Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Sleutelmacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sleutelmacht

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXXI.

Opdat nu, door de gemeente. büke.-: geii.aakr' worüe aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods. j Eph. 3 : 10.

VI.

Teneinde nu naar de twee gestelde grondregelen nader de verhouding te bepalen tusschen htt Instituut der kerk enhtt Koninkrijk der hemelen kan rechtstreeks teruggegaan op de Sleutelmacht. Het ligt toch buiten ons bestek, om de bedoelde verhouding op alle punten na te speuren. Het rechte inzicht in den aard en het wezen der Sleutelmacht is bij de toelichting van Zondag 38 uiteraard ons eenig doel; en hierbij nu komt het, gelijk we zagen, vooral op drie onderscheidingen aan. Allereerst op de onderscheiding tusschen de alqemeene heerschappij van Gods almacht in de schepping, en het onder Koning Jezus ingestelde Koninkrijk der hemelen. Dan op de onderscheiding bij dit Koninkrijk der hemelen zelf, tusschen het eigenlijke rijken hctvolkva, n ditrijk, of het mystieke Lichaam des Heeren. En ten derde op de onderscheiding tusschen dit Lichaam des Heeren in zijn inwendig of onzichtbaar bestand en in zijn uitwendige verschijning of openbaring in het zichtbare; gemeenlijk de onzichtbare en zichtbare kerk genoemd. Ware er nu geen zonde meer; stond er op aarde niet langer een rijk der wereld tegen Christus over; en oefende Satan geen macht meer tegen het Koninkrijk der hemelen, zoo zouden deze onderscheidingen geen tegenstellingen meer opleveren. Maar dit is zoo nog niet. Hoewel zonde, wereld en Satan in beginsel op het kruis van Golgotha zijn te niet gedaan, zijn ze toch als machten nog niet aan Jezus' voeten onderworpen.

Alle deze vijanden moeten nog te niet geaan. En eerst als de Messias op de wolen wederkomt, zal hij alle deze machten veroen, en in den poel des vuurs werpen. In afwachting hiervan blijven derhalve deze tegenstellingen bestaan. Zonde, Wereld en Satan voeren nog steeds krijg tegen de Kerk, het Koninkrijk van Christus en de Oppermacht Gods; en dit nu maakt het noodzakelijk, dat de toegang tot het Koninkrijk der hemelen alsnog bewaakt worde. Bewaakt in dien dubbelen zin, dat er niet inkome, dien de Koning er niet in hebben wil; en dat alle vijandelijke aanslag op het Koninkrijk der hemelen worde verijdeld, opdat het ongestoord en ongehinderd zich uitzette en uitbreide, naar het bestek dat in de verkiezinge Gods er voor gegeven is.

