Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het heilig Avondmaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het heilig Avondmaal.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doende het brood uit de aarde voortkomen enden wijn die het hart des meuschen ver heugt. Ps. 104:14, 15'

ZONDAGSAFDELING XXIX

VI.

Elke voorstelling alsof de Christus op magische wijze iets uit zijn verheerlijkt lichaam in ons lichaam overbracht, iö alzoo afgesneden ; en afgesneden tevens elk denkbeeld, alsof bij het heilig Avondmaal iets anders over onze lippen ging dan gewoon brood en natuurlijke v/ijn. In dat brood en in dien wijn schuilen geen geheimzinnige krachten, en hetgeen aan den heiligen Disch tot onzen mond ingaat, brengt als zoodanig niets toe aan onze eiel. Het eten van het brood en het drinken van den wijn behoort tot de .symbolische acte; maar is op zichzelf zoo weinig voertuig van de geestelijke genade, dat een zwaar gewonde, die, door verminking aan den mond zelf, noch brood noch wijn nemen kon, deswege (ook zonder te eten of te drinken) in niets den geestelijken zegen derven zou.

Om dit kras en duidelijk te doen uitkomen, placht Calvijn te zeggen, dat het eigenlijke Avondmaal in den hemel gevierd werd. Hij drukte dit zoo uit, dat onze ziel, terwijl we aanzitten aan den heiligen Disch, in den hemel wordt opgetrokken, en na aldus opgetrokken te zijn door Christus gevoed wordt met zijn verbroken lichaam en vergoten bloed. Dit is dan natuurlijk niet van een enkele ziel bedoeld, maar moet zóó verstaan, dat, als op zekeren Dag des Heeren in alle kerken het heilig Avondmaal öp eenzelfde ure gevierd wordt, de zielen van alle geloovigen in den hemel worden opgetrokken; in die geestelijke verrukking allen saAra met Christus^ vereenigd zijn; en, dank zij die zalige vereeniging met Christus als hun hoofd en onder elkander als leden, alsnu op buitengewone wijze met zijn vergoten bloed en verbroken lichaam gevoed worden.

Toch moet dit denkbeeld van Calvijn niet verstaan, als bedoelde hij een plaatselijke overbrenging van de ziel naar den hemel. De gedachte alsof aan het Avondmaal ontzielde lichamen nederzaten, terwijl de zielen elders waren, is nooit bij Calvijn opgekomen, en zijn krasse uitdrukking koos hij alleen, maar dan ook met opzet, om ons voorgoed af te brengen van de Roomsche en Luthersche leer, die zich maar nooit van de zichtbare teekenen kon losmaken, en juist daardoor nooit tot den wezenlijken Christus doordrong. Ons Avondmaalsformulier verklaart ons Calvijns gedachte dan ook nader, als het daar heet: „Opdat wij dan met het waarachtige hemelsche brood Christi gespijsd worden, zoo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijk brood en v; ijn blijven hangen, maar zeopwaarts in den hemel verhej^en, waar Christus Jezus is, niet twijfelende of wij zullen zoo waaraohtiglijk door de werking des Heiligen Geestes met zijn lichaam en bloed aan onze zielen gespijsd en gelaafd worden, als wij dat heilige brood en drank tot zijne gedachtenisse ontvangen."

Hoofdzaak hierin is natuurlijk de juiste en onberispelijke onderscheiding, dat onzÈ hand en onze mond niet het brood en den wijn, maar alleen onze ziel met den Christus in gemeenschap treedt. Daar nu Christus in den hemel is, en' alzoo naar zijn mensche.ijke natuur niet uit dïen hemel tot ons afkomt, zoo kan de gemeenschap van onze ziel met den Christus ook bij het heilig Avondmaal niet anders tot stand komen dan door den Heiligen Geest. Die Heilige Geest moet dus op ons hart inwer-. ken, om het met zielsinnig verlangen naar den Christus te vervullen, voor den Christus ontvankelijk te maken, en eeniglijk op den Christus als zijn doelwit te richten. Dit nu noemt de Heilige Schrift in Oud en Nieuw Testament: „een bphefïen van onze ziel naar den hemel." , , , Ik hef mijn ziel, o, God der goden, tot U op." „Tot U, Heere, hef ik mijne ziel op." En waar nu de Hei-|lige Geest eenerzijds de ziel ia zulk een ^stemming brengt, daar is het anderzijds die Jzelfde Heilige Geest, door wiens werking ; de Christus zichzelven in zijn genade aan onze ziel instort en mededeelt.

