Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Datzelve zal u den kop vermorzelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Datzelve zal u den kop vermorzelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

[.PAASGHFEEST.]

En Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad : datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Jjet de verzenen vermorzelen. Gen. 3:15.

Zoo dikwijls ons heerlijk Paaschfeest terugkeert, ontsluit onze God en Vader voor zijn volk op aarde vttet de bron van rijke en overvloedige vertroosting. Want al zijn de genadegiften des Heeren ontelbaar, en al is heel zijn Woord voor den pelgrim op aarde een staf die hem voor wankelen behoedt en een licht op zijn pad, toch is er onder alle daden van 's Heeren mogendheid niets dat in rijkdom van vertroosting met de opwekking van Christus uit de dooden op één lijn mag worden geplaatst.

„Wie is het die verdoemt.'" vroeg de heilige apostel, en hij antwoordt: Christus is het, die gestorven is; wat meer is, die ook opgewekt is". En in zijn brief aan de kerk van Efeze jubelt deaelfde apostel in > de uitnemende grootheid van 's Heeren kracht, naar de werking der sterkte zijner macht, die Hij gewrocht heefc in Christus, als Hij hem uit de dooden heeft opgewekt" (Ef. I : 19, 20). En hebt ge niets aan de vergeving uwer zonden, tenzij ge ook gerechtvaardigd zijt voor God, hoor het dan hoe Christus wel overgeleverd is om onze zonden, maar opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Ja, om het nóg sterker uit te drukken schrijft Paulus zelfs aan de kerk te Colosse, „dat Christus in zijn opstaf.ding, de helsche overheden en machten heeft uitgetogen, ze in het openbaar ten toon gesteld heeft, en door zijn verrijzenis uit de dooden over hen heeft getriomfeerd" (2: S).

Reeds dit zegt ons, welk een geheel eenige beteekenis de opstanding van Jezus in het rijk geheel van het genadewerk heeft, en hoe een kind van God nog niet verstaat wat het is dat sij'n Heiland verrees, zoolang hij ia die opstanding nog niet roemt, als in de bron van zijn vertroosting.

Er is in het wondere paradijs, waarin zoo ontzettend diep geleefd is, en zooveel is beslist, en waarvan we toch zoo weinig weten, een profetie van Godswege uitgegaan, die de moeder is van alle profetie en van alle heil, dat naar het bestek van deze profetie gekomen is. En die profetie luidde, dat er een strijd op leven en, dood tusschen Gods volk en Satan zou ontbranden ; dat in dien strijd Satan het vrouwenzaad ter neder zou werpen door hem de verzenen te vermorzelen; maar dat daarna dat zaad der vrouwe Satan den kop zou verpletteren.

Tot zulk een strijd zou het komen, niet tusschen Satan en de wereld, noch ook tusschen Satan en den rechtschapen natuurlijken menscb. Integendeel van nature zou al wat uit vleesch geboren was, met Satan heulen, voor Satan knielen, en al ware het met tegenstribbeling, toch naar Satans wil doen. Neen, die strijd zou uitsluitend ontbranden tusschen Satan en Gods volk, want er kon geen vijandschap komen, tenzij God zelf eerst die vijandschap zette; en in wiens hart is die vijandschap tegen Satan ooit door God zelf gezet, tenzij Hij zulk een hart wederbaarde en zulk een kind des menschen, gelijk Da Costa zong, „tot een nieuwe bevatting herteelde."

In dien strijd zou het bang toegaan, en het bange in dien strijd zou, om menschelijk te spreken, eindeloos duren; ja die strijd duurt nog voort; en asn dien strijd kan geen einde komen voordat Christus op de wolken wederkeert en de Satan voor altoos wordt gebonden en geworpen in den poel des vuurs.

Meer nog, in dien strijd zou het met schijnbaar, o, zoo ongelijke kracht gaan. Satan altoos de machtige, die verreweg het grootste deel van de kinderen der menschen op zijn kant trok; en daartegenover Gods volk als een „klein kuddeke, " zeven duizend die de knie voor Baal niet hebben gebogen, een Gideonsbende, het „wormpje Jacobs." Ja, geen cogenblik mocht het zelfs bij dien btrijd den schijn hebben, alsof Gods volk door meerder aantal, keuriger talent of geduchter v/apening, zoo al niet overwon, maar dan toch in die worsteling stand hield.