Veilig voor dien aanslag is alleen dat deel van het Koninkrijk der hemelen, dat nu reeds in de hemelen is; maar niet veilig voor den aanslag dezer vijanden is het ander deel van dit Koninkrijk dat nog op aarde toeft, of ook nog ongeboren is. Bij den dood eindigt Satans macht. Dan wordt de wortel der zonde uit het hait van Gods uitverkorenen uitgesneden. Ze worden dan tevens afgesneden van de wereld in haar zondige gestalte. En met Satan hebben ze niet anders meer te doen, dan om een getuige te zijn van zijn volkomen val. Ze zijn dan in' Christus geborgen en staan aan geen enkel gevaar meer bloot. Slechts wachten zij, tot de tijd voleind zal zijn, en Christus hen naar deze wereld zal terugleiden, om, in heerlijker lichaam herlevend, te heerschen op een wereld, die dan van den vloek ontbonden, geheel Gadesüija zal. Maar zoo is het niet met het Koninkrijk der hemelen op aarde, aan deze zijde van het graf en vóór den ingang van het rijk der heerlijkheid. Integendeel, hier op aarde is en blijft het strijd. Strijd in het hart van Gods kinderen met de nog inwonende, zij het ook niet meer heerschende zonde. Strijd met de wereld, die zich ten slotte organiseeren zal tot één groote Antichristelijke wereldmacht. En strijd met Satan, die nog steeds op deze aarde inwerkt, om den voortgang van het Koninkrijk der hemelen te stuite»? . En evenzoo blijft er gevaar bestaan voor het nog ongeboren deel van het Koninkrijk der hemelen, d. w z. met betrekking tot die uitverkorenen, die nog niet zijn uitgekomen en het levensl icht niet aanschouwden. Gevaar in zooverre Satan telkens poogde de geslachten uit te roeien, waarin het zaad der kerk school; bij het uitkomen van dat zaad, door wegneming van den Kinderdoop en van het Verbond, dit zaad buiten de heilsbedeeling poogt te houden; en allengs zulk een toestand op aarde poogt in te stellen, dat de Duive Christi geen plek meer vinde voor het hol van haar voet. Tegen die gevaarlijke macht nu voert Christus krijg in gerechtigheid, en hij wil dat, evenals zijn engelen, zoo ook zijn verlosten op aarde, dezen krijg met hem zullen voeren. Vandaar dat zijn kerk nog geen trionifeerende maar nog altoos een strij'dende kerk op aarde is. Hierbij nu komt het er op aan, dat i". uit dit Koninkrijk der hemelen geweerd blijve wie er niet in hoort; 2". in dit Koninkrijk gelokt en gebracht worde wie er wel in hoort; en 3". dat de gemeenschap van dit deel van het Koninkrijk der hemelen, dat op aarde is, met dat ander deel dat in den hemel is, zoo zuiver en krachtig mogelijk werke. En het is nu deze drieledige functie, die saam ligt gevat in het algemeen begrip van de Sleutelmacht. Die Sleutelmacht toch is werkzaam: i".om uit het Koninkrijk te Weren door de Tucht, in haar algemeensten zin; om 2", in dit Koninkrijk dsr hemelen op te nemen door Missie en Doop; en 3». om den band met het rijk in de hemelen werkzaam te houden door de Genademiddelen.

In het afgetrokkene kon het ook anders zijn. Op zichzelf toch ware het ook denkbaar, dat Christus zelf alles rechtstreeks deed. Rechtstreeks door bijzondere openbaring elk zijner verlosten riep. Rechtstreeks in elk zijner verlosten door den Heiligen Geest alle zonde doodde. En rechtstreeks dooreen vonnis, gelijk aan Dathan en Abiram voltrokken werd, elkeen die zich tegen zijn kerk kantte, doodde. En dan natuurlijk zou er geen Sleutelmacht, hoegenaamd ook, denkbaar wezen. Niet een eenig mensch zou dan als instrument in de hand des Heeren optreden. Er zouden geen ambten, er zou geen bediening des Woords, er zou geen Sacrament, er zou geen kerkelijke tucht wezen. De Heere zelf zou, in eigen persoon zelf alleen aan de deur van zijn Koninkrijk waken; en zulks met goddelijke almachtigheid, zoodat er op die deur geen slot noodig zou zijn, noch in dit niet bestaande slot een sleutel. Maar il ware dit in het afgetrokkene denkbaar, a de Schrift én de historie der kerk leer\, > ons dat dit niet zoo Js. Het heeft den H.'; re beliefd, de zake zijns Koninkrijks ? óó 'c^g'éirordener; , dat er naast zijn rechtstreekschè, ook een middellijke werking van hem uitgaat, en dat deze middellijke werking gaat door den dienst van menschen. Daarom stelde hij zijn Woord in, verordende hij zijn Sacrament, gaf hij ambten en bekleeders van die ambten aan zijn kerk; en eischte hij door dit alles het optreden van zijn kerk in zichtbare, en dus altoos gebrekkige gestalte. Denkt ge u toch allen, uïtwendigen dienst der kerk weg, en neemt ge voor een oogenblik aan, dat Jezus alles rechtstreeks zelf deed, dan zou er nooit een zichtbare kerk ontstaan zijn. Waar toch noch een dienst des Woords, noch der Sacramenten is, noch der barmhartigheid, en dus ook geen tucht wordt geoefend, hoe zoudt ge daar een kerk hebben in het zichtbare.-' Dit wordt eenvoudig ondenkbaar. En zoo is dus al de noodzakelijkheid, om de kerk in het zichtbare te laten optreden, alleen daaruit geboren, dat er deze ambten en diensten zijn moeten; en dit vloeit weer daaruit voort, dat Christus zijn kerk ook middellijk bestuurt, onderhoudt en regeert. Overal toch v/aar menschen optreden, om zekere roeping en dienst ten opzichte van andere menschen, in hooger opdracht te vervullen, ontstaat zeker onderling verband, en is zekere regeling en zekere actie noodig, die aanstonds tot de noodzakelijkheid leidt, om voor de kerk zekere uitwendige formatie ol gestalte te zoeken.