Er is alzoo sprake van een, in engeren zin bepaalde, werking van den Heiligen Geest, die alleen verstaan kan worden, zoo men let op het gebeurde op den Pinksterdag. Hetgeen toen gebeurd is, bestaat hierin, dat de Heilige Geest toen eerst de levensgeest van Christus' mystiek lichaam is geworden. Dit houde men scherp in het oog. Het mystieke lichaam van Christus is een ' soo.tgcfijk li^hdato alS' l^eei ons mcnscheiijk geslacht één lichaam vormt, onder zijn natuurlijk hoofd Adam. In dit mystieke Adamitisch lichaam is de levensgeest de menschelijke geest, de geest der menschheid, en deswege een nu zondige en onheilige geest. En tegenover dat Adamitisch lichaam der raenschheid met zijn onheiligen geest plaatst nu de Heere het mystieke lichaam van Christus, dat eveneens uit een Hoofd en uit zijn leden bestaat, en evenzoo over allerlei geslachten en natiën loopt, en in dit lichaam vaart nu op den Pinksterdag de Heilige Geest. Dit is het wat ons Avondmaalsformulier zegt, dat „de Heilige Geest in Christus als in het Hoofd en in ons als zijne lidmaten woont." Hier is dus geen sprake van een qewone werking des Heiligen Geestes, gelijk die ook vóór den Pinksterdag voorkwam, en ook daarna buiten het lichaam van Christus plaats grijpt; neen, hier is een zeer bepaalde en eenige werking van den Heih'gen Geest bedoeld, die vroeger onmogelijk was, en nu eerst na den Pinksterdag werken kon; reden waarom Johannes zegt, „dat de Heilige Geest nog niet was, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was." fetrus betuigt, dat de Christus zelf eerst fsa zijn hemelvaart den Heiligen Geest ? ? an den Vader ontvangen heeft. En de *ii: r.'stus zelf betuigt aan zijn jongeren, dat zoo hij niet opvoer ten hemel de Heilige Geest niet komen kon, dien hij, zoo hij opvoer, hun zenden zou van den Vader.

De gedachte aan het mystieke lichaam des Heeren mag hier dus geen oogenblik losgelaten. Al ziet ge dit lichaam nïet, het bestaat niettemin. Het is er. Gij behoort er toe. Ge zijt er een lid van en zult er eeuwig een lid van blijven. En terwijl nu in dit lichaam allerlei leden zijn, gelijk Paulus van een voet en een hand spreekt, zoo heeft dit lichaam t> ok een Hoofd en een levensgeest, die het doortrekt en bezielt. Dat Hoofd nu is de verhoogde Middelaar, en die levensgeest in het mystieke Lichaam is de Heilige Geest In het gewone stoffelijke lichaam nu heeft uw voet of uw hand of de top van uw vinger met uw hoofd zijn gemeenschap door den levensgeest van uw lichaam. Zoodra door narcotische bedwelming de werking van dien levensgeest in u gestuit wordt, kan men uw voet afzetten zonder dat uw hoofd er iets van merkt; en alleen wanneer die levensgeest van uw lichaam al uw leden met uw hoofd verbindt, is het lichaam gezond en veerkrachtig.

Zoo dus ook in het Lichaam van Christus. Ook in dit Lichaam is er geen gemeenschap van de leden met het Hoofd dan door den levensgeest des Lichaams, en deze levensgeest des Lichaams Is de Heilige Geest. In het Paradijs schiep God eerst Adams lichaam, en toen blies Hij in hem den adem des levens, en alzoo werd Adam tot een levende ziel. En op gelijke wijze stond op den Pinksterdag wel het lichaam nati Christï^j.' gcres^T; .'f)-^.-eerst op den Pinksterdag blies God in dit Lichaam den Heiligen Geest, en eerst alzoo wierd het tot het levende, bezielde Lichaam des Heeren. Van dat oogenblik af is de Heilige Geest dan ook nooit uit dit Lichaam ïdes Heeren weg geweest. Te denken, dat de Heilige Geest zoo nu en dan eens op dit Lichaam werkt, is geheel in strijd met de duidelijke onderwijzing der Heilige Schrift, De Schrift leert ons altoos weer, dat de Heilige Geest kwam om in ons te wonen en bij ons te blijven, en dat wij zijn tempel zijn; zoodat deze Heilige Geest in ons is en niet uit ons kan weggaan. Ging ook maar één oogenblik de Heilige Geest uit het Lichaam des Heeren weg, zoo zou dit Lichaam op hetzelfde oogenblik ontzield zijn en sterven; iets watom den eeuwigen prijs van Christus' ofiferande en om de onberouwelijkheid van Gods verkiezinge ondenkbaar en onmogelijk is.

