Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Verzoen u eerst met uwen broeder.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verzoen u eerst met uwen broeder.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat daar uwe gave voor het altaar, en ga heen, ver-' zoen u eerst met uwen broeder, en kom dan en offer uwe gave. (Matth. 5 : 24)

Een onverzocnd hart is niet bereid ten Avondmaal; en in den grond der zaak vergeving der zonde té onbekwaam, smaken!

Luister maar naar de vijfde bede in het „Onze Vader" : , Vergeef ons onze schulden geltjk WIJ vergeven onzen schuldenaren; ' o v Vergiffenis ontvangen en zelf vergeven, liggen dus geestelijk altoos saamgekoppeld. Gij kunt zelf niet in de verzoening van Golgotha gelooven, tenzij er zin voor verzoening met uw broeder in uw hart zij.

De neiging, lust en drang die ge tot vergeving van uw broeder in uw ziel bespeurt, is u de thermometer, die u aanwijst, tot welk een graad het geloof aan uw eigen verzoening aanzwol in uw eigen hart.

Natuurlijk niet alsof God u zou vergeven, omdat ge uw broeder vergeeft. Dan toch hadt ge het kruis van Golgotha niet noodig. Dan ware het bloed van het heilig Godslam tevergeefs vergoten. En dan zou eigen verdienste en eigen gerechtigheid weer de grond worden van uw zaligheid.

Maar dit is de zaak.

Van nature zijt ook gij geneigd, niet om uw schuldenaren te vergeven, maar om hun hun zonden te houden; om het hun betaald te zetten; u te wreken; en de bitterheid in uw hart niet te dempen, maar aan te wakkeren.

En dit nu wordt dan eerst anders in u, als uw ik geknakt werd; de zelfzucht uit u week of althans begon te wijken; als uw trotsche kop gebroken, en uw harde nek gebogen wierd; kortom als het in u kwam tot die innerlijke verbrijzeling, die u in »een verslagen geest" bekwaamt tot dat eenig offer dat Gode behagen kan.

Wie nu deze stemming in zich ontwaart, die weet derhalve, dat hij dit niet uit zichzelf, noch uit zijn natuur, maar alleen door de genade van zijn God alzoo bezit. En daarom kan zulk een dan ook in waarheid het Onze Vader bidden, en t©t zijn God roepen: „Vergeef ook mij mijn schuld, gelijk ik de gezindheid in mijn hart gevoel om mijn broeder te vergeven".

Maar zie toe, uw hart is arglistig, meer dan eenig ding; en het is lang niet zoo zeldzaam, dat iemand nog met wraak en haat tegen zijn broeder of zuster in zijn hart verkeert, en dat hij toch een vromen aandrang gevoelt, om met offerande en eerbiedenisse tot zijn God te gaan.

Zulk een persoon teekent de Heere ons dan ook in de Bergrede.

Een man, die thuis zijnde aan zijn God gedacht heeft, en het besluit nam zijn God met offerande tegen te gaan; hetzij met een offerande voor zijn schuld of met een offerande der dankzegging.

En toch liep die vrome man nog met een onverzocnd hart, toen hij reeds met zijn offerdier tot bij het altaar des Heeren genaderd was.

En nu zegt Jezus tot dezen man, dat hij op die manier onmogelijk zijn God eere kan geven.

Neen, hij moet zijn offerande daar bij het altaar laten; teruggaan tot zijn broeder met wien hij in oneenigheid leeft; zich in zijn hart en voor de menschen met zijn broeder ver' zoenen; en dan eerst mag hij naar het altaar terugkeeren, om Gode zijn offerande van lof of dankzegging op te dragen.

En datzelfde geldt nu natuurlijk ook van het heilig Avondmaal.

Ook daar wil dikwijls een mensch heen, die wel vroom is en zijn God wil zoeken, maar met een onverzoend hart.

En dat mag niet.

Dat staat de Heere niet toe.