Deden deze menschen dit nu uit eigen beweging, en als ware het om Jezus in de hand te werken, zoo zou er voor zulk een kerkformatie nooit van Sleutelmacht s'^xdkt kunnen zijn. Stel toch Jezus hadde niets omtrent den uitwendigen dienst gezegd of verordend; geeri firri, h*'^d i< !? 3'«"teld; en in zijn apostelen geen bepaalde personen aangewezen; dan ware het toch mogelijk geweest, dat zekere vrome mannen zich hadden opgemaakt, om te zeggen: „Laat ons voor Jezus, die voor ons zooveel deed, ook iets doen. Laat ons van zijn verschijning en zijn liefde gaan prediken. Laat ons liefde voor hem pogen in te boezemen. En op die wijs trachten een macht voor hem in deze wereld te stichten. In dat geval nu zou dit er zeer wel toe hebben kunnen leiden, dat er op onderscheiden plaatsen kringen van vrienden van Jezus ontstaan waren; maar toch zou er nergens een kerk, en veel minder openbaring van een Sleutelmacht zijn. Er zou dan eenvoudig geen macht hoegenaamd bestaan. Het zou alles eigenwilli^ werk zijn. Er zou geen last noch bevel voor wezen. En men zou niets hebben verkregen dan wat de Kwakers willen, en wat alle bewuste of onbewuste vrienden van het collegiale stelsel nóg bedoelen. Een soort vereeniging, kring of bond van Jezus vrienden; maar geen door hem en op zijn last gestichte en in stand gehoudene kerk.

Nu staat echter de zaak juist omgekeerd. Jezus heeft niet maar geleefd en geleden, om daarna te sterven en op te staan en op te varen ten hemel, en het verder aan ons over te laten wat we voor hem doen wilden. Van zulk een optreden uit eigen beweging, van zulk een eigenwilligen gods­ dienst, van zulk een ia den grond Pelagiaansch en Arminiaansch bedoelen, weet de Heilige Schrift niets. Integendeel alles wordt door Jezus uitdrukkelijk en nauwkeurig bepaald, besteld en voorbereid. Hij verk'aart dat het met Jeruzalem en Sions tempel uit is; scheurt het voorhangsel van het Heilige der heiligen; en verwoest een kleine veertig jaren na zijn hemelvaart heel de heilige stad. En in plaats hiervan kiest hij eenige mannen uit, die hij voorbereidt voor hun levenstaak; daarna aanstelt en zalft met den Heiligen Geest; en uitzendt in de wereld, met den last, om zijn getuigen te zijn, en met de belofte dat hij door bijzondere openbaring hen onderrichten zal van wat ze te doen hebben. Is er één van deze mannen uitgevallen, dan stelt hij op den weg van Damascus Paulus daarvoor in de plaats, en geeft aan dezen Paulus een bijiTondere roeping; zoo zelfs dat als Paulus nog in Azië wil blijven, de Heere hem gelast uit Azië naar Europa te gaan en het Evangelie te prediken in Macedonië. Aan deze apostelen geeft hij volmacht om in zijn kring ep te nemen en uit zijn kring uit te sluiten. Hij geeft hun last, om de Sacramenten van den heiligen Doop en het heilig Avondmaal te bedienen. En hij instrueert ze zóó, dat zij op hun beurt weer andere mannen aanstellen, die in de gestichte kerken als voorgangers optreden.

