Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Deze verborgenheid is groot.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Deze verborgenheid is groot.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente. (Ef. 5 : 32-)

Er is op aarde niets hoogers, niets waar rijker bezieling in schuilt, dan het heilig Avondvnaal van onzen Heere Jezus Christus. Als ge dddrtoe door de ontferraingen Gods eenmaal gekomen zijt, kunt ge in dit aardsche leren niet verder. Op het heilig Avondmaal volgt het leven in de hemden, waarvan die Disch des Heeren tegelijk de afschaduwing en de voorsmaak is Daarom wees Jezus zijn discipelen van het Avondmaal rechtstreeks naar dit heerlijk Koninkrijk, dat nog toeft, maar gewisselijk komt; toen hij tot hen zeide: »Ik zal niet meer met u drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot ik dien nieuw met u drinken zal in het Koninkrijk mijns Vaders."

En waarom anders staat nu dit Avondmaal zoo hoog, dan omdat er het diepste mysterie in ligt uitgesproken, dat in Gods raad besloten lag.

»Deze verborgenheid is groot", roept de heilige apostel aan de kerk van Efeze toe, gelijk hij aan Timotheus schreef: »De verborgenheid der godzaligheid is groot"; en al scheen hij beide malen op een andere zaak te doelen, toch is die diepe verborgenheid beide keeren in den grond één.

Als hij voor Timotheus' oor dien kreet van bewondering slaakt, doelt hij op de Vleeschwording van het Woord, op God geopenbaard in het vleesch, dus op het huwelijk tusschen God en onze menscfielijke ? mtuur. En als hij in zijn bijna episclien brief aan de kerk van Efeze dien uitroep van heilige verrukking herhaalt, wijst hij op het gemeene menschelijk huwelijk als symbool van innige ziels-en levensvereeniging tusschen den hemelschen Brui degoni., die voor God staat, en zijn duur gekochte 'Bruid, die nog toeft en strijdt op aarde.

Zoo doorglïiurt hij heel een reeks van heilige verborgenheden, maar die toch één zijn in den wortel der onnaspeurlijke Goddelijke liefde.

Zoowel de zonde als Satan scheidt, deelt, werpt haat en nijd in, en scheurt uiteen wat saamhoort.

En daartegen nu zou geen heul noch redding zijn, zoo niet deze diepste verborgenheid der liefde in God school; van die liefde die hecht en verbindt, die huwt en ineen doet smelten, en wat twee was tot één maakt.

»Deze twee zullen één zijn!" Aldus luidt de wondere spreuk van deze' Goddelijke verborgenheid. Een verborgenheid afgeschaduwd in het huwelijk; feitelijk in de kribbe van Bethlehem bezegeld; maar in vollen glans eerst opbloeiend, als de Bruid voor haar Christus bereid wordt.

En die Bruid nu, wanneer komt ze op aarde nader aan haar Bruidegom, dan aan zijn heilig Avondmaal ?

Deze verborgenheid is groot.

Ge denkt ze met uw verstand nooit deor; ge peilt ze niet met het dieplood van uw hart; ge kunt ze met al de spanning uwer ziel niet omvatten.

Al wat denkkracht den denker ; al wat kunst den kunstenaar; al wat dwepende liefde den minnaar van zijn Heiland biedt, is uitgeput, en nogmaals uitgeput, om al de diepte van dit heilig mysterie te doorwandelen; maar altoos schoot menschelijk vermogen tekort, om tot op den bodem zelf van dit heilgeheim door te dringen.

Eeuw in eeuw uit heeft dichter na dichter zich opgemaakt, om op de wieken der heiligste verbeelding, den glans van dit mysterie in het aangezicht te dringen; maar geen die niet bezweek. In de ontroering van het geschokt gevoel en in de tranen van diep opgewelde aandoening, heeft ons menschelijk hart al de zielskracht der verbeelding en al de gevoelskracht onzer z'inuwen te hulp geroepen, on de volheid van dit mysterie in te zwelgen; maar ook dat geweld van den hartstocht schoot te kert.

