Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een ieder wiens harte vrijwillig is”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een ieder wiens harte vrijwillig is”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Neemt van hetgeen gijlieden hebt, een hefoffer den Heere; een ieder, wiens liartvrijwilligr is zal het irengen, ten hetoffer des Heeren: oud, en zilver, en koper. Exodus 35 : 5.

»Lusten ên lastett' zegt de gemeene spreekwijs, hoeren altoos bijeen; en zoo volgt reeds hieruit, dat wie tot de volle gemeenschap der kerk opklimt en alzoo deel aan het heilig Avondmaal erlangt, deswege dan nu ook geroepen is, om meê den schouder te zetten onder den gddelijken last van het kerkelijk leven.

Slechts moet dat stuitende denkbeeld van een »geldeUjken last" hier terstond vertolkt en overgezet in zijn Christelijke benaming, en dan heet het, in Schriftuurlijke termen, eene vrijwillige offerande.

Ook dit nu is, bij het doen van openbare belijdenis, een punt van het uiterste gewicht, dat uit uw belijdenis voortvloeit, en in uw stipulatiën met de kerk begrepen is, en waar toch bijna niemand in die dagen aan denkt.

Reeds in oude dagen had God de Heere tot zijn kerk gezegd: Neemt van hetgeen gijlieden hebt, een hefoffer den Heere; een ieder, wiens hart vrijwillig is, zal liet l> r^!gen, t.enhe{^ ofier des Heeren: oud, en zilver, en koper" (Ex. 35 : 5)

Hieruit volgt dus, dat wie het niet brengt, nog «'«vrijwillig in zijn hart staat, en een hart dat nog onvrijwillig is, om den Heere van zijn goed te dienen, kan dat wel tot openbare belijdenis komen? Vloekt het eene niet tegen het andere? Ge zoudt God liefhebben »met heel uw hart, met heel uw ziele en met al uw krachten", en zie, ge kunt zelfs het hefoffer van uw goed niet op zijn altaar brengen.

In dat los zijn van of nog vast zitten aan zijn geld, ligt dus wel degelijk een geestelijk kenmerk. Ge merkt dat ook wel aan den rijken jongeling. Die wilde, om zoo te zeggen, ook belijdenis doen, en Jezus vroeg hem, hoe hij met de geboden stond, en hij dacht goed; maar nu vraagt Jezus of hij zijn goed kan verkoopen voor 's Heeren armen, en nu breekt zijn wilskracht, en hij druipt af. Zijn geld behoudt hij, maar zijn God heeft hij verloren.

Zoo zit dus de vraag, of ge reeds in staat en bereid zijt, om een vrijwillig offer te brengen, wel terdege in de openbare belijdenis in, en de kerk schiet te kort in haar plicht, zoo ze dit onderzoek naar de bereidheid om vrijwillig te offeren nalaat.

»Een ieder, wiens hart vrijwillig is, zal het brengen.'"

Alzoo zegt uw God, j en aan dien toetssteen zult ook gij dus gekend worden.

Gekend in dien zin, dat ge niet maar bij gelegenheid van uw belijdenis een extra gift in de collecte geeft. Dat is ook wel goed, maar dat is het niet. Neen, maar bedoeld is, dat ook gij u bereid verklaart en uw bereidwilligheid toont, om nu voortaan van uw goed den Heere te dienen en Hem van uw goed te vereeren.

Dienen én vereeren; die beide.

Dienen is, mede zorgen, dat er" niets ontbreekt voor den dienst des Heeren; en vereeren is, uit vrijen aandrang nu en dan nog eens iets bijzonders doen. Juist zooals een kind zijn vader dient, voor zoover hij hulpe behoeft, en dan nog op den feestdag hem iets vereert, als blijk van liefde en eerbiedenisse.