Maar wat wel kan gebeuren en gebeurt, is dat deze levensgeest belet wordt in het lichaam krachtig door te werken, of ook Hij uit enkele leden voor zekeren tijd bijna geheel terugwijkt. Ons aardsche stof­ felijke lichaam heldert ons dit genoegzaam op. We kennen allen de] ©ogenblikken, g dat we ons lichamelijk onwel gevoelen; f mat en dof over heel ons wezen zijn; en niet dün inec fi.oeite •: ^': ^zt vermoeide Icdf..-g d maten voortbewegen. Dan zijn we niet g Arisch, niet helder, niet opgewekt, niet gelukkig. We sleepen ons zelven voort, maar u a voelen wel dat de toon uit ons gestel wegging en algemeene inzinking ons verlamt. Welnu, wat is dit anders dan dat de levensgeest van ons lichaam er nog wel in is, (want anders zouden we gestorven zijn) maar dat toch die levensgeest ons niet meer krachtig doortintelt in eiken vezel van ons zenuwgestel en in eiken droppel van ons bloed. En dat duurt dan tot óf een artsenij ons weer opbeurt óf een blijde ontmoeting ons den moed hergeeft; en dan voelen we opeens dien schuilgeganen levensgeest weer op den voorgrond dringen; onze pols zwelt; ons zenuwleven wordt wakker; alles in ons leeft op; en opeens voelen we ons weer rijk en overgelukkig. Tot zelfs in ons woord „doorstraling" drukt onze taal dit eerst zich terugtrekken en straks terugkeeren van den levensgeest ten opzichte van ons stofifelijk lichaam zoo schilderachtig uit. „Ik heb geen doorstraling" zegt zoo teekenachtif: „De levensgeest is er nog wel, maar hij werkt niet door."

Breng dit nu op het mystieke Lichaam des Heeren over, en wat verkrijgt ge dan.'' Immers dit, dat er nu eens tijden gullen zijn, dat de kerke Gods in dofien., matten staat inzinkt, doordien de levensgeest des LichRams wel niet wegging, maar zich toch terugtrok; en daarentegen andere tijden, dat de kerke Gods bezield en vol van heilige verrukking zal zijn, omdat diezelfde levensgeest, die zich eerst terugtrok, nu weer heel het Lichaam met heilige energie doortintelt. Dan werkt het Hoofd weer op al de leden des L'chaams, ea al de leden des Lichaams werken weer snel en bezield op het eenige Hoofd terug; en het heerlijk genot wordt gekend, dat er stroomen van leven en zegen uit het Hoofd in genade afdalen, en evenzoo in dankj en lofzegging weer uit de leden naar het Hoofd opklimmen.

Zulke rijke, heerlijke dagen beleefde de eerste Christelijke kerk van Jeruzalem, en heeft de kerk daarna herhaaldelijk, vooral ook in de dagen der Reformatie gekend. En al is sinds weer veel ingezonken, toch is ook in den Reveil en in de geestelijke bewegingen dezer eeuw weer veel heerlijke veerkracht openbaar geworden; zalige momenten waarin de kudde des Heeren zich weer zielsinnig één met haar Hoofd en Heiland gevoeld heeft.

Maar ditzelfde verschijnsel nu dat de Heilige Geest (hier bepaaldelijk bedoeld als de levensgeest van het Lichaam des Heeren) zich nu en dan terugtrekt, als Hij bedroefd wordt, en dan weer voller en rijker zich geeft, zoo Gods tijd gekomen is, herhaalt zich nog op andere wijze, en wel bepaaldelik in tweeërlei zin.

Vooreerst door het gewone verbruik Van geschonken levenskracht. Ook bij uw stoffelijk lichaam is dit zoo. Ge staat 's morgens op, en dank zij den genoten slaap, is de levensgeest weer krachtig in u. Maar ge gaat aan uw arbeid; ge put uw Itracht uit; en zoo wordt ge moede; tot ge weer aan den middagdisch u schaart en u voedt met het brood uws bescheiden deels; en op die wijs keert dan de normale werking van den levensgeest weer in u terug.

