Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Sleutelmacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sleutelmacht.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGS A FDE Ë L IX< Ï XXXl.

Dezulken over te geven den Satan, tot verderf des vleesches, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. I Cor. 5:5.

XI.

Ia lijnrechte tegenstelling met Zwingli, en vooral met Erastus en de Remonstranten, hebben de Gereformeerde kerken haar onvervreemdbaar recht op vrije kerkelijke discipline beslist en openlijk gehandhaafd. Zwaard en Sleutel waren twee, zoo leerden onze vaderen. Het Zwaard was aan de Overheid, maar de Sleutel aan de Kerk gegeven. Dit Zwaard nu was het zinbeeld en instrument van de macht aan de Overheid verleend, om iemand die in den burgerstaat de gerechtigheid Gods schond, desvereischt uit dien burgerstaat te doen verdwijnen; en waar dit uiterste niet in toepassing wierd gebracht, door de bedreiging met de doodstraf de schending van het recht te stuiten. Juist daarop rustte dan ook hun stel'ing, dat het recht, om de doodstraf uit te oefenen niet aan de Overheid mocht worden betwist of ontnomen. De vraag of de Overheid in een bepaald geval de doodstraf op een bepaald persoon zal toepassen, staat aan haar beleid, en raakt geen beginsel; maar wie opstaat, om de doodstraf als in zichzelve ongeoorloofd, onmenschelijk of onchristelijk af te schaffen, bestrijdt haar in beginsel; en randt daarmede de majesteit Gods in de Overheid aan. Stel toch, God de Heere gebruikte voor de regeering der staten en volkeren niet de tusschenkomst van n: ; enschen, maar regeerde de natiën zelf rechtstreeks, dan zou een iegelijk toestemmen, dat God de Heere, dewijl Hij God is, omdat hij het leven geeft, ook het onbetwistbare recht heeft, om het leven te ontnemen. Erkent men nu, dat op de magistraat geen ander, maar datzelfde gezag rust, dat God anders zelf en rechtstreeks zou uitoefenen, zoo spreekt het vanzelf, dat aan de magistraat juist diezelfde macht toekomt, , tenzij God de Heere ze feitelijk of door zijn uitspraken beperkt heeft. Dit nu is hier niet het geval. Veeleer verklaart de Heilige Schrift uitdrukkelijk, dat aan de Overheid niet maar een scepter of staf, maar wel terdege een Zwaard is gegeven, en in dit symbool de macht, om oorlog te voeren en aan den lijve te strafïen. Het zesde gebod geldt hiertegen dan ook geenszins, daar dit tot den mensch, als schepsel, gezegd is, en niet tot den mensch, als drager van de majesteit des Heeren; gelijk ten duidelijkste daaruit blijkt, dat dezelfde wetgeving van den Sinaï keer op keer de doodstraf oplegt en voorschrijft. Zegt ge dus. dat aan de Overheid het recht om iemand te dooden niet toekomt, dan loochent ge daarmee in beginsel, dat de Overheid bij de gratie Gods regeert; dan is de Overheid voor u draagster van een menschelijke en niet van een goddelijke majesteit; en dan stelt ge feitelijk 's menschen souvereiniteit in de plaats van de souvereiniteit des Heeren. Als dan ook onzerzijds rusteloos geprotesteerd wordt tegen het uitlichten van de doodstraf uit het Strafwetboek, spreekt hieruit in het minst geen dorst naar bloedvergieting; en blijft het veeleer ook onze wensch, dat de doodstraf niet dan zeldzaam en met groote omzichtigheid worde toegepast; maar spreekt zich in dit protest de overtuiging uit, dat de majesteit Gods aangerand, de grondslag van het recht losgewrikt en de eere der Overheid verkort wordt, als men door de afschaffing van de doodstraf voet geeft aan de meening, alsof het Overheidsgezag geen ander dan een menschelijk gezag ware. Iets waardoor uit den aard der zaak het leven der volkeren en natiën allen hoogeren oorsprong en alle hoogere bestemming inboet; beperkt en bepaald wordt tot dit aardsche leven; en afgesneden wordt van Hsm, die het Hoogste Goed is.

