Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IL.

JAIV DE OBIVE.

Het licht van Gods Woord, dat in Vlaanderen ontstoken was, breidde zich dagelijks verder uit en drong zelfs door tot in het tegenwoordige Staats-Vlaanderen, met name in Hulster-ambacht. Het waren echter nief de machtigen en rijken, voor wie dat licht opging, maar eenige eenvoudige menschen. Onder dezen behoorde ook de molenaar van Lamsweerde, een pachter van den abt van Badeloo. Jan de Grave — zoo heette de molenaar — Was te Ackergem bij Gent geboren, en later in het Hulster-ambacht gaan wonen. Hij was een ongeleerd man, maar warm voor de waarheid Gods naar de Schriften. Daarom wilde hij niets van de Roomsche kerk en hare mis weten. Zelfs ging hij, toen zijne vrouw zwanger was, naar Antwerpen, om niet verplicht te worden het kind, dat hem geboren zou worden, onder het Pausdom te laten doopen. Na den doop keerde hij terug naar Lamsweerde, maar hij zag duidelijk, dat de geestelijkheid van Hengstdijk (oudtijds Heynsdijk), onder welke Lamsweerde behoorde, hem dien ijver voor de Gereformeerde waarheid euvel duidde. Gevaar dreigde hem. Daarom verliet hij zijnen molen en trok met zijne vrouw en vier kinderen naar Antwerpen, »ten einde aldaar of elders, naar de voorlichting der broeders, zich neder te zetten en zijn brood op eerlijke wijze te verdienen." Kort daarop keerde hij voor eenige dagen terug naar Lamsweerde, om te zien, of hij nog iets van zijne bezittingen kon meenemen. Nauwelijks had echter de schout van Hulster-ambacht, Gijselbrecht Rabat, vernomen, dat De Grave in zijn molen was, of hij begaf er zich naar toe, vroeg hem beneden te komen en hem te volgen. De tocht ging naar Hulst, waar hij in den «erker werd gezet.

Den volgenden dag trachtte een broeder dier plaats tot De Grave door te dringen, teneinde de oorzaken zijner gevangenneming te weten te komen, maar dit was hem niet mogelijk, aangezien de gevangene in een verborgen hol zat. Door middel van eenen anderen gevangene vernam hij echter wat hij weten wilde van De Grave. Toen hij dezen hierop toeriep, om toch aan zijne vrouw en kinderen te denken, gaf hij ten antwoord, dat hij de zijnen reeds aan den Heere had overgegeven.

Ontzaggelijk was het lijden, dat den martelaar werd aangedaan. Al hij te eten en te drinken kreeg, was dit maar weinig; dikwijls sloeg men echter den etenstijd over. Dit werd nog erger, nadat de andere gevangene was losgelaten. Zijne vrienden, die hem gaarne geholpen hadden, werden door den onbarmhartigen cipier en diens dienstbode afgewezen. Doch daar kwam voor eenigen tijd uitkomst. Een boosdoener, Willem Tabbaert, werd in dezelfde gevangenis van De Grave opgesloten. De vrienden verzochten tot dezen toegang en verkregen dien. Eenmaal binnen gekomen en bij hunnen lijdenden broeder zijnde, gaven zij hem eenen langen stok, waarmee hij hun gaven naar zich toe kon nemen. Deze list gelukte echter niet lang. De cipier waakte, ontdekte wat er gedaan werd voor den martelaar en maakte er een einde aan. Vreeselyk was ook de winterkoude, die de ongelukkige moest lijden. Ten laatste kon hij bijna niet meer staan of gaan, omdat de teenen aan beide voeten bevroren waren. Zijne vrouw ging met haars mans broeder de tusschenkomst van den burgemeester van Hulstér-ambacht inroepen voor de ellende, die haar man leed, maar kreeg tot bescheid:5> Wat, acht gij uw man, die een boos ketter is, beter dan een moordenaar of anderen boosdoener. Hij moet zijne valsche gevoelens, waarin hij geheel verward is, laten varen." Het baatte De Grave ook niet, dat een enkele aanzienlijke als Mr, Elwich van Steelandt hem genadiger wilde behandeld zien. Hij was dat niet waard, was het antwoord zijner vijanden.

Bij al dit lijden kwam nu de strijd, de strijd in de ziel en de strijd van buiten. Zijn broeder Victor kwam op zekeren dag met zijne 4 kinderen bij hunnen vader in den kerker en zeide; »Och lieve broeder, zie hier uwe jonge kinderen." Ontferm u toch over hen, al moest gij dan ook een weinig tegen uw geweten spreken." Maar De Grave antwoordde: »Ga weg van mij, satan, want gij hindert mij. Is het niet genoeg, dat gij uzelven aan den bijbel hebt onderworpen en Christus verloochend; wilt gij mij daartoe ook brengen? Ga v/eg van mij, want ik wil uwen boozen raad niet volgen."