Het heeft er dus niets van, datjezus den loop van zaken, in overgeestelijken zin, aan der menschen goeddunken of vrijwilligheid zou hebben ovei'gelaten. Integendeel, hij zelf regelt alles, bepaalt alles, stelt al wat noodig is in, en bakent geheel den weg af, waarlangs de beweging zal voortschrijden. En terwijl hij zoo het uitwendig werk aan zijn apostelen, en die na hen komen, overlaat en opdraagt, blijft hij van uit den hemel, dag aan dag en en uur aan uur, door zijn genade, majesteit en Geest inwendig werken, om de in sonde verlorenen weder te baren, inwendig om te zetten en te heiligen, en te verlichten met geestelijke kennisse. Zoo werkt .Christus van den Troon der heerlijkheid dus op drieërlei wijs: i", doordien hij rechtstreeks werkt mèt zijn Geest;

2". doordien hij zijn kerk blijft binden aan het op aarde door hem verordende; ens", doordien hij, middellijk, zijn kerk door den dienst van menschen in stand houdt en regeert. En deze drie werkingen staan niet los naast elkander, maar vinden in hem zei ven heur krachtig verband. Woord en Geest en Dienst zijn als drie raderen, die gcstadiglijk in elkaar grijpen.

Dientengevolge moest dus Jezus aan zijn apostelen en aan de andere personen die hij in dezen dienst zijner kerk gebruiken zou, zekere macht verleenen. Zonder die macht konden zij niets doen. Juist toch eerst door een bepaalde machtiging wierd aan hun optreden het eigenwillige ontnomen. En het is deze macht nu, waarmee de Christus zijn dienaren op aarde bekleed heeft, die uitgedrukt ligt in den naam van de Sleutelmacht, Dit nu brengt met zich, dat deze Sleutelmacht een dubbele zijde hebbe. Ze eischt toch, daar ze uitwendig en in het zichtbare moet bediend, een uitwendige kerkformatie, met uitwendige regeling, en opdracht voor uitwendige waarneming. Maar toch ze wordt eerst Sleutelmacht voor zoover ze, door deze uitwendige waar­ neming heen, efifect heeft voor het onzichtbare Koninkrijk der hemelen. Als Jezus toch macht verleent, verleent hij die macht niet voor het uitwendige, maar dan geeft hij die macht, om, door het uitwendige heen, in te werken op het geestelijk Koninkrijk der hemelen. De Sleutelen zijn nooit de sleutelen van de uitwendige kerk in het zichtbare, maar ze zijn en blijven altoos de Sleutelen van het Koninkrijk der hemelen, Jezus sprak het met nadruk tot Petrus: U geef ik de sleutelen, niet van eenige uitwendige kerk, maar van het Koninkrijk der hemelen. Echter blijft het ook waar, dat alle dienaren juist daarvoor aangesteld zijn, om het effect op het geestelijke Koninkrijk der hemelen te bewerken door kun dienst in de uitwendige kerk. De rechtstreekschè bewerking der ziele is een privilege dat de Heere voor zichzelven behouden heeft. Daar kan en mag geen dienaar aan komen. Dat heeft de Heere zichzelven toegeëigend, en dat recht en die macht geeft hij aan niemand anders. Wel mogen ook de apostelen en de dienaren op dit Koninkrijk der hemelen in geestelijken zin, en dus ook op de zielen inwerken, maar uitsluitend door de uitwendige diensten, die in de zichtbare kerk worden opgericht. Het is er meê als met een zenuwzieke. Op de zenuwen van dien zieke kan invloed worden geoefend door geestelijke aandoeningen, door liefde en haat en zooveel meer; maar dit alles ligt niet op het terrein van den arts. Daar moet hij afblijven. Daar heeft hij niet voor gestudeerd. Dat is zijn ambt en zijn roeping niet. Maar wel mag de arts op die zenuwen werken, en zoo door die zenuwen op de ziel, mits door het toedienen van uitwendig medicijn, door baden, door gymnastiek, door beweging en zooveel meer voor te schrijven. Feitelijk oefent ook hij dus invloed op de zenuwen, en door die zenuwen ook ten deele op de ziel, maar zijn weg blijft altoos door het uitwendige loopen; hi} mag niet anders werken dan door uitwen.' dige middelen. Rechtstreeks met de ziel van den kranke heeft hij geen contact. En zoo nu ook is het hier. De zondaar moet inwendig en uitwendig behandeld. Die inwendige behandeling nu hield de Heere voor zich; en aan de dienaren van zijn kerk stond hij alleen de uitwendige behandeling toe, in den dienst van het Woord en van het Sacrament; en de daarbij behoorende .tucht. Alle Sleutelmacht, die aan eenig mensch in handen is gegeven, is en blijft dus ten einde toe uitwendige bediening, maar een bediening die tot eenig doel heeft, om door het uitwendige heen op het inwendige in te werken. Een dokter, die niet gelooft dat hij door zijn medicijn de zenuwen, en door die zenuwen de ziel bereikt, kan aan een zielszieke niets doen; maar is met lamheid en onvermogen geslagen. En zoo ook een Dienaar des Woords, die niet weet en gelooft, dat hij door zijn uitwendigen dienst inwerkt op het zieleleven, en door dat zieleleven op het geestelijk en verborgen Koninkrijk der hemelen, hield op Dienaar van Christus te zijn, en is van alle Sleutelmacht ontbloot en verstoken. Evenals bij een zware vestingdeur de sleutel eerst door een dikke laag hout moet dringen, om zoo eerst het daarachter verscholen slot te bereiken, zoo ook is het in dezen dienst. De uitwendige dienst van de inwendige kerk is die breede, dikke laag hout, die op de ijzeren deur der poorte van buiten is aangebracht; maar het slot zit achter dat dikke