Juist echter omdat de Gereformeerde Belijdenis de ^ere der Overheid zoo hoog houdt en haar niet enkel den scepter, maar ook zeer bepaaldelijk het Zwaard toekent, konden onae vaderen geen oogenblik toestaan, dat Staat en Kerk wierden vermengd, en de macht der Sleutelen met de macht van het Zwaard verward. Al ligt het toch in den aard der zaak, dat men van beide machten zeggen kan, dat ze den ban voltrekken, en al komt metterdaad in het Oude Verbond de uitdrukking ban herhaaldelijk voor van een uitbanning uit Israels volksstaat, of uit het leven dezer wert^d, '.'oer de.»^. dood; toch sntneemt dit niets aan het principieel verschil, dat tusschen de macht van den Sleutel en de macht van het Zwaard bestaat. Dit verschil toch ligt^hierin, dat beide machten doelen op een geheel ander rijk, geoefend worden in een geheel anderen kring, en haar toepassing vinden op geheel uiteenloopend gebied. Immers het Ztvaard en de macht der Overheid, slaat den ban in den burgerstaat, terwijl de Sleutel de macht van den ban aanduidt, gelijk die geoefend wordt in het Koninkrijk Gods.

Het sterkst komt dit uit bij de martelaren. In den regel toch stierven onze , martelaren door de executie van een vonnis, dat volkomen wettig in den vorm was en rustte pp de wetten des lands. Soms zijn onze martelaren ook op onwettige wijze vermoord of in den kerker heimelijk omgebracht; maar die gevallen kunnen hier buiten be.spreking blijven. Meestal toch was het de wettige rechter, die op grond van de geldende wetten en in verband met de bestaande strafbepalingen, onze martelaren ter dood veroordeelde, en ^im door zijn scherprechter het vonnis voltrekken liet. Diensvolgens hebben onze martelaren er ook nooit aan gedacht, om het vonnis dat over her j.' Ts - roken ^vierd, I als zoodanig te wralceii. Ai bleek toch uit dat vonnis, dat de bestaande landswet in strijd met-Gods Woord was, zij als Christenen mochten echter tegen de ongerech-r tige uitspraak der Overheid geen ander dan lijdelijk verzet voeren, en zijn stil berustend en met heldenmoed den dood ingegaan. Nu gevoelt men intusschen terstond, dat zulk een martelaar door deze executie wel uit het rijk van den aardschen koning gebannen werd, maar tegelijk door die executie zich een plaats der eere verwierf in het Koninkrijk der hemelen. Omgekeerd toont de moordenaar aan het kruis ons, dat iemand een moordenaar kan zijn en dus rechtens uit deze aardsche maatschappij kan worden uitgebannen door den dood, en dat toch juist die dood middel voor hem wordt, om in het Koninkrijk der hemelen in te gaan, Het diepgaayid verschil springt dus daghelder in het oog. De ban door het Zwaard sluit uit niets uit, dan uit de aardsche maatschappij, die door de Overheid geregeerd wordt; en daarentegen de ban door den Sleutel des hemelrijks sluit buiten dat hemelsch Koninkrijk, waarvan Christus de gezalfde Koning en Gebieder is. g z g

Hiermee hangt het geheel verschillend karakter van deze twee machten dan ook saam. Immers het Zwaard beeldt af een dwingende, een heerschende macht, terwijl de Sleutel symbool is van een dienende en louter zedelijke macht. Slechts ten deele kan het dan cok goedgekeurd, dat men de kerkelijke discipline opvat als een soort kerkelijke rechtsbedeeling, die met de rechtsbedeeling der Overheid op één lijn zou staan. Dit is niet alzoo. Bij alle goede rechtsbedeeling iroöh gf«R% het < < in de sterking van het geschonden recht, staat men op wettischen bodem, en moet de dwang volgen kunnen, of de rechtsbedeeling snijdt zich de pezen door en er wordt met haar gespot. Zoo echter staat het met de kerkelijke discipline niet. De kerkelijke discipline treedt niet op, om het geschonden recht te handhaven, daar immers heel de verkondiging van het Evangelie juist bestaat in de verklaring van Godswege, dat zijn geschonden recht verzoend is in het bloed van het heilige Godslam. Neen, de kerkelijke discipline kan slechts tweeërlei doel hebben, het ééne rakende Gods eere, om zijn verbond heilig te houden, en het andere rakende de zaligheid der menschen, om ze uit te drijven tot boete en bekeering. De bediening der kerkelijke discipline is dan ook geen koninklijke heerschappij maar een Levitendienst, om in het heiligdom de wacht te houden, en het volk in het heiligdom bij te staan.

