Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Sleutelmacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sleutelmacht.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSADEELING XXXI.

Zoo gij iemands zonden vergeett, dien worden zij vergeven; zoo gi iemands zonden houdt, dien zi n zij gehouden. Joh. 20:23.

VII.

Vast staat alzoo de regel, dat een kerkelijk instituut alleen zóó lang inderdaad/è^^/è is, als dit instituut toegang geeft tot het Koninkrijk der hemelen; en slechts zoolang kunt en moogt ge met goede conscientie in een kerkelijk Instituut verkeeren blijven, als ge onwrikbaar staat in de overtuiging, dat uw kerk in het zichtbare rechtstreeks met het Koninkrijk der hemelen in verband staat. Het Koninkrijk der hemelen moet altoos de bestaansreden van uw kerk zijr; en om dat te kunnen zijn moet het mystieke Lichaam des Heeren, zij het dan op gebrekkige wijze, door uw kerk tot openbaring komen. Een kerk die het onwankelbaar besef verloor: „Ik ben een middel in Christus' hand, om in zonde ge • borenen in het Koninkrijk der hemelen te brengen, en evenzoo om uit het Koninkrijk der hemelen uit te sluiten, wie er geen deel aan heeft, " houdt op kerk te zijn. En evenzoo mag een lid eener kerk slechts zoolang met zijn aanhoorigheid tot zijn kerk vrede nemen, als bij staat in de overtuiging, dat zijn kerk haar eenig doel vindt in het Koninkrijk der hemelen.

Die grondstelling m^ dus nooit losgelaten. Waar de band, de levensband en de institutaire band wegviel, die uw kerk aan het Koninkrijk der hemelen verbindt, daar hield ze op dienst te doen als kerk van Christus,

Toch eischt deze grondstelling nadere toelichting.

In het Koninkrijk der hemelen komt men door vergeving zijner zonden te erlangen. Natuurlijk sluit dit in zich, dat ook de wortel der zonde in u afgesneden en de finale uitroeiing van alle inwonende zonde in u gewaarborgd worde; maar dit is vanzelf bij de vergeving uwer zonde ondersteld. Zonder die zekerheid en zonder dien waarborg is van Godswege geen vergeving van zonde denkbaar. Het Koninkrijk der hemelen is heilig land. Als God de Heere in zijn heilige tegenwoordigheid verschijnt gelijk aan Mozes in het braambosch, dan maakt Hij door zijn verschijning de plaats waar gij staat, tot heilig land. De wereld ligt in het booze, en is daarom onheilig. De zonde heeft zich niet bepaald tot ons zieleleven, maar sloop uit onze ziel in ons lichaam, en deelde zich van ons lichaam aan de natuur mede, als een vloek die op de aarde gelegd is. Daartegenover staat nu het Koninkrijk der hemelen. Van de wereld die in het booze ligt, is de tegenwoordigheid Gods weggenomen; daar toeft Hij niet en woont Hij niet; daar heeft Hij geen plaatse zijner ruste. Zoo was dus God de Heere niet in de Heidenwereld; maar in den stam van Israël had Hij zich door symbolische wijding een plaatse bereid in het Heilige der heiligen; tot Hij op Moria's berg zich de plek verkoren had, waarvan Hij sprak: »Dezen berg heb Ik mij uitverkoren; dit is de plaatse mijner ruste; hier zal Ik wonen." Maar juist daarom was én Tabernakel én Tempel dan ook toegerust met alle middel der verzoening, om op schaduwachtige wijze de zonde in Israël door bloedstorting te vergeven.

De zonde maakt scheiding tusschen u en uw God. Kondt ge u een oogenblik denken waarop plotseling als door een tooverslag de zonde uit de geheele wereld wierd weggenomen, zoo zou op datzelfde oogenblik heel die wereld in het Koninkrijk der hemelen zijn opgenomen. Vandaar dan ook, dat heel Jezus' aardsche verschijning uitloopt op dat kruis van Golgotha, waar hij onze zonde op het hout draagt, opdat hij door zijn bloedstorting ook de vergeving uwer zonde zou verwerven, en wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in hem. Daarom gaat tegen de wet en den aard van het Koninkrijk der hemelen in, wie eerst naar heiligmaking streeft, en dan, op grond van die heiligmaking, vergeving zijner zonde zoekt. Immers de orde in Gods genadewerk is juist omqekeerd. Eerst vergeeft Hij de zonde, eerst stelt Hij ons rechtvaardig in den Christus, en daarna komt ons uit den Christas de heiligmaking toe. Hos nu deze vergiffenis van zonde saamhangt met het geloof, dit geloof met de wedergeboorte, en deze wedergeboorte met de vrijmachtige verkiezing, kan in dit bestek niet iteengezet. Dit is vroeger ter sprake geomen bij de leer der rechtvaardigmaking, van de wedergeboorte en van het geloof. En bij het punt dat we thans bespreken, hebben we alleen te doen met de vraag: Hoe gij als in zonde geborene en nog met zonde bezoedelde, de zekerheid cdasgt van de vergiftenis, de volkomene vergififenis van alle uwe zonden; en wel bep^delijk in hoeverre en op wat wijze uw kerk hiertoe instrument in de hand des Heeren is.