Welnu, juist zoo gaat het toe in het'\ Lichaam des Heeren. Ook dat Lichaam des Heeren heeft zijn arbeid, heeft zijn moeite, heeft zijn worstelingen, en in de veelvuldigheden des levens verbruikt het zijn kracht. Dit maakt dan moede. De kracht zinkt in. En kwam er dan geen voeding, zoo zou de kracht, de veerkracht, de levenskracht van het Lichaam des Heere schade lijden. Dus moet dsn ook aan dat Lichaam des Heeren voedsel gereikt, en voedsel overeenkomstig zijn natuur en naar zijn aard; en dat voedsel nu biedt de Heere ons aan zijn heiligen Disch, Leeft dus een kerk geregeld, d. w. z, kent ze haar rust en haar arbeid, en zoekt ze, als de levenskracht en geloofskracht door den arbeid en de moeite des daags weder ten einde raakt, geregeld voeding en onderhouding voor haar levenskracht aan den heiligen Disch, dan zal die levenskracht haar telkens weer vernieuwd en verhoogd worden, en alzoo haar leven tieren. Dan toch leeft ze naar den regel, dien God voor haar heeft ingesteld. Maar wil ze wijzer zijn dan haar Heere, en arbeidt en strijdt ze wel, maar zoo dat ze verzuimt telkens weer aan den heiligen Disch de 'verbruikte kracht te herstellen, dan moet haar geestelijk leven er onder gaan lijden, en moet ze geestelijk krank worden. Vandaar dat de eerste Christenen, wier strijd zoo heftig en zoo machtig was, gedurig den heiligen Disch zochten; dat Calvijn, die optrad in een tijd toen men maar eenmaal des jaars communiceerde, liefst elke maand den Disch des Heeren zag aanrichten; en dat ook nu weer in tal van kerken het heilig Avondmaal ten minste om de andere maand gehouden wordt.

Dat vooreerst, maar hierbij komt nu in de tweede plaats, dat hetgeen alzoo geldt voor het Lichaam des Heeren in Jzijn grootere afmetingen, ook alzoo geldt voor de enkele leden van dat Lichaam^ en dat dan ook hierbij de boven aangeduide onderscheiding doorgaat. Ook de enkele geloovige zal tweeërlei verschil in zijn geestelijk wel bevinden opmerken. In de eerste plaats toch zal de gewone afmatting komen, die telkens na veel moeite en strijd te bespeuren valt; en ten andere zal hij het onderscheid kennen tusschen perioden in zijn leven, dat hij liefst boven de engelen uit zou zingen; en andere tijdperken, dat hij zoo neerslachtig en doodsch er aan toe is, dat geen toon des lofs over zijn lippen komt. Beide verschijnselen nu hebben gelijke oorzaak, en die oorzaak is, dat de levensgeest van het Lichaam des Heeren,

d, w. z. de Heilige Geest niet sterk genoeg uit het Hoofd op ons als leden des Lichaams werkt. Alleen maar bij gewone uitputting is dit verschijnsel normaal en herstelt zich vanzelf weer door het heilig Avondmaal, terwijl het tweede verschijnsel ongeregeld is, meestal zijn oorzaak in persoonlijke zonden vindt, en dikwijls niet dan na jaren weer terecht komt.

Met het oog op het heilig Avondmaal bepalen we ons hier dus tot de gewone geestelijke uitputting, en zeggen daarvan ook nu — thans met toepassing op de enkele leden, gelijk straks met betrekking tot heel het Lichaam — dat de Christus, wetende hoe deze geloofsuitputting het natuurlijk gevolg zou zijn van den strijd en de moeite waarin het leven ons verwikkelt, juist daarom zijn heilig Nachtmaal heeft ingesteld, opdat hij door dien Disch de verbruikte geloofskracht in ons herstellen zou. Wie nu in gehoorzaamheid aan zijn Heere, op geregelde tijden, die voeding en dat herstel van geloofskracht zoekt, diens geestelijk leven blijft dan ook de veerkracht des geloofs, der liefde' en der hope behouden, en het einde is dat hij geestelijk gezond blijft. Wie daarentegen deze ordinantie zijns Heeren acht niet van noode te hebben, die is ói geestelijk niet moede, omdat hij geestelijk niet streed noch arbeidde, óf wel, zoo hij moede is, begaat hij de zonde van zich het door Christus verordende voedsel te onthouden, en zoo is het zijn eigen schuld zoo hij al dieper inzinkt, en lijden gaat aan mystieke congestie of aan rationalistische vermagering.