Wie aldus ten Avondmaal ging, zou in zijn eten en zijn drinken, een oordeel over zich brengen.

En vandaar is het dat onze kerken steeds dezen regel gevolgd hebben, om voor elk Avondmaal alle onverzoendheden in de gemeente tot verzoening te brengen; alle onverzoende personen er af te houden; en, als de onverzoendheid een groot deel der gemeente had aangegrepen, desnoods het geheele Avondmaal niet te houden, maar uit te stellen, tot de geest van broedermin en verzoening is weergekeerd.

Toch sloop ook hierin vaak misverstand.

Sommigen toch beeldden zich in, dat ze nimmer ten Avondmaal mochten gaan, tenzij eerst de persoon, met wien ze in onmm leefden, ook zijnerzijds tot verzoening bereid was.

En dit nu is met zoo; eenvoudig omdat gij over zijn hart geen meester zijt, en hem dus niet tot verzoening kunt dwingen.

De regel die hier geldt is dus deze, dat gij u af hebt te vagen: Ten eerste, of gij in uw hart waarlijk bereid zijt de minste te wezen; liever schade en ongelijk te lijden, dan onverzoend te blijven; en of gij alzoo voor God in uw ziele weet, dat het aan u niet langert hapert. Ten tweede, dat gij dit niet alleen zoo in uw hart gevoelt, maar ook bereid zijt tot hem te gaan.f u de minste te toonen, en hem de hand der verzoening aan te bieden. En ten derde, dat gij, zoo de persoon met wien ge in onmin lecfdet, met u onder het opzicht van dezelfde Opzieners staat, uwe zaak, zoo het u niet gelukt deze onder u beiden, of met een paar broeders af te doen, bij die Opzieners aanbrengt, en vraagt dat zij oordeelen.

Is nu aan deze drie dingen door u voldaan, zoodat ge in uw hart vrij uitgaat; aan hem die met u in onmin leefde, met een gebroken hart, verzoening aanboodt; en zoo dit niet hielp, eerst een paar broederen te hulp riept, en dan de zaak bij den kerkeraad aanbracht; en wil die broeder of zuster, met wie gij in onmin stondt, dan toch niet, dan gaat gij vrij uit, en is er niets meer dat uw toegang tot het heilig Avondmaal zou kunnen of mogen verhinderen.

Uw Opzieners hebben dan verder hunnerzijds te handelen met den onwillige ; maar van u is het af. Gij hebt al gedaan wat ge doen kondt. En de toegang tot het heilig Avondmaal is u onverlet.

Want wel geven we toe, dat ook hierbij leugen kan insluipen, dat iemand, die werkelijk ongelijk had, zich nederig aanstelt, zonder het te meenen, en zoo door de Opzieners wordt vrijgesproken, daar hij toch schuld had; maar dit verblijft dan aan het oordeel Gods.

Hij alleen is de Kenner der harten.

Anders staat de zaak natuurlijk, als de persoon met wien gij in onmin leefdet, niet van uw broederen is, en dus niet hoort naar de oproeping of de uitspraak van uw Opzieners. Want ook dan geldt wel voor u de plicht om u te verzoenen, maar dan kunt ge de zaak niet door uw Opzieners tot beslissing laten rengen.

Gij moet altoos en tegenover een iegelijk ot verzoening bereid zijn; want immers in et Onze Vader luidt de bede: «gelijk wij vereven onsen schuldenaren; '" d. i., zonder eenige b itzondering, niet alleen den schuldenaren nder onze broederen, maar ook onder onze ijanden.

Gij moogt niemand zijn schuld houden. Gij a [ moet jegens een iegelijk tot volkomen vergiffenisse bereid zijn. Niet zevenmaal, maar zeventigmaal zevenmaal zult gij uw schuldenaar vergeven.