Nu weet ge uit de Heilige Schrift, hoe de Middelaar, toen hij van deze aarde wegging, de macht om de zonde te vergeven in de handen van zijn apostelen gelegd heeft. We lezen toch in Job. 20:22, 23 dit: En als hij dit gezegd had, blies hijop hen en zeide tot hen: ntvangt den Heiligen Geest. Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien zijn ze vergeven, en zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden" Dit zeggen nu stond in rechtstreeksch verband met wat Jezus tot Petrus gezegd had in Matth. 16:19: ^00 wat gij zult binden op aarde zal in den hemel gebonden wezen, en zoo wat gij zult ontbinden op aarde, zal in den hemel ontbonden wezen, " Een belofte, die bijna woordelijk in Matth. 18:18 herhaald werd : „ Voorwaar zeg ik u, al wat ^ij op aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen, en al wat gij op aarde zult ontbinden, zal in den hemel ontbonden wezen." Met deze duidelijke uitspraken voor ons, kan er dus geen twijfel overblijven, of de Heere Christus heeft, eer hij de aarde verliet, aan de gezamenlijke apostelen de geheel buitengewone macht toegekend; i". om de condition te bepalen voor den ingang in het Koninkrijk der hemelen; en 2". om op grond dier conditiën in een bepaald geval over iemands zondevergeving, en dus over zijn opneming in of uitsluiting van het Koninkrijk der hemelen te beslissen. En hier ontstaat dus de vraag, hoe we deze macht te verstaan hebben, en of deze macht na den dood der apostelen al dan niet op de kerk als zoodanig is overgegaan.

Wat nu de eerste vraag aanbelangt, zoo spreekt het vanzelf, dat de apostelen dan alleen op aarde regelen konden stellen en uitspraken konden doen, die in den hemel bij God golden, zoo uit God een macht in hen werkte, om hen voor dwaling te behoeden. Niemand zal toch beweren, dat een gebrekkige of onware uitspraak, omdat ze door een apostel gedaan was, bij God zou gelden. De Heere toch oordeelt een rechtvaardig oordeel. Van deze macht bij de apostelen kan dus alleen sprake zijn op grond van de bijzondere en buitengewone inwerking van den Heiligen Geest, die hun geschonken was. Daarom staat er dan ook in Matth. 16 bij, dat geen vleesch of bloed, maar de Vader in de hemelen hun dit geopenbaard had; en in Joh. 20, dat Jezus vooraf op ze blies, zeggende: „Ontvangt den Heiligen Geest." Een ontvangen van den Heiligen Geest, dat natuurlijk niets gemeen had met de invloeiing en instorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag in het Lichaam van Christus, maar uitsluitend ? ag op een buitengewone ambtelijke gave, die hun verleend wierd. Jezus heeft, toen hij scheidde van deze aarde, zijn heilige zaak niet enkel aan haar natuurlijke werking overgelaten; maar bepaalde ambtsdragers ingesteld; deze ambtsdragers twaalf in getal, tot één college verbonden; en aan dit college een bepaalde macht verleend. Een macht die hierop neerkwam, dat zij bij het stellen van hun conditiën en bij het doen van hun uitspraken in alle waarheid geleid wierden, en tegen alle vergissing of dwaling wierden gevrijwaard. Alleen doordien de Heilige Geest de apostelen bij hun regelingen en uitspraken leidde, konden die conditiën en uitspraken gelden voor eeuwig in het Koninkrijk der hemelen. Hier mag dus niets op afgedongen. Die macht is aan de apostelen uitdrukkelijk verleend, en is alleen daaruit te verklaren, dat zij op onfeilbare wijze tot het stellen van deze conditiën en het doen van deze uitspraken, door den Heiligen Geest bekwaamd wierden. Stel, dedpostelen waren nog op aarde, zoo zou nogmaals alle onzekerheid zijn opgeheven. Nog altijd, als eertijds, zouden de apostelen ons op volkomen zekere wijze de conditiën kunnen zeggen, waaraan de ingang in het Koninkrijk der hemelen was gebonden, en als gij of ik zeggen konden: , Jezus apostelen hebben mij gezegd, dat mijn zonden vergeven zijn, " zoo zouden wij daarmee de absolute zekerheid bezitten, dat onze zonden ons evenzoo vergeven waren door God en niet meer toegerekend wierden in den hemel. Jezus' woorden laten geen andere uit legging toe.