hout, in de eigenlijke deur van het Koninkrijk der hemelen. Door al dat uitwendige moet de sleutel dus doordringen, om he daarachter verscholen slot te bereiken, in dat slot beweging te brengen, en alzoo de poorte van het Koninkrijk der hemelen te openen. Hierop kan niet sterk genoeg nadruk worden gelegd. Zoodra toch het be sef en de wil te loor gaat, om door het middel van den uitwendigen dienst door te dringen tot het geestelijke Koninkrijk der hemelen, is alle arbeid van den dienaar niets dan gewoon menschenwerk geworden; een soort raad, vermaning en vertroosting, zooals een iegelijk, ook zonder eenige opdracht of last van den Heere, die aan zijn medemenschen geven kan. En in den dienst uws Heeren staat ge eerst dan, en eerst dan werkt ge onder zijn opdracht en last, zoo ge bij uzelven weet en beseft: Als ik alzoo naar de opdracht mijns Heeren handel, dan komt de sleutel, dien ik hanteer, metterdaad terecht in de poorte van het Ko ningrijk der hemelen, en breng ik in die deur beweging, hetzij om die te openen, hetzij om die toe te doen. Misschien ware het daarom zelfs beter niet te zeggen dat een kerkelijk instituut een openbaring van he Koninkrijk der hemelen is, maar dat het een toegang is tot het Koninkrijk der hemelen. Het Lichaam van Christus wordt er in geopenbaard, maar tot het Koninkrijk der hemelen ontsluit het een toegang. En overmits nu geheel de uitwendige gestalte der kerk ontstaat door dezen ingestelden Dienst des Heeren, geldt natuurlijk van de kerk in het zichtbare geheel hetzelfde wat we vonden van den Dienst des Woords. Een kerk, die ook als uitwendig instituut, niet beseft en gelooft, dat ze een poorte is voor het Koninkrijk der hemelen; aan dit Koninkrijk der hemelen als de voering in het kleed, als de huid aan uw lichaam, op elk punt vastzit; en die niet zeggen durft, dat ze metterdaad een toegang aanbiedt, om uit de wereld in het Koninkrijk der hemelen binnen te komen, — toont reeds daardoor dat ze geen ware kerk, maar óf een valsche óf een schijn-kerk is. Feitelijk is ze dus niets dan een menschelijke vereeniging. Een soort genootschap van godsdienstigen aard.