Integendeel, Godes moest alle kracht, van Hem alle raad, voor Hem al de eere zijn.

Alleen omdat Hij werkte, zou nietnand weerstaan l'unnen; e'.i de. kracht v/aardoor Hij in dien strijd zijn volk zou staande houden, zou zijn de kracht van sijn Woord.

Zie, dat Woord is het eenige wat God zijn volk op den pelgrimstocht, en alle wapen dat de Heere zijn volk in dien bangen strijd meegeeft.

Hij doet in het Pardijs nog niets. Veeleer blijven alle dingen, nadat de val was ingetreden, gelijk ze in den aanvang geweest zijn. En ai wat zijn volk ontvangt is een Woord. Het woord dat de kop van Satan zal verpletterd worden.

Een woord van belofte; een woord van vertroosting; een woord dat waarborg biedt voor eindelijken triomf.

Wie nu dat v/oord aangreep, aan dat woord zich vastklemde, en dat woord van zijn God geloofde, die wist, dat het einde heerlijk zou zijn, en v/as juist door die zalige wetenschap voor Satan onverwinbaar.

Maar ook, wie dat woord verwierp of liggen liet, of in zijn ongeloof tegensprak, die zakte in en bezweek en moest eindigen, met naar Satan over te loopen.

En hierin nu ligt van het paradijs af al'de tegenstelling tusschen 's Heeren volk, en tusschen hen die dat volk weerstaan. Immers voor dat volk alleen is 's Heeren Woord het kleinood hunner ziel, de erfenisse voor hun geslacht geworden. Dat Woord hebben ze gehoord; ze hebben het beluisterd; het heeft als muziek in hun zielsoor geklonken. Het wierd hun het geestelijk tooverwoord, waaraan ze zich telkens weer oprichtten. En zoo diep kon nooit hun moedeloosheid ze doen zinken, of als krachtig, als met doordringende stem, dat wondere woord van goddelijke belofte weer als een echo, op wat God eens sprak, in het hart weerklonk, dan leefden aeweer op, dan waren ze weer getroost, dan ontvlamden ze wser in heilige geestdrift, en dan stonden ze te midden van het gruwzaamst lijden, weer over dat lijden getroost.

De kop van Satan zou verpletterd worden, en natuurlijk een slang, waarvan de kop verpletterd is, die kan u niets meer doen. Daar kan een kind bij staan, dat toch het ondier tot elke kronkeling onmachtig is, en zijn tand niet meer wonde'n kan, en zijn gif niet meer deert.

En èix begeerde Gods echte volk. Het 'moest niet maar zoo komen, dat Satan ze niet meer vervolgen en jagen kon. Satan moest niet maar gekneveld, zoodat ze hèm ontvlieden konden. Neen, Satan moest met verpletterden kop daar voor aller oog neerliggen, dat Gods volk, met hun kinderen, er bij kon gaan staan, cm zich te verlustigen in de aanschouwing, hoe volkomen door Gods wondere mogendheid Satans macht om te verderven vernietigd was.

Is nu dat oogenblik van triomf, is die ure van zegepraal, voor Gods volk reeds gekomen, of toeft de jubelzang van die victorie nog?

Wees bij het beantwoorden van die vraag ernstig, wees oprecht, ea speel niet met woorden.

Neen, in volkomen zin is die triomf nog niet bereikt.

Satan heeft nog wel terdege macht. Ds kerke Gods ondervindt dit nu nog elk oogenblik en in alle landen. De vijand onzer ziele maakt zich telkens op, om ons zelven persoonlijk en het hart onzer kinderen te verwoesten. In de gedachten en de overleggingen, die de volkeren beroeren, is nog steeds zijn invloed merkbaar.

Zóó gebonden dat hij zich niet meer roeren kan, en zoo den kop verpletterd, dat hij zich niet meer slingeren kan in zijn kronkelingen, is Satan nog niet. Zijn gif is nog op verre na niet krachteloos. En de ure, dat hij voor eeuwig in den poel des vuurs zal geworpen worden, komt niet, eer Christus op de wolken is verschenen. Ja zelfs moet aan die wederkomst van den Christus nog een ontzettende openbaring van de macht van Satan voorafgaan, als de „mensch der zonde" komt en de Antichrist zal geopenbaard worden, die zich stelt tegen al wat God genaamd wordt, om zich zelf als God te laten aanbidden.