Tot zoover loopt dus alles vanzelf, en vellen alle Christenen een eenparig oor­ deel. Anders wordt het daarentegen, zoo we nu toekomen aan de vraag: Hoe staat het met deze macht, ? .? den dood der apostelen'^ Is u? . d': -'*a7.'d'' der apostelen deze macht op gelijke wijze overgegaan op de dienaren des Woords, of overgegaan op de kerk.' Of wel bestaat deze macht niet meer.'

Zoodra we toch aan deze vragen toekomen, staat eenerzijds de Roomsche en anderszijds de Protestantsche kerk, het zuiverst de Calvinistische. Rome toch beweert en houdt staande, dat deze zelfde macht na den dood der apostelen, overgegaan is op den bisschop van Rome, als opvolger van Petrus, en door hem, op de geheele kerk, gerepresenteerd in haar dienaren. Vandaar de Biecht met haar absolutie, en vandaar het stelsel der ajlaten. Wat toch Rome in. de absolutie van de. biecht en in den aflaat belijdt, gold metterdaad, zij het ook op andere wijze, van de apostelen. Die bezaten zulk een macht. En het verschil tusschen Rome en ons geldt alleen de vraag, of Jezus deze macht alleen aan de apostelen heeft gegeven, of wel eerst aan de apostelen, en na hun dood aa" de geheele kerk, gerepresenteerd in de opvolgers der apostelen. Daarop toch antwoordt Rome ƒ«, en wij zeggen: neen.

Dit ons zeggen nu steunt op het feit, dat door Jezus met geen enkel woord verklaard is, dat deze macht ook van de opvolgers der apostelen gelden zou; ja, dat door Jezus met geen enkd woord van opvolgers der apostelen gesproken is. En ten tweede op het feit, dat nergens door de apostelen verklaard is, dat de hun door Jezus verleende macht, door hen gelegd werd op de dienaren des Woords, die zij aanstelden. Ware dit zoo, we zouden zwichten. Maar iiu dit niet het geval was, ontbreekt alle recht en alle grond, om zonder nader bewijs, op de dienaren der kerk een macht over te dragen, die alleen van Jezus komen kon, en die noch door Jezus doch door zijn apostelen, aan de latere dienaren der kerk is toevertrouwd of toegekend. Integendeel worden de apostelen als een afzonderlijk soort ambtsdragers uitdrukkelijk van de leeraars en herders onderscheiden; iets wat geen zin zou hebben, indien ze met hen op één lijn stonden, en éénzelfde ambt met hen bedienden. Ook al kon dus de apostolische opvolging nauwkeurig uit de historie voor elke kerk (des neen) worden aangetoond, zoodat we nauwkeurig wisten, wie in elke kerk door de apostelen was aangesteld, en wie op dezen aangestelde in het ambt gevolgd was, enz., zoo zou dit nog in het minst niet bewijzen, dat hiermede ook deze buitengewone macht op de apostelen ware overgegaan. De apostelen bekleeden in Jezus' kerk een geheel eigene en geheel eenige plaats. Na hen zijn er geen apostelen, en het onderscheid tusschen de apostelen en wie door hen wierden aangesteld, bestond juist hierin, dat de apostelen een buitengewone ambtelijke bedeeling van den Heiligen Geest bezaten, en diensvolgens onfeilbaar konden regelen en spreken, en wonderen doen; terwijl alle dienaren der kerk die door hen zijn aangesteld of na hen kwamen, deze buitengewone gave en macht misten, derhalve geen wonderen konden doen, en in hun uitspraken ook niet onfeilbaar, maar feilbaar waren. En wat men met beroep op Matth. 18 : 17 en 18 heeft gezegd, dat de Heere hier eerst spreekt van de gemeente of de kerk, en daarna zegt: gt; Voorwaar ik zeg u, zoo wat gij op aarde zult binden, zal in den hemel gebonden zijn", en dat dus hieruit blijkt, dat de Heere Jezus deze zelfde macht ook aan zijn kerk gegeven heeft, houdt bij eenigszins nauwkeurige uitlegging geen steek. Immers van de kerk wordt eerst, en wel in het enkelvoud en in den derden persoon gesproken; en nu volgt er niet: Al wat zij binden zal o'p aarde, zal in den hemel gebonden wezen"; maar rechtstreeks in het meervoud en in den tweeden persoon tot de apostelen gesproken: Zoo wat gijlieden binden zult op aarde, zal in den hemel gebonden wezen."