Zijn gesprek met de geestelijken, vooral dat met Marten Bariholomeusz en Cornells van Keulen, pastoor van Hulst, heeft hij zelf beschreven. Hieruit blijkt ons, dat de martelaar slechts één wapen gebruikte, waarmee hij den aanval zijner tegenstanders afsloeg. Hij beleed zijn geloof en als men hem vroeg, waarom hy niet geloofde wat de Roomsche kerk leerde, dan was zijn vaak herhaald antwoord: Ik geloof alleen aan den Bijbel, kunt gij mij daaruit bewijzen, dat de kerk gelijk heeft en ik ongelijk, dan ben ik bereid u te volgen. Geen wonder dat men hem dreigde met aardsche en eeuwige straffen. Maar de martelaar bleef bij Gods Woord.

Dit deed hij ook tegenover den inquisiteur Petrus Titelmannus, dien de geestelijkheid van Hulst had te hulp geroepen. Den 2ien en azen Januari 1565 verscheen De Grave voor hem in tegenwoordigheid van den burgemeester en de beambte. Titelman vroeg hem naar de Pauselijke macht, naar de mis en de transsubstantieleer, naar de 7 sacramenten. Maar het was ook weer het antwoord van den martelaar: »Ik geloof alleen aan Gods Woord en aan geene menschelijke leeringen." »Betuig het met de Heilige Schrift en ik zal het gelooven." De toorn des inquisiteurs kende ten slotte geen palen, zoodat hij hem ten slotte vroeg, wijzende op het vuur, dat in de kamer brandde, omdat het zoo koud was: »Wordt gij niet bevreesd, men zal u in dat vuur werpen en u laten verbranden, als gij uw geloof niet laat varen." Kalm en waardig antwoordde De Grave weer: »Voor dat vuur ben ik niet bang, maar ik vrees veel meer het eeuwig vuur, dat nimmermeer kan uitgebluscht worden, en welks rook opgaat van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Toen de inquisiteur zag, dat hij niet won, gaf hij den gevangene aan de hel over, zooals hij zeide. Nu kwam de beurt aan den aardschen rechter om vonnis te vellen Nog beproefde de burgemeester door vleierij den martelaar te bewegen tot toegeven. Maar hij bleef voor dreiging en vleitaal koud. Nadat men nu nog het advies had ingewonnen van de geleerden te Gent over deze zaak, sprak de schout het doodvonnis over hem uit. Doch eer het vonnis werd voltrokken, voegde men hem een advokaat toe, die de verdediging, door zijnen cliënt zelve hem voorgezegd, opschreef en bij de rechters inleverde. Dat haalde hem de haat der vijanden op den hals, die van hem" eischten dat hij vergiffenis zou vragen, 't Baatte den advokaat niet dat hij zich beriep op hunne eigene aanstelling.

Voor den raad van Vlaanderen aangeklaagd werd hij daar veroordeeld, in de openbare vierschaar te Hulst, eene onteerende geloofsbelijdenis af te. leggen en de rechters op de knieën vergiffenis te vragen en 24 karolus gulden boete te betalen.

Zaterdag de 24e Februari was bestemd als dag des doods voor De Grave, maar daar de Burgemeester juist in die dagen een festijn wilde houden, werd de uitvoering van het vonnis uitgesteld tot Dinsdag daaraanvolgende. Tusschen twee monniken in, die hem altijd aanvielen werd De Grave in dien dag eerst naar de rechtbank geleid en vandaar naar den brandstapel, 't Kostte den rechters heel wat moeite hout te krijgen hiervoor. Niemand wilde gewillig geven. Eindelijk dwong men eenen boer, die met een vracht hout in de stad kwam, om zijn hout op de markt te lossen. Ook het gat in den worgpaal wilde niemand maken. Eerst met een list gelukte het eenen wagemaker het verlangde gat te doen boren.

Toen de martelaar op de strafplaats gekomen was ging hij uit zicbzelven aan den paal staan. Daar riep hij met luider stemme: »0 Heere God, o hemelsche Vader, ontferm u mijner! o barmhartige Vader, ontvang mijnen geest." Aldus ontsliep deze vrome getuige van Christus, terwijl hij den naam des Heeren aanriep, in den Heere, en bezegelde met zijn blosd de belijdenis zijns geloofs den 27st, en Febr, 1565,

DE GAAY FORTMAN,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's