Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu de dag nadert, waarop de Synode der Christ. Geref. kerk te Leeuwarden saam zal komen, wordt er meerdere ernst gemaakt met de vraag, welke beslissing er in zake de Vereeniging met de Ned. Geref. kerken zal moeten vallen.

Het deed ons daarom genoegen, dat Ds. Beuker in zijn Vrije Kerk daarover een opstel plaatste, dat blijk geeft van een geest van toenadering.

We lezen daar toch:

Wij voor ons hebben geen bezwaar om de Ned. Geref. Kerken, die als Kerken met het Synodale Ge nootschap hebben gebroken, als wettige Gereformeerde Kerken te erkennen. Maar wij herkennen hen daarvoor sedert en omdat zij ophielden onderdeelen van het Ned. Herv. Kerkgenootschap te zijn, tot de Gereformeerde belijdenis en Kerkorde terugkeerden en zich dus als Gereformeerde Kerken openbaarden. Niet omdat zij onder het genootschap zijnde als Gereformeerde Kerken zouden moeten beschouwd worden.

Zegt men: «Maar er zijn in het Herv. Genootschap toch ook wel orthodoxe gemeenten, die de ware leer leeren? » Dan is ons antwoord: geen enkele. Er zijn wel gemeenten wier leden van de orthodoxe richting, ja voor hun persoon van gereformeerde richting zijn, maar als gemeente heeft ze over de leer niets te zeg gen. Daar kan zij. noch haar kerkeraad iets aandoen. Zij is als gemeente slechts onderdeel van het Synodale Herv. Genootschap. Zulk een gemeente heelt als zoo danig geen leer en laat ook geen leer verkondigen. Zij heeft alleen Synodale reglementen, en deze mag en moet ze gehoorzamen. Of er waarheid of dwaling van den kansel^zal worden verkondigd, dat moet de predikant weten, die optreedt. Hij kan uit kracht van de bestaande leervrijheid verkondigen wat hem goeddunkt. En Christus mag. om zoo te zeggen, dien predikant wel danken, dat hij nog zoo vriendelijk is om aan zijn hoorders de waarheid des Evangelies te verkondigen instede van de moderne theologie. Hij kan het ook even goed andersom doen. En als hij het morgen aan den dag andersom doet, dan kan noch zijne ge-/ meente, noch zijn kerkeraad daar ook maar iets tegen doen.

Zegt men nu: Ja, dat is wel zoo als lichaam naar buiten, maar er zijn toch vele ware vromen, er is waarheidsliefde, er zijn ambten enz. in die Kerk en zij is daarom ondanks het genootschap in den geestelijken zin toch nog eene Kerk die Christus aanhangt. Dan is mijn antwoord: Ik zie er misschien in dien zin nog veel meer goeds ïn dan gij en menig ander. Maar dat verandert niets aan haar karakter als genootschapskerk. Dat ze morgen toone de waarheid te willen en Christus als haar Koning te willen gehoorzamen, en ik zal de eerste zijn, die haar als Gereformeerde Kerk erkent. Zoolang ze dit echter niet doet, moet ik ze erkennen voor hetgeen zij officieel naar buiten openbaart, d. i. voor een afdeeling van 't Ned. Herv. Kerkgenootschap, d. w-z. voor een onderdeel der valsche Kerk,

Wordt nu zulk een onderdeel morgen als gemeente iets anders, breekt ze met de vijanden en schudt ze derzelver boeien af, zich bekeerende tot den Koning der Kerk, dan is ze van een onderdeel der valsche Kerk, eene ware, eene Gereformeerde Kerk geworden. Zij was ook als gemeente, tijdens zij bjj het Herv. ge nootschap was ingelijfd, wel eene Kerk, maar zq was eene valsche Kerk, omdat ze met heel het genootschap de kenmerken der valsche Kerk vertoonde.