De zoetvoerige voorstelling, alsof Satan wel in het Oude Testament thuis hoorde, maar nu na het kruis van Golgotha, van alle macht was beroofd, moet dus in naam der Heilige Schrift tegengesproken, en wordt dan ook door de .wrange, bittere zielservaring van elk kind Gods weerlegd.

Ja, waarlijk, Satan leeft nog. Sitan oefent nog macht en spant zijn strikken nóg, en eeuw in eeuw uit moet Gods kerke, en in die kerke al Gods volk blijven bidden: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Bóoze."

Eens komt de voltooide triomf gewisselijk, ffsaar hij kan ii, '£5'kothe% tenzij eerst alle boosheid van Satan hebbe uitgewoed, en het rijk der heerlijkheid van onzen Heiland inga.

In zoover leeft dus Gods volk ook nu nog uit de profetie; teert ook nu nog Gods echte kind 'Op de paradijsbelofte; en vlamt het van dorst naar die heerlijke ure, als eens alle strijd uit zal hebben, de laatste vijand aan Jezus' voeten zal onderworpen zijn, en het worden zal God alles in allen, opdat al zijn volk met "Hem deeïe in zijn glorie en heerlijkheid.

Maar toch dit is niet al.

Want de paradijsbelofte is v/el op zichzelve volkomen genoegzaam voor cnze vertroosting, en op zichzelf zouden we bij die paradijsbelofte niets bij behoeven; maar sinds het paradijs is dié belofie op de proej gesteld.

Tusschen ons en die belofte ligt het kruis van Golgotha,

Er was in die belofte niet maar iets beloofd, maar ook iets bedreigd; en wat die bedreiging inhield, is het bij Golgotha tot uitvoering gekomen. Het Vrouwenzaad verscheen, en aan dat Vrouwenzaad zijn de verzenen vermorzeld, zoodat de Christus werd nedergeworpen, en viel en uit werd gedragen naar de groeve der vertering.

Ten deele nu steunde deze ontzaglijke broedermoord aan den Zone Gods begaan de waarachtigheid en de betrouwbaarheid der belofte; want alzoo was het voorzegd. Dat het daartoe komen moest, was aangekondigd. En de komst van het Zaad der vrouwe én de val van dien Verkorene was geprofeteerd.

Doch juist daarom kon het bij dat kruis ook niet blijven.

Daarom moest er op dat kruis een heel eenige gebeurtenis volgten.

Want ware dat kruis het laatste geweest, en hadden we voorts niets ontvangen dan de Paradijsbelofte; zoo zou onze ziel geweigerd hebben getroost te worden, omdat dan blijk baar Satan het van God gewonnen had, en Gods raadslag niet had kunnen bestaan.

Wel het Zaad der vrouwe aan de verzenen vermorzeld; zelfs in ontzettenderzin vermorzeld dan de profetie verwachten fiet; vermorzeld tot in den dood; vermorzeld tot in de diepte der helle; vermorzeld tot de vervloeking in den eeuwigen dood toe; maar juist daardoor dan ook de tweede helft der Goddelijke profetie jammerlijk verijdeld, en juist datgene waarin de vertroosting van Gods volk lag, voor altoos afgesneden.

En zie, op dit punt treedt nu de Opstanding van Christus tusschenbeide. Bij dit snijpunt van de wegen der profetie treedt uw verrezen Heiland vooi" u. Aan dit keerpunt van den weg Gods genaderd, komt Gods engel u toezingen van Immanuël die overwon.

Stel het u toch helder voor, wat ia dat graf van Jezus op het spel stond.

Satan is geen denkbeeldig wezen, maar een wezenlijk bestaande, ontzettend machtige geest, die heel een heir van geesten onder zijü bevelen heeft. Door den val in het Paradijs had de mensch, die den hof tegen Satan bewaken moest, deze ontzettende macht van Satan in deze wereld binnengelaten, en de mogelijkheid voor Satan geschapen, om heel ons menschelijk geslacht, met al zijn macht en kracht, zijn gaven en talenten, zichzelven tot een instrument te bereiden, waarmee hij Gods werk bestrijden, Gods volk aanranden, en den raad Gods vernietigen zou.

