sic tibi destinavi, ut qui in eadem (ut dicitur) tecum navi vehuntur, orones sibiscriptamintelligant. Nam neque in uno sacerdotiigeneretractando(quod tibi satis era) eam consumere, sed per universam vestrarum opum colluviem deducere in animo est: et stilum ita studebo temperare, ut non cum uno dunlaxat homine, sed tot simul ordine mihi esse negotium appareat. CALvmi OPEEA, T. V, p. 279 vv.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Ruimtegebrek belette ons een vorig

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's