Op dien grond wordt de bewering der Roomsche kerk door ons afgewezen. Voor zulk een bewering, als waarmede zij optreedt, moest door haar bewijs geleverd worden uit de woorden van Jezus of van de apostelen; en dat bewijs blijft zij schuldig. Hiermee echter is volstrekt niet gezegd, dat daarom na den dood der apostelen alle profijt van de macht door Jezus aan zijn apostelen verleend, voor ons is te loor gegaan. Dit kan niet, omdat de apostelen de apostelen van heel de kerk zijn. Er zijn slechts ééns apostelen geweest. Er komen nooit weer apostelen. En alzoo zijn de apos­ telen die Jezus heeft aangesteld de apostelen van de kerken aller eeuwen en aller landen. Ook nu nog moeten alle kerken ook in ons vaderland apostolische kerken zijn, of wel ze staan buiten het Lichaam van Christus. Dit nu ware ondenkbaar zoo de apostelen niets hadden gedaan dan gesproken. Dan toch zouden hun ordinantiën alleen door de overlevering tot ons zijn gekomen, en door de leugen en de dwaling, die aan al het menschelijke kleeft, zou deze overlevering dan gedurig vervalscht en ten slotte onherkenbaar zijn geworden. Door zulk een overlevering zouden we dus dan alleen gebaat zijn, zoo er een macht door Jezus ware ingesteld, om deze overlevering onfeilbaar te bewaren; en dit nu beweert Rome wel, maar ze blijft wederom in gebreke het bewijs te leveren, dat metterdaad door Jezus zulk een macht is ingesteld en in stand gehouden.

Neen, deze voortdurende en nimmer eindigende werkzaamheid van de apostelen op de geheele kerk van Christus door alle eeuwen was alleen mogelijk en denkbaar, zoo de apostelen schreven. En dit nu hebben ze gedaan, We bezitten het apostolische woord. En het is door dit woord dat de apostelen nu nog, evenals in voorafgaande eeuwen, den toestand in Jezus' kerk beheerschen. In zijn hoogepriesterlijk gebed bad de Middelaar voor hen, en voor degenen die door hun woord in hem gelooven zullen. Welnu dit geldt van alle kinderen Gods. Niemand kan in den Heere Jezus gelooven dan door het woord der apostelen. Jezus bad voor heel zijn kerk, en volstrekt niet alleen voor die enkele personen, die de mondelinge prediking der apostelen hoorden, in dien bepaalden tijd, die afliep met de eerste eeuw. Neen hij bad voor al Gods kinderen, ook in de eeuwen die daarna zouden komen; dus ook voor u en voor mij. Van ons allen geldt alzoo deze uitspraak des Heeren, dat we óf niet in hem gelooven, óf wel dat we in hem gelooven door het woord der apostelen. Daarom heeft Jezus onderscheidene van zijne apostelelen hun woorden laten te boek stellen. Deze geschriften der apostelen heeft hij in de Heilige Schriftuur doen opnemen. Zoo is het apostolisch woord uitgegaan tot de kerken aller eeuwen en aller landen, Èn nu nog zijn het Mattheüs, Johannes, Paulus, Petrus enz., die in onze woningen en in onze bedehuizen ons toe.spreken, en ons op onfeilbare wijze de conditiën voorleggen, waaraan de vergeving onzer zonden hangt. En dat wel in dien zin, dat nu nog, gelijk eertijds, hetgeen zij voor ons binden, gebonden is in den hemel, en hetgeen zij voor ons ontbinden, in den hemel ontbonden is.

Zeer terecht heeft daarom de Reformatie heel het tusschenstaketsel, dat de kerk van Rome tusschen de apostelen en ons had ingeschoven, weer weggenomen, en ons rechtstreeks met de apostelen zelven in aanraking gebracht. Zij, en zij alleen hadden die extraordinaire macht van Jezus ontvangen. Zij en zij alleen kunnen die extraordinaire macht dus ten opzichte ook van onze zielen uitoefenen. Ook wij vatten de woorden uit Matth. 16, Mark. 18 en Joh, 20 dus letterlijk op; alleen maar we nemen ze gelijk Jezus ze uitsprak, en schuiven er onzerzijds niets tusschen in.