En hiermee nu treedt de eigenlijke werking en vrucht van het heilig Avondmaal in het duidelijkste licht. Het heilig Avondmaal is niet een middel, dat Christus verordend heeft, om zijn verkorenen de wedergeboorte te schenken, want niemand kan aan het heilig Avondmaal komen, tenzij hij vooraf gedoopt zij; en niemand mag gedoopt tenzij op onderstelling van voorafgegane wedergeboorte. En evenmin mag het heilig Avondmaal beschouwd als een middel ter bekeering in principieelen zin, want de gedoopte is krachtens zijn Doop tot bekeering geroepen, en kan, geestelijk opgevat, niet ten Avondmaal komen, tenzij hij aan dezen eisch van zijn Doop voldaan hebbe. Vernieuwing en verdieping van bekeering moet er natuurlijk altoos weer zijn, en daartoe kan ook het heilig Avondmaal meewerken, maar de principieele bekeering, waardoor iemand er toe komt om op te staan en aan de wereld den rug toe te keeren en te kiezen voor Jezus als zijn Heere en zijn Koning, moet aan het eerste Avondmaal zijn voorafgegaan.

En ook mag het heilig Avondmaal niet beschouwd als een middel ter mededeeling van gewone genade voor genade, gelijk de Heere die aan zijn uitverkorenen pleegt te schenken, op en onder het gebed, onder den Dienst des Woords, bij de lezing der Heilige Schrift, in vrome gesprekken, en in en door de wederwaardigheden des levens. Het genot, het helder besef van alle deze gewone genadewerkingen moge door het heilig Avondmaal verhoogd worden, maar ze worden ons als zoodanig niet door het heilig Avondmaal geschonken. Iets wat daarom zoo kras moet uitgesproken, omdat v/ie waant aan het heilig Avondmaal niets dan deze gewone genadewerkingen te ontvangen, vanzelf wel tot de conclusie moet komen, dat hij het Avondmaal zeer wel missen kan. Is het toch zoo, dat ge het selfde wat het Avondmaal schenkt, ook genieten kunt buiten het Avondmaal, in uw gebed, onder den Dienst des Woords enz., dan ligt het voor de hand, dat het Avondmaal voor u iets overtolligs is geworden, waar ge zeer wel buiten kunt, zonder daarmee iets te missen.

En daarom moet onverbiddelijk vastgehouden aan deze twee. Vooreerst hieraan dat het sacrament des heiligen Avondmaals evenals het sacrament van den heiligen Doop dient en strekt, om iiw geloof te versterken. En ten andere dat het heilig Avondmaal uw geloof sterkt op deze bepaalde wijze, dat het de levenskracht van het mystieke Lichaam des Heeren, uit het Hoofd, ook in u als lid van dit Lichaam weer met nieuwe veerkracht tintelen doet.

Stel, uw voet is moede geworden van den langen weg, dien ge hebt afgelegd, dan kan die voet op allerlei wijs versterkt; hetzij door hem ruste te geven, of door hem te wasschen, of door hem in te wrijven met sterke vochten enz.; maar ook kan heel iets anders geschieden. Het is ook mogelijk dat plotseling in uw hoofd een bezielende gedachte opkomt; dat ge u herinnert iets vergeten te hebben, waardoor uw kind op een uur aistands in levensgevaar verkeert. Wat zal dan geschieden? Dan zal die alles beheerschende gedachte om uw kind te redden, plotseling uit uw hoofd in uw hart varen; dat hart sneller doen kloppen; daardoor uw bloed in sneller beweging brengen; die sneller beweging van uw bloed zal zich ook aan de zenuwen en spieren van uw voet mededeelen; en met dienzelfden voet, die niet meer kon van moeheid, zult ge opstaan en nogmaals dien langen weg afleggen, bijna zonder vermoeidheid te gevoelen.^ Wel een blijk dus, hoe er kracht uit het hoofd ia het bloed kan varen, en zoo zich kan mededeelen aan de leden, en de leden ^tot betooning van nieuwe kracht bekwamen.

Welnu, zoo nu ook gaat het in het Lichaam des Heeren toe. Ook de leden van dat lichaam kunnen gesterkt worden op allerlei andere wijs; maar geheel eenig blijft die sterking, als uit het Hoofd des Lichaams plotseling een bezieling in het levensbloed en zoo in de leden vaart; en voor die buitengewone sterking verordende de Heere zijn heilig Avondmaal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Van het heilig Avondmaal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's