De klem blijft dus schuilen in watjezus tot zijn apostelen zei: Zoo wat gij binden zult op aarde zal in den hemel gebonden zijn. Er moet besef, er moet geloof, er moet vaste onderstelling zijn, dat hetgeen ge als kerk doet, geldt voor God, geldt voorden Heere Christus in zijn koninkrijk. Niet twee lichamen zijn het. Het ééne de zichtbare kerk, die aan uw goeddunken is overgelaten, en het andere de onzichtbare kerk, die veilig in haar Heere is; maar deze beide moeten tot elkander staan als de ziel tot het lichaam. Als ge iemand ontmoet, kunt ge zijn ziel niet zien noch rechtstreeks die aanraken. Wat ge ziet is zijn uitwendige gestalte, zijn lichaam, zijn uitwendig voorkomen, waarin de ziel wel spreekt en wel doorstraalt, maar zonder dat gij die ziel rechtstreeks grijpen kunt. Maar toch zou die gestalte voor u ophouden de gestalte van uw kind, van uw vriend, van uw broeder te zijn, zoodra ge ophieldt te gelooven, dat de ziel er achter zit, dat hetgeen door dit lichaam heengluurt, werkelijk zijn ziel is. Wel hecht ge, ook als de ziel uit het lichaam is gevaren, de eerste dagen nog^aan het stoffelijk omhulsel, dat hij aflegde, maar toch, ge weet zeer wel, dat dit omhulsel niet meer uw kind, uw vriend, uw broeder, maar alleen zijn lijk is. En hoe kunstig men ook uit was een menschelijk lichaam moge naboetseeren, toch weet ge zeer wel, dat achter dit wassen beeld geen ziel huist, en dat het, omdat er geen ziel in schuilt, geen menschelijk wezen is. En zoo nu ook is het bij uw kerk. In uw uitwendige kerk hebt ge nooit anders te doen, dan met het uitwendig lichaam, en de verborgen ziel der kerk kunt ge nooit rechtstreeks grijpen. Maar toch moet steeds het besef in u leven, dat achter dat uitwendig lichaam zich inwendig de ziel der kerk beweegt en leeft; want zoodra ge ddt besef en dö, t geloof verliest, hebt ge niet meer met een levende kerk te doen, maar óf met een gestorven kerk, die nog slechts de gestalte van het lijk vertoont, óf wel met een uit was nagebootst kerkelijk lichaam, waar nooit een ziel in was.

Dit nu maakt, dat al wat zich collegiaal aandient, al wat een genootschap is, al wat gemaakte menschelijke vereeniging is, nooit voor u die kerk kan zijn, waaraan Jezus zijn Sleutelmacht toevertrouwde; om de eenvoudige reden, dat zulk een collegiale bond of genootschap nooit het lichaam kan zijn, waar de ziel van Jezus' kerk in huist, en alzoo nooit openbaring van zijn mystiek Lichaam kan wezen of toegang tot het Koninkrijk der hemelen kan openen. Wel kan achter dit collegiale genootschapskleed een wezenlijk kerkelijk instituut verborgen zijn, dat metterdaad de ziel der kerk in zich draagt en wel wezenlijk toegang tot het Koninkrijk der hemelen geeft; maar het kleed is nooit het lichaam en mag dus nooit aangezien voor het instituut. Een verschil, dat ge op onfeilbare wijze hieraan merken kunt, dat een wezenlijk kerkelijk instituut nooit iemand af zal snijden" dan zoo het gelooft, dat men hem hiermede ook buiten het Koninkrijk der hemelen sluit; terwijl omgekeerd een collegiale bond of genootschap, iemand ook dan afsnijdt en van zija lidmaatschap vervallen verklaart, als zelfs de gedachte, noch bij dat genootfchap.noch bij den afgesnedene, opkomt, dat hij hierdoor werkelijk van het Koninkrijk der hemelen zou zijn uitgesloten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De Sleutelmacht

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's