Wrok mag er niet in uw hart leven. En zoolang er ook maar één enkel mensch leeft, ten wiens opzichte gij in uw hart onverzoend mocht blijven, staat ge voor God scheef en moogt ge niet ten Avondmaal opgaan; en kunt ge dus ook niet sterven, met het uitzicht van zijn hemel te zullen binnengaan.

Want dezen regel zult ge altoos vasthouden: Wie door den dood in den hemel zou ingaan, die hoort ook aan het Avondmaal. En wie niet ten Avondmaal kan gaan, zou, zoo hij stierf, ook sterven zonder hope op eeuwige zaligheid.

Ook bij personen, die niet van de broederen zijn, moet gij dus verzoend in uw hart zijn; de vergeving hun uit een oprecht hart aanbieden; en desnoods een paar kennissen of vrienden saamroepen, om den twist te beslechten.

Maar natuurlijk, het laatste redmiddel, dat er bg een broeder overblijft, kan bij zulk een buitenstaand persoon niet worden aangewend. Uw Opzieners kunnen2deze zaak niet voor u beslechten.

Vandaar dat ge in zulk een geval in uw eigen conscientie verzekerd moet zijn; en dan ten Avondmaal kunt en moet gaan, als gij in uw hart niets meer tegen hem hebt, en al deedt wat in uw macht stond, om de bitterheid weg te nemen.

Ge zijt er dus noch bij zulk een buitenstaande kennis, noch bij uw broeder meê van af, dat ge zegt: »In mijn hart heb ik hem vergeven."

Daarin toch zoudt ge u zelven en hem nog bitterlijk misleiden kunnen.

Neen, de Heere eischt zeer stellig van u, dat ge uwerzijds ook een ernstige poging aanwendt, om de bitterheid uit den omgang en uit het leven weg te nemen.

Zulk een kwaad mag niet blijven zitten. Dat kwade zaad mag niet ontkiemen en opschieten. Alle onkruid moet uitgeroeid.

En daarom wordt wel degelijk van u geëiseht, dat ge u ook deze vernedering zult laten welgevallen, om de minste te zijn; om tot hem te gaan; en hem, zonder oprakeling van het geschil, de hand der verzoening aan te bieden.

Eerst daardoor levert gij het bewijs, dat gij het meent; dat het u ernst is; en dat wel waarlijk een dorst naar verzoening en vrede u bezielt. ,

u bezielt. , Ook dan echter is er nóg een zelfmisleiding mogelijk, waartegen ge op uw hoede zult zijn.

Soms namelijk wil iemand wel vergeven, als de ander eerst zijn ongelijk erkent. En dat nu is misgezien. God de Heere heeft voor u in Christus vergeving teweeg gebracht toen gij nog een vijand Gods waart, en nog niets van bekentenis van schuld wildet weten. En juist daardoor, door die voorkomende Ontferming is ten leste uw hart verteederd, en zijt ge ten slotte tot oprechte belijdenis van schuld gekomen.

En zoo nu hebt ook gij te werk te gaan. Ge moet vergeven. Van harte vergeven. Vergeven zevenmaal en zeventigmaal zeven maal. Ge moet voor wie uw vijand was bidden. Hem zegenen. En hem weldoen.

Wel moet gij uwerzijds alle ongelijk bekennen. Elk korrelke schuld dat ge in uw eigen z hart te zijnen opzichte ontdekt, cordaat en open belijden, en zeggen dat het u leed is; maar gij moet ditzelfde niet omgekeerd vergen. s

Want wel is dit dan zijn plicht, en is het heerlijk voor hem, zoo hij er toe komt; maar gij moogt er uw vergeving niet van afhankelijk maken.

Integendeel, gij moet uwerzijds alle ongelijk belijden, dat ge slechts even belijden en in u zelven ontdekken kunt, En voorts moet ge vergeven, moet ge verzoening aanbieden en vragen; en moogt ge geen middel van zelfvernedering en ootmoedigheid onbeproefd laten, om deze victorie te behalen, dat het daadwerkelijk tot verzoening kome.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Verzoen u eerst met uwen broeder.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's