Hierbij nu is het opmerkelijk, hoe weinig werktuiglijk de apostelen zelven deze hun van Jezus verleende macht hebben opgevat. Zoogoed als nergens merkt ge dat de apostelen deze hunne macht gebruiken, om in een bepaald geval, aan een bepaald persoon, een bepaalde door hem begane zonde te vergeven. Het eenige voorbeeld komt voor in 2 Cor. 2 : 10, waar Paulus schrijft: Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zoo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de Satan over ons geen voordeel hebbe"; en evenzoo vinden we slechts één voorbeeld van zondenbinding in I Cor. 5:3—5. Daarentegen is de doorgaande toon, waarin de apostelen spreken, niet deze, dat ze hun apostolische macht gebruiken, om één bepaalde zonde te vergeven of te houden, maar veeleer, dat ze hun macht toepassen op de absolute vergeving der zonde aan een iegelijken zondaar, d, w. z. dat ze hem verklaren deel te hebben aan de vergeving die Christus in zijn bloed verworven heeft, en hem alzoo rechtvaardig spreken voor God. En zelfs dit laatste doen zij niet dan zeer zelden met opzicht tot een enkel persoon, maar veel meer met opzicht tot den geheelen kring van hen, die den Heere Jezus hadden aangenomen.

Dit is dus het eigenlijke punt, waar al het grondverschil op neerkomt. Wie wet­ tisch rekent, somt en telt zijn zonden op; zoo en zooveel zonden; en moet nu voor elke aparte zonde een afzonderlijke vergeving hebben. Het stelsel van de Biecht. De apostelen daarentegen komen op den wortel. De zonden zijn voor hen saamhangend. De zonde in ons hart is een plant, die wortel, stam en takken, en aan die takken de bladen en de wrange vruchten heeft. En nu komt het bij de vergeving der zonden er niet op aan, om stuk voor stuk elke zonde afzonderlijk te vergeven, en elk blad van dien zondestam en elke vrucht van dien zondeboom afzonderlijk af te snijden, maar op de afsnijding van den wortel der zonde. Ge zoudt niet gebaat zijn met een vergeving der zonden, die over enkele bepaalde zonden liep. Wat u baten en redden kan, is alleen een principieele vergififenis, waarmee God u dit zondig bestaan van uw hart vergeeft; een vergifïenis die zich dan vanzelf uitstrekt over al wat uit dien wortel der zonde in u, en uit die onzalige fontein in uw hart voortkomt.

Dit nu is uwe rechtvaardigmaking. Zooals ge daar staat met uw zondigen oorsprong, met uw zondig bestaan, met uw verzondigd hart en uw verzondigd leven, spreekt God u om Christus' wille rechtvaardig., en Jezus zegt tot u: „Gij zijt rein, om het woord dat ik tot u gesproken heb." En daarmee nu houden de apostelen zich bezig. Ze verliezen zich niet in bijzonderheden; ze pluizen niet wettisch elke zonde in elk bepaald geval uit. Ze Weten, dat het u niet zou baten, al waren u duizend zonden vergeven, zoo andere duizend en nogmaals duizend zonden u gehouden wierden; meest zonden waarvan ge zelf niets gemerkt hebt. En deswege tasten ze het kwaad bij u in den wortel aan, en verkondigen u, dat uw zonden u vergeven zijn om Christus' wil, al is het ook dat de inwonende zonde nog in u nawerkt.

Daarop richten ze hun apostolische macht. Op dien wortel des levens in u richten zij al hun werkzaamheid. Ze zetten u, krachtens hun volmacht, op allerlei wijze uiteen, wat de voorwaarden en bedingen zijn, waaraan deze principieele vergiffenis uwer zonde hangt; en ze doen dit in hun schrijven aan de toenmalige kerken op zulk een wijs, dat het nog evenzoo voor ons geldt; en voor ons geheel dezelfde kracht bezit.

Met uw Middelaar hebt ge te doen, en deze uw Middelaar spreekt tot u door den mond van zijn onfeilbare apostelen. Voelt ge dus den last uwer zonde, en dorst ge naar vergifïenis, om, van zonden vrij, in het Koninkrijk der hemelen in te gaan, dan wordt ge door Jezus zelf naar zijn apostelen verwezen. Zij zullen u in wat ze u van hem berichten en leerstellig ontwikkelen, geheel het mysterie van de vergiffenis der zonde klaar en helder voor oogen stellen. En wie zich nu houdt aan de bedingen door hen gesteld, die heeft de zekerheid, dat zoolang naar het apostolisch woord hun zonde gebonden is, zij schuldig voor God blijven staan; maar ook dat, zoo hun zonde naar het apostolisch woord vergeven is, deze vergifïenis ook bij God geldt en ontbonden is in het Koninkrijk der hemelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De Sleutelmacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's