Slechts één bezwaar bestaat vaak hiertegen, bij wie voor het eerst ten Avondmaal gaat. Dit namelijk, dat een jong man, en vooral een jongedochter, vaak nog geen eigen geld heeft. Wel in de lagere klasse, als ze op ambacht zijn of als dienstbode dienen; en ook wel in zeer rijke gezinnen, als ze legaten en extra toelagen hebben; maar niet in den gewonen burgerstand, als ze nog bij hun ouders thuis zijn, en eer nog kosten.

En nu is het opmerkelijk, lioe juist de lagere klasse en de hoogste klasse de heilige kunst van het geven allengs leerden, en hoe omgekeerd de onbekwaamheid om van zijn geld af te geven nog het meest voorkomt bij den burger middelstand.

Dit is stellig voor een niet gering deel daaraan toe te schrijven, dat wie tot belijdenis kwam en op ambacht of in een dienst was, van meet af het geven begon en er sinds vordermgen in maakte; en dat omgekeerd de zoons en dochters van onze burgergezinnen die leerschool vaak misten.

Just daarom is het zaak er op te wijzen, dat dit vrijwillig offeren een beginsel geldt en niet aan het vele hangt.

En wat ziet men nu, dat deze zelfde jongelingen en jongedochters van hun weekgeld als anderszins nog wel een geschenk aan hun ouders op aarde vereeren, maar dat de zucht, de lust, de heilige geestdrift, om ook den Heere van hun goed te vereeren, niet in hen opkomt.

In de collecte geven ze vaak slechts datgene, wat vader of moeder er hun voor in de hand legt. Dan reiken zij het over, en geven dus niets.

De zeer kleine kinderen nu uitgezonderd is het daarom raadzaam, dat men zijn kinderen ook in de collecte van hun »eigen geld" laat geven. Dan zit in één penning van »eigen geld" meer zedelijke kracht dan in tien penningen, die ze slechts uit zak in zak overdragen.

En althans wie belijdenis deed, moet zelf geven, en er desnoods apart voor verdienen, om het te kunnen doen.

»Een ieder wiens hart vrijwillig is, zal het brengen-".

Brengen omdat het noodig is, en omdat het hemzelf een triomf bereidt.

Het is noodig.

De kerke Gods kan niet anders dan duur zijn; zeer duur. Zoo zelfs dat Jezus om dit sterk voelbaar te maken, tot dien jongeling zei: „ Verkoop al uw goed."

Reeds de dienst toch van het Woord en de Sacramenten mag niet kwijnen uit geldverlegenheid. Van de dienaren des Woords zegt de heilige apostel: »Wie dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? " En ook: »Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? " En nogmaals: »Wie weidt een kudde en eet niet van de melk der kudde? "

Maar bovendien moet in Christus' kerk de dienst der opleiding en der barmhartigheid bloeien.

Recht Sabbat vieren, zegt uw Catechismus, is allereerst zorgen dat de kerken en scholen onderhouden worden. Dat is de dienst der Opleiding. En dan »den armen Christelijke handreiking te doen"; dat is de dienst der Barmhartigheid.

Meer nog.

De kerk van Christus is niet gelijk een mierennest, dat slechts voor zichzelven vergadert.

Dus moet ook het Evangelie des Koninkrijks door de kerk uitgedragen naar wie nog niet gelooven, door zending in het land en door zending buiten ons land. En evenzoo moet ook de ontferminge Gods door de kerk uitgedragen naar wat ellendig is buiten haar eigen kring.

Ook de zending is tweeërlei. Een zending door het Woord, en een zending door Barmhartigheid.

Hoe rijker en milder dit nu kan, hoe heerlijker de naam des Heeren geloofd wordt.

En daarom een kerk is duur; zeer duur Ze moest, zou het wel zijn, onvergelijkelijk veel rijker zijn dan thans.

Het brengen van het vrijwillig offer is dus noodig; maar ook voor wie het vrijwillig brengt, ligt in die offerande een geestelijke triomf.

God had zijn kerk ook zóó kunnen scheppen, dat ze geen geld noodig had. Denk maar aan het leven van de kerk in de woestijn.

Dat Hij het nu zoo deed, dat ze wel geld, en veel geld, behoeft, heeft tegelijk een geestelijke strekking het is een stuk van onze heiligmaking.