En ook, die macht van Satan in ons geslacht was niet denkbeeldig, maar werkte en gistte en 'broeide in al het leven der volken en in het persoonlijk leven en de hartstochten van het menschelijk hart. Tot zelfs in Israël wis die macht van Satan binnengedrongen. Bijna alle eeuwen door ziet ge het grooter deel van Israël achter den Baal loopen, of de kalveren dienen, of zich nederbuigen voor. den Moloch en voor de Astheróth,

Schier alle macht der wereld organiseert zich tot een welgeordende macht, die vijandig tegen God overstaat. Zoo doen de wijsgeeren in hun wetenschap; de kunstenaars in hun kunsttempel; de priesters bij hun altaren; de wetgevers in hun. wetten; de koningen in hun bewind; de veldheeren aan het hoofd hunner legerscharen; al het volk in zijn jagen naar geld en zingenot; elk menschenkind in de onreine tochten van zijn hart.

En tegen die macht in moet nu God zijn beloften waar maken; zijn volk weerbaar stellen en stand doen houden; en zijn Immanuël aan & & < ci stam van Israël doe uitkomen, en door dien Immanuël het wonder tot stand brengen, om én vlekkeloos in zijn heiligheid te blijven, en toch al de zonde van-zijn volk te verzoenen.

En de Heere toont zijn mogendheid; Hij kent en roept de zijnen; Hij plant in Abraham den edelen wijnstok van Israël. De Heere zet door.

Als het moet is de watervloed, die alleen Noach redt, zijn instrument. Sodom en Gomorrah keert Hij om en overstort ze met zwavel vuur. Aan de Roode Zee bedwingt Hij Pharao en zijn ruiters. En hoe in Israël de afval ook telkens de overhand neme, toch kent Hij zijn getrouwen, en heeft er alle eeuwen door zeven duizend die zijn naam blijven aanroepen.

Maar nu komt het dan ook eindelijk.

Nu wordt Bethlehem in de glansen van het eeuwig licht gedoopt. Het kindeke rust in Maria's armen, Immanuël is er.

Dat merkt wel de wereld niet, en zelfs in Israël is er maar een enkele die het gelooft; maar Satan-weet het, en de demonen sidderen op die ontzettende wetensch.3p. ,

Vandaar dat van deze oogenblikken af al Satans kunst en toeleg is, om zich met dien Immanuël aan een strijd op leven en dood te wagen.

Nti is het de ure der beslissing. Nu moet het uitgemaakt, of hij in het eind overwinnen zal, of wel.... de zoo diep door hem gehate God,

Dat merkt gé' reeds aan Bethlehems kindermoord, en de vlucht naar Egypte. Dat speurt ge duidelijker nog als Jezus door hem verzocht wordt in de woestijn. Maar dat treedt toch eerst in het volle licht, als het blijkt tot een openlijken strijd te moeten komen, en Jezus in Israël als Profeet, straks als Priester en Koning, optreedt, en hèt nu moet beslist wie de sterkste is.

Nooit zijn de demonen dan ook zoolcffigebroken als in de drie jaren van spanning tusschen hemel en hel. Nooit zijn er bij een volk zoovele bezetenen geweest. En nooit is de boosheid, het verraad en de laagheid van het menschelijk hart zoo ontzettend uitgekomen, als in wat ge de drie jaren lange lijdensgeschiedenis van den Zoon des menschen kunt noemen.

Ze kennen hem de demonen, en ze zeggen hem openlijk dat hij de Zone Davids en Israels Messias is; maar onder dat zeggen woelen ze de booze hartstochten in Israël tegen hem op; tot eindelijk schier heel het volk, met zijn priesters en voorgangers aan het hoofd tegen hem in opstand komt, en alles roept om zijn b^oed; en Barabbas, de moordenaar, door het luidkeels roepen der bloeddorstige schare boven Jezus verkoren wordt.

Ea metterdaad gelukt die booze toeleg. Want Jezus doet niets tegen. Eer loopt hij schijnbaar zelf en uit eigen beweging het verderf in de kaken, In stede van in Galilea te blijven schuilen, komt hij zelf naar Jeruzalem. Judas, dien hij reeds lang doorzag, blijft hij in zijn gemeenschap dulden. Hij gaat op naar den tempel. Zoo ge wilt, hij tergt de Pbarizeen en spaart de priesters in geen enkel opzicht.

