Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLIV.

FRANCISCUS VARLUT.

In een der woningen niet ver van Doornik gelegen hadden de geloovigen eene samenkomst gehouden en eene preek gehoord. Toen waren zij naar buiten gegaan om zich huiswaarts te kunnen spoeden. Doch dit werd hun niet toegestaan. Wat zij niet vermoedden, geschiedde. Zij werden gevangen genomen en naar de stad gesleept. Een dezer gevangenen was, Franciscus Varlut (ook wel: Barlut), die zijnen broeders en zusters troostend toeriep: »Hebt goeden moed, in leven en sterven zijn wij .des Heeren." De kerker, die men voor Varlut ontsloot was wel een der armzaligste, toch getuigde hij, dat hij »die ofschoon hij door den stank en de duisternis onbehagelijk was, toch behagelijker vond dan de heerlijke geschilderde palelzen zijner vrienden." Ook achtte hij de ketenen aan zijne voeten 'grooter praal dan de gouden ketenen zijner vervolgers; het geluid der eerste klonk aangenamer in zijn hart, dan de muziek en allerlei snarenspel in het hart zijner vijanden.

Onomwonden verklaarde hij ook, dat de gevangenis hem ten zegen was geworden. Vroeger toch was hij bang voor den eenvoudigsten handwerksman, die hem naar zijne belijdenis zou kunnen vragen, maar nu vreesde hij den geheelen Raad niet, omdat de Heere hem versterkte.

Aan redetwisten der geestelijken heeft het dezen martelaar niet ontbroken. Zoo trachte men hem de zekerheid van zijne zaligheid te ontnemen, maar hij antwoordde: «Christus is waarachtig in zijne belofte ; en aangezien ik Christus Jezus door het ware geloof aangenomen en in Ilem het eeuwige leven gekregen heb, ben ik van mijne zaligheid verzekerd en weet ook, dat duivel, dood, noch hel macht over mij hebben, " en op eenen anderen tijd: «Aangaande mijn persoon ben ik een arm zondaar, die God dagelijks vertoorn, en daarom de eeuwige verdoemenis wel waardig; maar aangezien God mij mijne zonden hetft doen kennen en mij de genade heeft geschonken, dat ik om Christus' wil, de vergeving mijner zonden wil aannemen, zoo geloof ik zeker, dat Hij mijne zonden door Christus vergeven heeft en nog vergeeft." Uit den lóden Psaltn toonde hij aan, dat het leerstuk van de wezensveiandering bij het Avondmaal een ongerijmdheid was

Onder alles wat de martelaar leed, bleef hij door 's Heeren genade gerust, getroost en onbevreesd. Dit smartte enkele ernstige Roomschgezinden. Zoo verklaarde een koninklijk beambte, met name Dei, tier, dat hij bijna den geheelen nacht niet had kunnen slapen, omdat hij zich bekommerde over die in zijn oog halstarrige menschen, welke met de Hervormüng medegingen. „Hij zou wel van zijn eigen bloed willen missen (zeide) hij, wanneer het anders mocht toegaan."

In October 1562 werd hij onthoofd te Doornik.

Tegelijk met hem stierf denzelfden marteldood Alexander Dayche van Brayne-le-Chateau, omdat hij de waarheid va.n Gods Woord beleed. Roerend is het gesprek, dat hij hield met eenen raadsheer, dien hij kende als een bitteren vervolger der Gereformeerden en Evangelischen.

Zinspelende op hunne blindheid, zeide de martelaar: sMijnheer, het verwondert mij niet weinig, dat gij ook nog verder het hemelsche licht van u stoot, wat God u zoo menigmalen door hen heeft laten aanbieden, die gij, benevens anderen, ter dood hebt veroodeeld. Waarlijk, gij zondigt niet uit onwetendheid." De blinde antwoordde koud en koel: »Dat geschiedt alleen, omdat ik niet gelooven wil, zooals gij."

WOUTER OOM.

Wouter Oom was nog jong, toen het Gode behaagde hem uit de wereld te trekken en tot bekeering te roepen Natuurlijk bracht deze overgang hem in vele zwarigheden Hij moest van nu af alles, wat hij tot nu toe liefgehad had, schade achten. Ook met zijne wereldsche vrienden moest hij breken. In 's Heeren kracht deed hij dit, terwijl hij zich voegde bij de kinderen Gods, bij de belijders der waarheid, door wie hij verlangde onderwezen en vermaand te worden. Opmerkelijk was het voor de broeders zijn wassen en toenemen in de waarheid te zien. Zijne vurigheid, standvastigheid en godzalige wandel deden de gemeente goede hoop van hem koesteren, zoodat zij besloot hem, na afgelegde geloofsbelijdenis, op te nemen in de gemeente des Heeren. Toen bleek het met wat groote gaven God hem, den eenvoudigen metselaaar van Antwerpen (/.ijn geboorteplaats) had begiftigd. Vele godzalige menschen, ja zelfs dienaren des Woords, spraken gaarne met hem, ofschoon hij een ongeleerd man was, en leerden veel van hem.

Toen er over de kerken der Zuidelijke Nederlanden eene zware vervolging uitbrak, begaf Wouter Oom zich naar Londen, waar hij zich voegde bij de Nederduitsch Christelijke gemeente, wier leeraar Petrus Delenus, door zijn godzaligheid en geleerdheid eenen goeden naam had bij de geloovigen. Zeer spoedig trok onze Oom de aandacht van velen door zijnen stichtelijken wandel, zijne minzaamheid en zijne milddadigheid. Het schijnt echter, dat hij te Londen zich niet wennen kon. Hij keerde ten minste naar zijne geboortestad terug en bleef daar eenigen tijd, zonder dat iemand der vijanden hem moeide. Doch op , ? .ekeren nacht van de maand Augustus 1562 werd hij door den Markgraaf, die bekend was geworden (volgens sommigen door verraad) dat, en waar Wouter Oom in Antwerpen woonde, gevangen genomen en in den kerker gevoerd. Daar werd hij bezocht door den Markgraaf en andere beambten, die hem vooral vroegen naar de Christelijke samenkomsten en de dienaren des Woords.

Oom was vrijmoedig en wijs in zijne antwoorden, zoodat de Markgraaf hem niet vangen kon.

Evenzeer werd de 26jarige jongeling bezocht door de regeering van Antwerpen, die hem bad tot de Roomsche kerk terug te keeren. Doch Wouter, gesticht door Gods Geest, weigerde dat, trots hare beloften en dreigingen. Desniettemin gaven zij den moed niet op. Daarom gaven zij aan den wensch van de priesters en monniken niet toe, om hem te dooden. Een langdurige gevangenschap zou hem afmatten, zoo dachten de wereldlijke heeren, maar de geestelijke heeren meenden dat zulk een ketter zoo spoedig mogelijk van de aarde moest. Uit den kerker schreef onze Wouter nog menigen brief.

Daar de geestelijken eindelijk wachtens moe waren geworden, beklaagden zij zich bij het koninklijk hof te Brussel over de zwakke houding der Antwerpsche overheid. Hierdoor v, 'erd deze verplicht den gevangene, zonder langer uitstel, ter dood te veroordeelen. Een jaar na zijn gevangenneming werd hij in den kerker verdronken. Men schreef toen 30 Juli 1563.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's