Van rechtsbedeeling kan in de kerke Gods dan ook slechts in zooverre sprake zijn, als ook de kerk, in haar uitwendige . estalte, een geordend lichaam is, waarin h ekere bepalingen en regelen gelden, die O eëerbiedigd behooren te worden, en die, waar ze geschonden worden, aanspraak heb­ g s ben op fiandhaving. Doch deze rechtsbe­ ö deeling heeft dan ook met de eigenlijke kerkelijke discipline niets gemeen, en een kerkeaad of kerkelijk college miskent de eerste beginselen van de Sleutelmacht, als ze er zich ooit toe leent, om censuur en ban te gaan l n i s h toepassen, niet ter wille van een geestelijk d kwaad, maar uitsluitend als middel, om h eigen gezag hoog te houden, of zich te ontslaan van lastige tegenspraak. Dat het noodig kan zijn, om in dit opzicht zekere orde te handhaven, spreekt van? elf. Anders wordt men Independentistisch ; maar waar nadruk op moet gelegd is, dat de kerkelijke discipline nooit misbruikt mag, als instrument van kerkelijke politie. De kerkelijke discipline strekt uitsluitend om in geestelijken zin het Verbond Gods heilig te houden, en de zaligheid van de leden der kerk te bevorderen, waar ze zich kwamen te misgaan; en slechts dan kan er dus sprake zijn van toepassing der kerkelijke discipline bij kerkelijke verbreking der orde, zoo in het verzet tegen de kerkelijke ordinantiën een kettersche of onheilige geest openbaar wordt; en met dien verstande, dat de kerkeraad ook alsdan zich wel bewust zij, de censuur of den ban toe te passen, niet als middel van machtsoefening, maar als middel om Gods eere hoog te houden en den overiTeder te redden. Elke ban of afsnijding van de gemeente alleen als middel, om zich te ontslaan van een hinderlijk of wat lastig gemeentelid, is een kerkelijke zonde, die op haar plaats is in het revolutionair collegiale kerkrecht, maar ten strengste veroordeeld wordt door het Gereformeerde kerkrecht naar den regel der Heilige Schriftuur.

Zoo ziet men dus hoe aan de juiste opvatting van de kerkelijke discipline, eensdeels de vrijheid van de Kerk tegenover de Overheid, en anderdeels de uitbanning van het collegiale kerkbegrip hangt. Een kerk, die haar recht op kerkelijke discipline prijs geeft, geeft den sleutel uit handen, die haar van God is toevertrouwd, niet om dien te laten roesten in haar kerkeraadskamer, maar om hem tot zijn eere en tot heil der gemeente te hanteeren. De Overheid mist alle recht om in zake het Koninkrijk der hemelen ook maar eenige uitspraak te doen. Zij is voor deze aardsche bedeeling, en kan en mag dus uitsluitend oordeelen over hetgeen in den burgerstaat door het recht haars Godsgeëischt wordt.