Rome is wel eene Kerk maar zij is eene valsche Kerk. Geen «•sdnjnkerks, , want een schijnkerk is gee Kerk, zoo min als een beeld een mensch is. Een goddeloos mensch is evenwel een mensch; maar hij is een mensch met een ontaard karakter. Hij is geen christen. Zoo ook met de valsche Kerk Er zijn '^are en er zijn valsche Kerken Art. 29 onzer Belijdenis geeft beider kenmerken aan en zegt: «Deze twee Kerken zijn lichte, lijk te onderscheiden».

Men houde dus op om langer de quaestie van ons reglement, dat niets is dan eene kennisgeving van ons bestaan aan de Regeering. op den voorgrond te stellen om daar achter de hoofdquaestie te verbergen. Wij willen dat reglement wel prijs geven, maar wij willen ons karakter als Gereformeerde Kerk niet verloochenen, ook niet voor de Regeering. Indien men wil dat we dat reglement zullen intrekken, hetzij zoo, maar men verklare ons eerst dat men met het Ned. Herv. Kerkgenootschap ook in zijne deelen heeft ge broken, en dat men de Chr. Geref. gemeenten als wettige Gereformeerde Kerken erkent en zal respecteeren. - Daarbij komt nog dat onze Doleerende broeders zich ook zullen dienen te verklaren over de Herv. lidmaten, die niet met de «reformatie» meegaan. Niet meegaande zijn die menschen dan lid van de valsche Kerk ? Of zijn ze ondanks hun aankleven aan de Synodale organisatie, lidmaten der Ned. Geref. Kerk (Doleerende.)? Indien de Doleerende kudde de Herv Kerk is en deze Synodale menschen eigenlijk hare leden zijn, dan moet ze hen wettig censureeren en afsnijden. Doet ze er niets aan, zeggende: «wij kunnen niet», dan toont ze zich ontrouw te zijn-Al is het v/aar, dat niet alles op eenen dag kan gebeuren — Maar wat nog erger consequenter mag heeten die dan uit deze stelling moet volgen is: dat eigenlijk de Chr. Geref. gemeenten in 't vervolg alleen nog Roomschen, Lutherschen en Joden, maar nimmer een Hervormd mensch meer mochten aannemen, want zij zijn leden der Doleerende Kerk, en die is immers een Gereformeerde Kerk, die men niet mag verlaten. Zoo vi'as onze Kerk ten doode opgewhreven. Haar bedding liep van zelf droog.

Zoolang wij en de Doleerende broederen het op dit groote en allereerste punt niet eens worden, kunnen we onmogelijk vereenigen.

we onmogelijk vereenigen. Kunnen wij niet vereenigen, dan kunnen wij misschien wel tot een soort modus yivendi geraken, waardoor we naast elkaar voort levende toch tegenover elkaar een dragelijke verhouding met elkaar afspreken. Als echter zulk een modus vivendi niet stilzwijgend uitgaat van de veronderstelling dat onze gemeenten wettige Gereformeerde Kerken zijn, die men niet door het stichten van tegenkerken als «> «w< /i'«^«.SVr^ir» brandmerken mag, dan zal ook daarvan niets kunnen komen. Kunnen de Ned. Gereformeerden met ons in geen relatie komen zonder ons zulk een brandmerk van (.^iijierkem-) of «noodherkjes-)^ die niet hadden m ontstaan, en tegenover welke men «echte Vaderlandsche Kerken» moet oprichten, dan verandert hierdoor, in ons oog althans, heel onze verhouding lot hen.

Gaan zij zoodoende het sectarisme kronen en met den naam van «reformatie der Vaderlandsche Kerk» bestempelen, wat niet anders is dan scheurmakerij, dan moet ook onze Kerk tegenover dat euvel positie nemen. Zij noodzaken ons dan de bruggen geheel af te breken en te doen wat we tegenover trouwe zusterkerken niet zouden mogen of willen doen.

Willen zij allaten van het stichten van tegenkerken dan kunnen wij voortgaan met onderhandelen; zij het dan niet tot al geheele vereeniging, dan tot een betamelijken modus vivendi, die een latere vereeniging voorbereidt.

In dit alles nu is niets onoverkomelijks, mits het maar zóó geformuleerd worde, dat men noch de ééne noch de andere partij dwingen wil, om iets te verklaren, dat indruischt tegen haar overtuiging.