«Gierigheid, " of gelijk er in het oorspronkelijke letterlijk staat: »Het zilver lief te hebben, is de wortel van alle kwaad.

Al wat u dus van deze »liefde voor het geld" afbrengt, is u een reddende, behoudende, zaligende macht.

Ge moet dus niet maar Christen zijn én geven; neen, maar het geven zelf moet toonen, dat ge Christen zijt, en u van jaar tot jaar in degelijker zin een Christen maken.

Niet, natuurlijk, afsof ge door veel offerande uw zaligheid kondt verwerven. Aan uw zaligheid doet uw offerande niets toe; en al verkocht ge al uw goed om den armen te geven, en ge hadt de liefde niet, zoo waart ge niets.

Uw offerande is alzoo slechts dan een triomf, zoo ge het vrijwillig doet; niet om naam te maken ; niet noodgedwongen en afgeperst; niet om u een eereplaats in den hemel te koopen; maar uit liefde, uit niets dan liefde, uit liefde voor God en voor uw naaste.

Doch dan is er ook triomf.

Want het geld maant: »Heb mij lief, en laat uw God en uw armen varen"; en God roept: »Geef Mij uw hart en geef uw hart aan het geld niet."

En daarom: Wie zijn God hoort en dus vrijwillig is, die zal het brengen; en die brengt het ook, en hem is het ten zegen.

Zijn offerande veeleer rijker. maakt hem niet armer, maar

Goud, zilver en koper.

Drie metalen, naar de] drie graden van vermogen, gelijk het Gode beliefd heeft zijn menschenkinderen op ongelijke wijs het geldelijk vermogen toe te bedeelen.

Als er dus een man is, die zegt: »Nu heb ik zooveel o verdiend, dat ik leven kan, en dus scheid ik er uit eii-ga rentenieren"; dan kan dit zeer wel zonde wezen, als hij zich niet ook heeft afgevraagd: »Heb ik misschien ook gespaard en opgelegd van wat ik aan God en zijn dienst onthouden heb''; en niet ook zich afvroeg: »Heb ik zooveel, dat ikzelf leven kan en de kerke Gods kan helpen leven?

Zoo diep grijpt deze eisch in het leven in.

Want dit is toch maar de zaak, dat we van nature geneigd zijn, om te denken: »Ik en mijn gezin, we moeten wonen, we moeten spijs en kleeding en deksel hebben", en ja, als er dan nog iets overschiet, dan zij die luttele kleinigheid voor Gods huis.

Doch wie nog zóó denkt, die doe dan ook geen openbare belijdenis, want voor hem is de dienst van zijn God blijkbaar nog bijzaak.

Keer het liever om, en zeg: »Ik en mijn gezin we hebben onzen God en zijn dienst noodig en dan voorts spijs en kleed en dek."

Zoo immers is het naar Jezus' regel: »Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid."

Het tiende van ons inkomen is wel het minste dat we afstaan kunnen. Dan is het nog niet veel; maar dan rekent de dienst van uw God althans mede.

Het is de waardeering van uw lichaam en van uw ziel in hun onderlinge prijs en waardij.

Wie nog meest „lichaam" is, zal weinig voor zijn ziel en dus ook voor zijn God overhebben. En hij alleen, die tot de belijdenis komt, dat de ziel veel meer waard is, zal ook voor de ziel veel hooger prijs en geld over hebben; en dan is het hart vrijwillig gemaakt, en dan brengt ge uw offer.

Zoo ge hoog in de maatschappij staat, uw goud, en geen zilver noch koper.

Zoo ge zeer laag in de maatschappij leeft, uw koper.

En zoo ge tusschenbeide inleeft, uw zilver. Het kleine zilverstuk zoo ge kleme macht hebt; het groote zoo ge veel ontvingt.

En mits het naar dien maatstaf maar ga, dan is alle gave Gode welbehaaglijk.

Het penningske van de weduwe bovenal.

KUYPER,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Een ieder wiens harte vrijwillig is”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's