In den burgerstaattreedtzeals dienaresse Gods op, maar in de Kerk en in het Koninkrijk der hemelen ontbreekt het haar aan alle zeggenschap, alle onderscheidend oordeel en alle autoriteit. Omgekeerd heeft de Kerk op haar beurt niets te zeggen in den burgerstaat en mag zij zich niet mengen in de burgerlijke politie. Want wel eeft ze het recht en den plicht om de verheid te vermanen en te raden, maar ezag uitoefenen mag ze in den burgertaat niet. De stelling, alsof de kerk uit öods Woord besli.ssitigen had vet te stelen, en alsof de Staat gehouden ware zich naar deze uitspraken der kerk te schikken, is dan ook een door en door Roomsche stelling, die door ons, als Calvinisten, met hand en tand moet tegengestaan. Neen; de Overheid heeft evengoed als de kerk het Woord Gods ontvangen; ook zal ze wel doen, zoo ze het licht door de kerk over dat Woord verspreid, niet voorbijziet; maar ten slotte blijft het toch altoos de O verheidspersoon zelf, die voor zich zelf heeft uit te maken, wat Gods Woord van hem eischt. Hij staat en valt zijn eigen Heere. Een blinde gehoorzaamheid, gelijk sommigen die drijven, is steeds door de Geretormeerden ook in de Overheid verfoeid. Moeilijkheid kan alzoo slechts dan ontstaan, als de Overheid óf aan de kerk haar volle vrijheid ontneemt, óf wel in zaken die een gemengd karakter dragen, zooals het huwelijk, de opvoeding der jeugd, de armenzorg enz., de billijke rechten der kerk voorbijziet; en kwalijk kan ontkend, dat op dit terrein zeer zelden aan de kerk gegund is wat haar toekwam, ja, zelfs dat de Gereformeerden, in dit bange geding, maar al te dikwijls genoegen namen met een onzuivere verhouding, die feitelijk aan het recht der kerk te kort deed. Zoo nu was het ook in onze Republiek. Aanvankelijk spanden de Calvinisten den boog zeer sterk; stonden stijf op hun stuk; en wilden niets hoegenaamd van de onbetwistbare rechten der kerk varen laten; maar toen de eerste geestdrift bekoeld was, en de Overheid niet ongenegen bleek, om de Gereformeerde kerk op zichtbare wijze in bescherming te nemen, hebben onze beste Calvinisten water in hun wijn gedaan, en om een schijnleus te redden feitelijk de vrijheid der kerken op niet geringe wijze laten besnoeien. Er stond te veel voor hen op het spel. Er werd hun te hooge prijs geboden. En door dien prijs lieten ze zich verlokken, om wat ze noemden „op de andere poincten te patienteeren en den beteren dag af te wachten." Maar dit is hun dan ook duur te staan gekomen. In Brakels voorbeeld, die nog een laatste poging waagde om de vrijheid der kerk te redden, ziet men tot wat machteloosheid toen reeds de kerk gekomen was. Het feit, dat na de Synode van Dordt in 1619 in de 17de en i8de eeuw geen enkele generale Synode meer saamkwam, bewijst maar al te droef, in wat knechtelijken staat de kerk geraakt was. Het kwijnen onzer diaconieën strekt ten bewijze hoe alle kerkelijk leven verdorde en verarmde, waar het onder pressie van den Staat kwam. En hoe in het laatst der vorige eeuw en het begin van deze eeuw alle Gereformeerde fierheid uit onze kerken geweken was, tot eindelijk de Belijdenis bestoven in de kist lag, een

vreemde hiërarchie over onze kerken werd ingesteld, en de aloude kerk der Reformatie haar kansels ontsloot vsor mannen, die op de meest drieste wijze Gods Woord vertraden en zijn Sacrament ontheiligden, leert de jammerlijke geschiedenis dezer eeuw, en heugt ons nog levendig uit de jongste kerkelijke troebelen. Dit nu was het gevolg van het schipperen waartoe men zich reeds in de zeventiende eeuw verleiden liet. Schijnbaar waren de Staatschen geslagen en zegevierden de Calvinisten, maar door het onzalige idee van de ééne Volkskerk boetten de Calvinisten almeer hun eere, hun invloed en de zuiverheid van hun positie in.