Hij doet niets om te ontkomen. Even vóór de gevangenneming toont hij nog wel, wat macht hij bezit, als hij de soldaten doet terugdeinzen. Maar die macht, die hem ten dienst stond, gebruikt hij niet.

Hij laat zich willig binden, en als een Lam gaat hij ter slachting.

Dat nu begreep Sataii niet.

Hij had gewild dat Jezus zou tegenwerken, zou tegenworsteien, zou tegenspartelen; en zelfs verleidde hij Petrus om het zwaard te trekken, en daarmede naar menschelijke manier voor zijn Jezus te strijden.

Maar Jezus wil het niet. Hij wit sterven. En als Satan nog één vreeze koestert, de vreeze namelijk, dat Jezus van het kruis zal afkomen en heel zijn opzet verdoen, blijft ook dit uit; blijft uit hoe hij Jezus ook door de priesters sarren laat, en hoe ze ook roepen: «Indien ge de Zone Gods zijt, kom af van het kruis."

Zoo gaat Jezus dan onder, en feitelijk viert Satan zijn zegepraal, de hel haar triomf.

Want Satan kende geen schrikkelijker macht dan den Dood. Tegen alle ander instrument had de mensch verweer gevonden; maar niet tegen den Dood. Tegen den Dood kon niemani op. Aan den Dood moest ieder zijn tol betalen. En nu het zoover gekomen was, dat ook Jezus door dien Dood overwonnen was, nu waande Satan zich van zijn zegepraal zeker.

God was teruggeslagen. Hij, Satan, hadgetiiumfeerd!

Maar nu komt dan ook de mogendheid des Heeren tusschenbeide. Meer nog, nu moest ze tusschenbeide treden. Nu of nooit moest het uitgemaakt en beslist, of er in God macht ook tegen den dood was; en of Immanuël, ook al was hij in den Dood geworpen, nochtans uit dien Dood kon worden gered en teruggebracht.

En dat nu is de glorie van uw Paaschfeest; dat de eeuwige jubel van Jezus' verrijzenis, dat toen, op dat beslissende oogenblik, Gods mogendheid is verschenen, en de ontzettende grootheid der sterkte van zijn Goddelijke kracht m.achtigis gebleken, om zelfs uit de banden van den Dood zijn Immanuël los te maken, en met goddelijke majesteit aan Satan zijn buit te ontrukken.

Te ontrukken, niet door de ziel van Jezus in den hemel op te nemen. Dat kon na het sterven toch gebeuren. Neen, maar doof den Immanuël, het Vleeschgeworden Woord in dat Vleesch uit den Dood weder te brengen; hem de wegen des levens bekend te maken; en te maken dat zijn Heilige geen verderving zag.

En dat nu is geschied op den derden morgen. Toen de wachters vloden, en Gods engelen nederdaalden, en de steen werd afgewenteld, en straks de gestorvene op het kruis weer in het midden zijner jongeren verscheen, en hun toonde de teekenen der nagelen in zijn handen, en de wonde van de speer in zijn zijde.

Want daartegenover stond Satan volkomen machteloos.

Daartegen was voor Satan geen enkel instrument bereid.

Dat moest hij aanzien. Aanzien in zijn ver reikende gevolgen voor het lot en voor de toekemst van hemel en aarde.

Nu had God overwonnen, en Satan was in beginsel voor eeuwig teruggeslagen.

En nu reeds was de ure te voorspellen en het oogenblik tegemoet te zien, waarop hem voor e^ens en voor altoos de kop zou worden verpletterd.

Want al is Satan nu nog levendig en nog ontzettend gewapend, en al is hem nog zoo groote macht gelaten, om én Gods kerk én Gods kinderen te verontrusten, toch vreezen nu de Godgetrouwen niet meer.

Want zie, als Satan ze nu weer aanvalt, staat tusschen hem en hun hart altoos die verrezen Heiland, die nu alle macht ontving in hemel en op aarde, en gezeten aan de rechteihand des Vaders, het den zijnen toe blijft roepen: „Niemand kan u rukken uit mijn hand!"

KüYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Datzelve zal u den kop vermorzelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's