Deze verborgenheid is te machtig, te overweldigend, te groot. Ze overschrijdt het perk van ons creatuurlijk vermogen.

En ze moet dit doen, omdat in dit diepste mysterie van de Liefde, van het Huwelijk, van de Vleeschwording, of wilt ge van den godzaligen ziels-en levensband tusschen de kerk als de Bruid en den hemelschen Bruidegom, God zelf de onnaspeurlijke volheid van zijn eigen goddelijk Wezen uitstort, en de mate van ons creatuurlijk aanzijn tot die volheid niet reikt.

Deze Verborgenheid, waar Gods engelen begeerig zijn, om in te zien, verliest zich drie diep voor wie er inblikt.

Aan den ingang van dit diepe mysterie staat man en vrouw^ van wie God gezegd heeft: »Deze twee zullen tot één vleesch zijn.'''' Niet als twee die elkaar vinden, en nu overeenkomen om saam te wandelen op den levensweg, en nu arm in arm gaan. Neen, die man is op die vrouw, die vrouw is op dien man aangelegd. Ze waren eerst één; toen is uit den man de vrouw uitgenomen; en zoo zijn ze in heel hun wezen en aanleg, in hun natuur en vorm; in hun lichaam en in hun zielsgeaardheid voor elkander geschapen en in het leven getreden. Daarom als ze elkaar liefhebben, hebben ze elkaar lief, niet met een liefde die ze zelf strengelen, en nog veel minder schiepen, maar met een liefde die ze vonden, omdat God ze voor en in henzelven bereid had.

En al verderft nu de man, of de vrouw die liefde, vol heilige mysteriën, ook duizendwerf, dat ontneemt niets aan de haar inwonende goddeliike kracht en levensdrang. Zie het maar hoe uit de diepe, raadselachtige verborgenheid van dat ééne huwelijk al het menschelijk leven ontkiemt, en straks in dat leven stam en kroon vormt, met al de eindelooze vertakkingen waarmee de kroon van dien stam ons nrênschelijk aanzijn overschaduwt.

En toch dat is nog de verborgenheid niet. Ze is er de poorte van, waardoor ge tot die verborgenheid ingaat.

Want immers dat huwelijk bloeit maar voor een tijd. Straks komt de dood en het is ontbonden. En al komt man en vrouw ook weer in den hemel saam, daar leven ze als engelen Gods; daar is geen huwelijk meer; want in die hemelen daarboven wordt niet ten huwelijk gegeven noch ten huwelijk genomen.

Dieper in die verborgenheid ligt daarom een heel ander huwelijk; namelijk die wondere, die heilige, die onverbrekelijke band, waardeerde Zone Gods onze menschelijke natuur gehuwd had, en waarvan het in nog veel heiliger en dieper zin heette: Deze twee zullen tot één zijn; ja, zoo ge wilt tot één vleesch.

En hiermee gaat het mysterie reeds oneindig dieper; u getoond niet in den 'man en de vrouw die saam huwen, xai.3x'va.d.& a.Irnmanu'él in hem die »God-met-ons" wilde zijn.

Een verborgenheid daarom vooral zoo peilloos diep en zoo nameloos groot, omdat de Zone Gods ons niet huwde, toen Adam nog rein en heilig in het Paradijs stond, maar duizenden van jaren later, toen heel ons geslacht zijn weg verdorven had, en heel onze menschelijke natuur een melaatsche was geworden; m'ilaatsch van het hoofd tot aan de voeten.

Maar zelfs dat is nog de diepste achtergrond van dit ondoorgrondelijke mysterie niet.

Voor het oog des geloofs, dat er in gluren mag, ontsluit zich in deze verborgenheid, door I Gods liefde gewrocht, nog een derde en laat­ I ste diepte, als de hemelsche Bruidegom huwt , met de Bruid, zonder vlek en rimpel, die hij zich gekocht en die hij zich bereid heeft.