Dankbaar mag daarom het feit geconstateerd, dat de Gereformeerde kerken thans, aan deze bekoring en verleiding ontkomen, metterdaad tot deger zelfstandigheid en betere Christelijke vrijheid geraakt zijn; indien ze nu maar toezien, dat ze niet nogmaals, langs een heel ander pad, allengs in denzelfden, of nog ergeren knechtelijken staat verzinken. Er is namelijk een theorie ; de theorie van het collegiale kerkrecht; die iets zeer verleidends heeft; die de geesten meetrekt; en waarvan het noodlottige en schadelijke door veel goede Calvinisten nog altoos niet wordt ingezien. Deze theorie bestaat namelijk hierin, dat de Sletitel onder het Zwaard ga schuilen, en aan het Zwaard zijn recht tot actie ontleene. De macht van \i.e.t Zwaard namelijk heeft er niets op tegen, dat er in den Staat allerlei vereenigingen of colleges gevormd worden, en laat deze colleges geheel vrij om te leven naar eigen wetten; mits dit ééne maar vaststa, dat ze het recht om aldus op te treden ontleenen aan het Zwaard, of wil men aan de Overheid. Dit nu lacht velen toe, en deze broederen zien er dan niet het minste kwaad of gevaar in, om hun kerk op die wijs in het collegiaal gareel der Vereeniging te laten loopen, en voorts naar eigen goedvinden te leven. Hiermee echter is de hoogheid van den Christus aangerand, e.i de Sleutel onder het Zwaard gesteld; wat nooit mag, en waartegen onze vaderen zich tot het uiterste toe verzet hebben. De kerk van Christus bestaat, waar ze bestaat, krachtens de eeuwige verkiezing, en is in het leven, geroepen door de roeping des Zoons in het Woord. Christus als onze gezalfde Koning sticht overal, waar een kerk gesticht wordt, een kolonie, als we ons zoo mogen uitdrukken, van het Koninkrijk der hemelen; en hij doet dit jure suo, d. w. z. uit eigen machts bevoegdheid. Nergens nu heeft God aan de Overheid de macht toegekend, om heerschappij te oefenen over den Middelaar, of ook om te beslissen, wat Christus al dan niet in haar staten en landen doen mag. De Christus is daarin absoluut vrij. Het gezag der Overheid staat in geen enkel opzicht boven het gezag van den Christus; veeleer staat het gezag van den Christus boven hasr gezag en autoriteit; in zooverre hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Wil dus de Christus in eenig land zijn kerk stichten en planten, dan behoeft hij hiertoe niet het verlof van de Oi^erheid. Eer omgekeerd verschijnt hij dan met zijn stichting in zulk land uit eigen machtsbevoegdheid en is de Overheid geroepen, hem daarin te eeren. En al is het nu volkomen waar, dat de Overheid in den regel begint met dit niet te doen; maar veeleer aanvankelijk de stichting van Christus' kerk poogt te belemmeren; ja, al geven we toe, dat de Overheid bijna in alle, zelfj in Christelijke landen, zich aanstelt, als stond haar gezag hooger, en als moest dus de kerk van haar verlof vragen, om op te treden; nooit mag dit de kerk zelve verleiden, om de eere van Christus prijs te geven, of zich als kerk voor de Overheid te vernederen. Schikken in een noodzakelij ken en onvermijdelijken toestand mag en moet ze zich, maar een kerk, die metterdaad het hoog en fier bewustzijn heeft, van Christuswege ingesteld te zijn, zal zelve nooit één vinger uitsteken, om de hoogheid van den Staat te eeren, als stond die boven de hoogheid van haar Koning in de hemelen.

De kerk moet daarom blijven aandringen op haar erkenning in publieken rechte, en mag met het^r/z'rt/^ vereenigingsrecht geen genoegen nemen. Een vereeniging wordt uit het contract tusschen eenige personen geboren, en de kerk van Christus is de stichting van zijn majesteit. Publiek recht der kerken wil d'js zeggen, dat de Overheid erkennen zal dat Christus evengoed en in nog hoogeren zin met goddelijke majesteit bekleed is, dan zij zelve, en dat zij diensvolgens in zijn kerk een schepping zal zien, die niet in het leven treedt kra& '.itens een wet die de Overheid uitvaardigt, maar door een daad van Christus' koninklijke macht. Met het oude begrip van Staatskerk of Volkskerk heefc dit dus niets gemeen. Het publiek recht der kerk bestaat, ook al wordt er geen cent traktement uitbetaald, en komt tot gelding, niet doordien de Overheid zich met de kerkelijke aangelegenheden bemoeit, maar hierdoor dat de Overheid da kerken als iure suo bestaande eere en in a'le zaken, die de Sleutelmacht raken, te rade ga met haar advies.

Sleutel en Zwaard blijft dus de principieele tegenstelling, die geen oogenblik mag losgelaten. Als burger in de burgermaatschappij is elk kind van God en elk belijder gehoorzaamheid aan zijn aardsche Overheid verschuldigd, niet omdat hij anders gestraft wordt, maar om Gods wil; en al het gemor tegen het betalen van cijns en tol en belasting is, zoodra het rechte perk van beklag overschreden wordt, in den grond w der zaak opstand tegen God. Maar naast deze levenssfeer, waarin de macht van w het zwaard heerscht, staat een geheel andere levenssfeer, die haar ^mbool in den Sleutel vindt; en zulks wel in een Sleutel, die toegang verleent, niet tot aardsche glorie, tot geldmacht of zingenof, maar die uitsluitend strekt om de poorte van het Koninkrijk der hemelen te openen en te sluiten.

De hanteering nu van dezen 6'/^«^i? /eischt een geheel andere huishouding en inrichting dan de hanteering van het Zwaard, En een kerk die wel predikt en wel Sacramenten bedient en armen geld uitdeelt; maar vergeet dat deze Sleutel haar is toebetrouwd, werpt de eere van haar Koning en haar eigen eere tevens, even beslist weg, als de Overheid, die het zwaard in de scheede laat verroesten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De Sleutelmacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's