Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dienst des Woords

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dienst des Woords

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dienst des Woords (5.) Vooral in Duitschland komt het thans al meer in zwang, de kracht en het wezen van den Dienst des Woords te zoeken in het getuigenis. Hieronder verstaat men, dat een Dienaar des Woords als getuige van den Christus optreedt, en dat in het afleggen van dit persoonlijk getuigenis de eigenlijke beteekenis van zijn optreden ligt.

Nu ligt er, waarom het verheeld, in deze opvatting van den Dienst des Woords iets dat machtig aantrekt, en zelfs een gedeeltelijke waarheid.

Iets dat machtig aantrekt, want niets boeit meer dan de kloeke, cordate, persoonlijke uiting van het manlijk hart, dat spreekt uit innerlijke overtuiging en, op grond van eigen zielservaring, zich aanbiedt als gids naar het alpenland van Gods heiligheden.

En ook ligt er een gedeeltelijke waarheid in; want, mits het geestelijk verstaan worde, als een strijd tegen zonde en dwaling, en dus tegen het rijk van Satan, is metterdaad elke Dienst des Woords, die wel loopt, een getuigenis voor Gods waarheid en voor de eere zijns naams,

Dat we desniettemin, zoo beslist mogelijk, tegen geheel deze voorstelling opkomen, vindt dan ook zijn grond minder in eenige bedenking tegen het denkbeeld van getuigen, als wel tegen de opvatting, die daaraan gehecht wordt.

Zij toch, die, met name in Duitschland, dit denkbeeld drijven, bedoelen hiermede, dat de kerk als kerke Gods geen waarheid bezit, maar dat de prediker, op grond van zijn ondervv-erpelijk geloof, in het midden der kerk voor zijn eigenaardige denkbeelden komt ijveren.

Dit loopt dus rechtstreeks uit op een ondermijning en vernietiging van de autoriteit van Gods Woord.

Niet op dat Woord zal de gemeente gewezen worden, als op het onwrikbaar anker harer hope en zekerheid, maar voor dit alle eeuwen verdurend gezag van Gods Woord zal in de plaats geschoven worden, de persoonlijke overtuiging van den tijdelijken prediker.

En dit nu is de vernietiging van het wezen der kerk.

Zoo wordt de gemeente gebouwd op een altijd kruienden zandgrond van persoonlijke, onderwerpelijke overtuiging, in plaats van op den vasten grond die haar in de Heilige Schrift geboden is. Het blijft dan niet meer het fundament van apostelen en profeten, maar het wordt het staketsel van de wisselende meeningen der elkaar opvolgende en afwisselende predikanten; terwijl in kerken waar meer dan één. leeraar tegelijk dient, de ééne gemeente, die als een rok zonder naad moet zijn, gescheurd en gedeeld wordt in zoovele brokstukken en lappen als er predikanten met een eigen overtuiging in haar midden optreden.

En wat men dan zegt, dat op Protestantsch terrein toch ten leste het geloof aan de Heilige Schrift, altoos rust op het Testimonium Spiritus Sancti, d. i, op het getuigenis van den Heiligen Geest, is wel ten deele waar, maar dekt daarom nog in het minst deze valsche voorstelling niet. Immers dit beginsel sluit volstrekt niet in zich, dat de gemeente gelooven zal, omdat de prediker persoonlijk overtuigd is; maar dat elk lid der gemeente persoonlijk overtuigd zal worden van de objectieve autoriteit der Heilige Schrift, die de prediker haar verkondigt.

Het is daarom volstrekt noodzakelijk, dat deze valsche voorstelling, voor zoover ze ook ten onzent insloop, met wortel en tak worde uitgeroeid.

Wat is, én naar luid der Schrift, én naar luid der afleiding, de beteekenis van getuigen.

Getuigen onderstelt altoos, dat er strijd zij; een strijd tusschen twee over gelijk of ongelijk; tusschen recht en onrecht; tusschen waarheid en logen; en dat nu beiderzijds door partijen getuigen worden opgeroepen, om de deugfdelijkheid hunner zaak te staven, of het ongelijk der tegenpartij te bewijzen.

Zoodra de strijd uit is, vervalt elk optreden van getuigen; en zoolang de strijd nog niet aanving, is er van getuigen nog geen sprake; of het moest dan zijn, dat men, om bij mogelijken strijd die komen k®n, zich vooraf te wapenen, reeds vooruit zijn getuigen aangaf; gelijk dit b, v. in zake het huwelijk, de geboorte, het overlijden, den Doop enz. voorkomt.

Spreek ik dus van gettdgen in zake de waarheid Gods, dan gaat dit altoos uit van het denkbeeld, dat deze waarheid Gods bestreden wordt; dat er een strijd ontbrand is tusschen God en de wereld, tusschen zijn Christus en Satan, tusschen zijn Woord en de valsche wijsheid of de overleveringen van menschen.

Zoo dikwijls het er dus op aankomt, om tegen die leugen der wereld voor Gods waarheid op te komen, moet er getuigd worden; en dit getuigenis moet volgehouden, ook al beloopt men er smaad mee, ja al kost het ons den dood.

Vandaar dan ook, dat ons woord getuige geheel hetzelfde woord is als het woord martelaar. „Martelaar" komt van het Grieksche woord martyr, en martyr beteekent op zichzelf volstrekt geen bloedgetuige, maar eenvoudig een getuige, zonder meer. En alleen daarom is de martelactr op Christelijk terrein allengs een bloedgetuige geworden, omdat een principieel doorgezet getuigenis voor den Christus bijna altoos op verlies van het leven te staan kwam.