Dit toch doet geen man van karakter, en ook geen kerk.

Welke beschouwingen men over en weer heeft, om tot zijn conclusie te komen, doet er niet toe. Niet die beschouwingen, alleen de conclusie bindt beiderzijds.

Vraagt men, of er dan toch geen grondstellingen, geen uitgangspunten zijn, waarover men overeen moet zijn gekomen, dan antwoorden we: Natuurlijk,

Edoch, deze zijn voor ons neergelegd in de Heilige Schritt, en nader geformuleerd in de Formulieren van eenigheid.

Zoover deze gaan, moeten dus ook de kerken gaan.

En wie daar iets ook maar bijvoegt, maakt een nieuw Tjijvoegsel tot de Confessie. En dit kan immers nooit op zulk een wijze geschieden. Niet de opvatting, niet de toepassing, niet de verklaring van de Formulieren bindt wederzijds, maar alleen wat in die Formulieren staat.

De heer Lindeboom van Zutfen schrijft over hetzelfde onderwerp in de Roeper:

Het grootste gedeelte van de gehouden Prov. Synode werd gewijd aan de zaak der vereeniging. Zoozeer vervulde de gedachte aan de eenheid der Geref. belijders in Nederland de harten, dat de Ge meenten, blijkens de agenda, haast voor niets anders oog en Oor hebben, dan voor de reeds zooveel be sproken vereeniging.

Toch hadden we een aangename vergadering.

Zelden hebben wij een Prov. Synode bijgewoond, waar zooveel eenstemmigheid heerschte in de hoofd zaak, ook bij verschil van inzicht in bijkomstigheden. Alles weer te geven wat al zoo besproken is, gaat niet. Enkele beslissingen die genomen zijn, onder de aandacht te brengen, kan zijn nut hebben.

Omtrent het zoo fel bestreden Reglement van 1869 was men algemeen van gevoelen, dat dit geen struikelblok voor de vereenigmg mocht zijn.

Gaarne wil de Provinciale Synode dit Reglement prijs geven, indien wij maar wat beters in de plaats krijgen.

Niet zoo toegevend was de Vergadering op het punt van «Scheiding"

Meer beslist dan wel vroeger sprak zij zich op dit punt uit, omdat het door het vele geschrijf der laatste jaren meer duidelijk geworden was, dat het verschil tusschen Ned Geref. en Chr. Geref. gaat over de vraag: Scheiding of Doleantie? De Herv. kerk een val sche of ware, hoewel verbasterde Kerk ?

Met algemeene stemmen besloot de Vergadering de Synode te verzoeken, ondubbelzinnig uit te spreken, dat zij de Herv. Kerk als een valsche beschouwt, en afscheiding van dezelve derhalve roeping acht.

Voorts meende de Vergadering, dat het voorstel-Beuker, van de Synode Assen, vooralsnog de meest gewenschte grondslag voor vereeniging aanbiedt.

Wat ook de uitslag moge zijn van de wederzijdsche onderhandelingen, nooit zal hot kunnen gezegd wor den, dat de Chr. Geref. zich niet veel moeite en zelfs geldelijke opofferingen hebben getroost, om tot saamwoning te geraken met zoovele broeders en zusters, die één geloof, één doop, één Heere Jezus Christus hebben, en die tot hiertoe, in strijd met 'sHeeren Woord, gescheiden van elkander leven. Zoozeer heeft deze zaak de Chr. Geref. Kerk bezig gehouden, dat zij in gevaar kwam veel, dat op den weg harer roeping lag, te verzaken of te weinig aandacht te schenken.

't Wordt dan ook tijd, dat er een beslissing kome in deze zaak, of dat men voorloopig de debatten sluite, om, totdat de tijden gunstiger zijn, ieder aan zijn eigen werk te gaan, zonder elkander moeite aan te doen.

Ook hieruit spreekt een geest van welwillendheid, die we van harte hopen dat althans onzerzijds niet door ongewenschte inmenging in het debat zal verbroken worden.

Het woord is thans aan de Christ. Geref. broederen.

Niet aan ons.

Later zullen wij spreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's