Want het wezen onzer menschelijke natuur te huwen, was wel op zichzelf reeds een betoon van ondoorgrondelijke barmhartigheden, maar toch niet uit die natuur was de angel der zonde voortgekomen. Veeleer omgekeerd had die angel onze natuur gestoken, en zoo heel die natuur vergiftigd.

Neen die angel zat in onzen geest, en had in dien menschelijken geest het gif van den duivelschen hoogmoed werkende gemaakt.

En nu het daartoe te brengen, dat die booze geest in den mensch weer goed werd; dat die hoogmoed klein kwam te staan; en die Gode vijandige mensch, voor eeuwig, om nitnmer meer te scheiden, in de zaligste zielsliefde met zijn God vereenigd lag ; zie, dat was de peillooze diepte van het diepste in dit goddelijk mysterie ; en toen God sprak van den Zoon, dien Hij gegeven had, en van dien zondaar op wien zijn vloek rustte: Deze twee zullen tot één geest zijn.

Dieper is er dan ook niet.

Gij, in uw hart verdorven, Gode in den wortel van uw wezen vijandig, een in vloek en doem verzonken schepsel, voor eeuwig, om nimmer te scheiden, zielseenig en zielsinnig, in den wortel van heel uw aanzijn één geworden met den Eeniggeboren Zoon van God.

Alle beeldspraak ij> ut de Heilige Schrift dan ook uit, om in altoos nieuwen vorm u den onnaspeurlijken rijkdom van dit heilige mysterie voor oogen te stellen.

In de plant is wortel en stengel één; welnu, zoo zijt ook gij ééne plant met Immanuël geworden. Langs de velden dwaalt de kudde der lammeren, die als één en saamgegroeid is met den herder, die ze leidt en weidt; nu dan, alzoo ook is hij de goede Herder, die zijn kudde laaft en voedt en beveiligt. In uw eigen wezen, vindt ge één lichaam, en toch in dat ééne lichaam alle leden en deelen saam verbonden. Ziedaar, uw derde beeld, het rijke beeld van het Lichaam van Christus waarin we door saambindingen en saamvoegselen tot één rijk en levend geheel vereenigd zijn.

Maar ook die beeldspraak put de gedachte dier innige eenheid nog niet uit. En daarom gaat de heilige apostel op het huwelijk, op den liefdeband van Bruidegom en Bruid terug. En nu roept hij uit: Deze verborgenheid is groot, doch ik ztg dh, ziende op Christus en de gemeente.

En nu ontsluit zich voor u de toegang tot het heilig Avondmaal, en in dat heilig Avondmaal ligt die groote verborgenheid van Christus en zijn gemeente voor u, in zichtbaren, 'heiligen vorm afgebeeld.

De bruiloft zelve van het L»am toeft nog. De toebereiding van de Bruid liep nog niet ten einde. De werkelijke volzaligheid, die eens uit de bron van deze verborgengeid in alle hemelen zal uitstroomen, wordt nog ingehouden. De volle jubeltoon der hemelen is nog niet ingezet. Daar is deze aarde te koel, te onheilig, te onherbergzanm voor.

Maar een voorspel is er dan toch. Een voorsmaak wordt u ter genieting geboden.

Want hoor!

»De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd, en ze heeft haar zeven pilaren gehouwen.

Zij heeft haar slachtvee geslacht; ze heeft haren wijn gemengd; ook heeft ze haar tafel toegericht.

En nu heeft ze uitgezonden, en ze noodigt op de tinnen, van de hoogten der stad, roepende: Wie is slecht, hij keere zich herwaarts; en tot de reddeloozen zegt ze: Kom, eet van mijn brood en drink van den wijn dien ik gemengd heb."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Deze verborgenheid is groot.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's