Vandaar dan ook dat de profeten getuigen waren; dat Johannes de Dooper als een getuige optrad; dat Jezus zelf de, waarachtige en getrouwe getuige heet; en dat de apostelen worden opgeroepen om de getuigen des Heeren te zijn voor alle volken; maar dan ook met dit gevolg, dat én die profeten en apostelen, én die Dooper met zijn Messias, onveranderlijk hun getuigenis met hun tranen en hun bloed bezegeld hebben.

Hieruit volgt dus, dat de discipel des Heeren, hij zij dan leeraar of geen leeraar, hij zij man of vrouv/, ook nu nog altoos geroepen is, en tot het einde dezer bedeeling toe geroepen zal blijven, om als getuige des Heeren op te treden tegenover de wereld en de zonde, tegenover Satan en de valsche wetenschap; en dat derhalve heel de kerk van Christus de roeping heeft om als een getuige voor haar Koning in het midden der wereld te staan, en zich om dat getuigenis te laten smaden en vervolgen.

Maar juist daarom is het dan ook zoo door en door ongerijmd, een dienaar des Woords in de vergadering der geloovigen te laten optreden, als een getuige of martelaar voor den Naam des Heeren, Immers het feit zelf, dat hij niet in het midden der wereld, maar in het midden der geloovigen optreedt sluit de mogelijkheid zelfs, om hier als getuige te staan, te eenen male uit. De gemeente toch bestrijdt die waarheid niet, maar belijdt ze. Ze is er niet tegen, maar er voor. Alle strijd is hier afwezig, en daarom elk getuigenis ondenkbaar.

Als getuige voor den Christus kunt ge optreden op de markt; op de beurs; in de school der onchristelijke wetenschap; in de tempels der afgoden; onder Joden, Mahomedanen en Heidenen; maar niet in de „vergadering der geloovigen"; ofhetmoe.st dan zijn, dat ze den naam van „vergadering van geloovigen" nog wel droeg, doch na het wezen er van verloren te hebben,

In dit laatste geval echter, is het de roeping van den Dienaar des Woords, niet otn als getuige op' te treden, maar om zijn ontaarde en verbasterde kerk tot reformatie te brengen; en gelukt dit niet, haar te verlaten, uit haar te treden, en tegenover haar te gaan staan. En dan zeer zeker treedt hij als getuige tegenover haar op, maar juist na geconstateerd te hebben, dat ze geen vergadering der geloovigen meer is,

Hoe men het dan ook wende of keere, in de vergadering der geloovigen als Dienaar des Woords optredende, kan de leeraar geen getuige tegen de schare zijn, maar is hij medebeiijder en medegeloovige, die zelf deel van de vergadering der geloovigen uitmaakt, en met haar jubelt, dat deze gansche vergadering als een getuige tegenover de wereld mag staan.

De kerk, d, i, de vergadering der geloovigen, wordt als zoodanig in het zichtbare saamgehouden door den band der Belijdenis. Hierin ligt dus opgesloten, dat ze niet ontkent noch loochent, maar belijdt en toestemt; en hoe zou nu ooit een profeet

in de profetenschool tegen zijn medeprofeten zich overstellen als getuige ? ,

Slechts in één opzicht kan hier schijnbaar een uitzondering op bestaan.

Het feit is nameiijk onloochenbaar, dat Satan ook onder de kinderen Gods sluipt, en voortdurend kwaad zaad pp den akker strooit. En nu spreekt het vanzelf dat de p Dienst des Woords er op ingericht moet zijn, om dat onheilig kwaad te bestrijden en niet te rusten eer het terruggedrongen is.

Dit kwaad nu kan óf van zedelijken aard zijn, óf bestaan in insluipende ketterijen. En voor zooverre nu de Dienaar des Woords zijn roeping gevoelt, om tegen insluipende ketterijen te ijveren, treedt hij in zekeren zin weer als getuige op.

Doch ook zoo genomen is de Dienst des Woords nog geen getuigenis in eigenlijken zin, maar veeleer een terugroepen van de gemeente tot haar oorspronkelijke belijdenis en tot de autoriteit van Gods Woord.

Ze is dan in zekeren zin een kranke, een afgedoolde; maar toch nimmer staat ze vijandig tegen den Christus over, zoodat ze om het getuigenis voor den Christus den Dienaar smaden of steenigen zou.

Veeleer heeft de Dienaar des Woords ook bij het insluipen van zulke ketterijen nog 7> !L\OO% di& 'a. grond des Woords met öe g loovigen gemeen; en het is staande op dezen gemeenschappelijken bodem, en sterk door de gemeenschappelijke belijdenis, dat hij de afdelingen ia de schare verbetert en ze terugleidt naar de heldere wateren.

Wil men nu dat laatste een getuigenis voor de conscientie noemen, ons wel; mits men dan maar wil - inzien, dat dit heel iets anders is, dan hetgeen de Schrift onder een „getuige des Heeren" verstaat. Zoo toch opgevat, is het niet de Dienaar die persoonlijk als getuige optreedt, maar het is de kerke Gods in haar geheel, die door den mond van den Dienaar optreedt als getuige tegen haar afgedoolde leden.

En zoo blijft dus voor het optreden van den Dienaar als getuige nog slechts één punt ter bespreking over, dat we in een volgend nummer ter sprake brengen.

Men kan namelijk met het afteggen van „getuigenis" ook bedoelen, het optreden van den Dienaar des Woords, als persoonlijk bekeerde, om getuigenis af te leggen voor de realiteit des geestelijken levens. Iets wat uiteraard geheel iets anders is, en deswege afzonderlijk dient toegelicht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Dienst des Woords

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's