Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Laat uw aanschijn lichten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Laat uw aanschijn lichten.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

o Heere! God der heirscharen 1 breng ons weder; kat uw aanschijn lichten, zoo zullen wij verlost worden. (Ps. 8o : 20.)

Niet ten onrechte plegen we in onze gesprekken een breede plaats in te ruimer, aan de gesteldheid van het weder.

Reeds te Jeruzalem in de dagen van Jezus deed men dit; en de Heere wees er zijn tijdgenooten op, hoe ze de teekenen des hemels pleegden waar te nemen, en naar de hooger of droever roode kleur van de avondwolken schoon of somberder weder voor den komenden dag voorspelden.

De invloed van het weder op ons leven, op onze gemoedsgesteldheid, op onze gezondheid en op heel onze samenleving is dan ook zoo ontzettend groot.

De harde winter die achter ons ligt werkt nóg na in den schraler oogst dien de landman binnenhaalt, en bedreigt in den winter, die straks komt, menig afgelegen streek met broodsgebrek, en schier alle landen van Europa met duurte van levensmiddelen.

De gure lente en de natte zomer, die daarop volgden, knakten veler kracht of stelden veler hoop teleur, die van een prachtigen zomer, bij veel leven in de open lucht, zich gouden bergen beloofd hadden.

Aan het verschil tusschen de volken in het noorden en de volken in het zuiden van Europa merkt men terstond, hoe het zachter wedgr en de milder zonneschijn in het zuiden een Wijder, vroolijker toon aan het leven leent, terwijl het onder de Eskimo's, die bijna nooit van het vriendelijk licht der zon genieten, een uitzondering is, zoo zich een lach plooit om hun mond.

Een sombere lucht maakt ook den mensch somber, terwijl een glanzige dag, waarop heel de natuur zich in het zonlicht baadt, ook den mensch blijmoedig poogt te stemmen.

Veel zon opent niet alleen den bloemknop, maar ook het menschenhart; en op een schoonen zomerschen dag is het, of er minder gemelijkheid in ons gemoed huist en een ieder meer tot vriendelijkheid jegens zijn naaste geneigd is.

Als God de Heere zijn hemel met wolken bedekt en het zwerk boven ons zich donker tint, is het of een gevoel van beklemming en benauwdheid zich van aller gemoed meester maakt; en omgekeerd als God de Heere weer vriendelijk zijn licht aan den hemel laat schijnen, is het of een gevoel van verruiming en verlossing over ons komt.

Dat had ook de Psalmist opgemerkt, toen hij den Sosten Psalm zong; en dit nu overbrengende op geestelijk gebied, zingt hij in dat aangrijpend lied tot driemalen toe: o, onze God, zoo Gij maar uw aanschijn Laat lichten^ zoo zullen we verlost worden. Hij zong toen niet van zijn eigen zielstoestand, maar van den klaaglijken toestand, waarin het volk des Heeren verzonken lag. God de Heere had zijn volk geplant als een edelen wijnstok, en zijn wortel besproeid zoodat hij diep was ingeworteld. Ja, tot zoo oigekenden bloei had zich 's Heeren volk onder de bestraling zijner gunste verheven, dat de ranken van dezen wijnstok als cederbomen waren uitgewassen, en dat hij zijn scheuten uitschoot tot aan de rivier.

Maar sind.^ was de hemel boven deze plantinge des Heeren somber en donker geworden.

De dagen van voorspoed waren verkeerd in dagen van nameloos lijden; en dez.lf Je wijnstok, die eens een sieraad onder de volken was, lag nu met zij a verdorde ranken ter neder geworpen; zijn muur was doorbroken; het wild ged'erte vertrad hem, en het scheen welhaast alsof zijn ondergang nabij was.

Maar de Psalmist, die zelf een zoon van dat volk is, blijft tegen dien jammer met zijn onuitroeibaar vast geloof worstelen. Neen, neen, 's Heeren volk kan niet en zal niet ondergaan.

Het is een volk door Hem uitverkoren. Het zijn kinderen, die niet liegen kunnen.

En al moet deze wijnstok tijdelijk tot op den bodem verdorren en geheel verschrompelen, toch zal hij weer uitschieten, en toch zal hij zijn ranken weer omhoog verheffen.

Het wacht maar op één ding: op de vriendelijke glansen van Gods ontfermende genade. En als het licht van die genade maar weer doorbreekt, leeft straks heel 's Heeren volk weer uit zijn jammer en zijn vernedering op.

De Psalmist zegt dan ook niet: „Laat uw aanschijn lichten en kom dan ter onzer verlossing", neen, als het aanschijn des Heeren maar weer licht, . weer zijn glans geeit, weer uitstraalt, is het genoeg. Daarin is de verlossing. Daarmee komt vanzelf de weeropleving van zijn volk, „Laat uw aanschijn lichten, Heere, zoo zullen we verlost worden."

Gods aanschijn moet lichten, d. w. z. het moet zijn glans niet inhouden; niet achter de wolke van zijn toorn verbergen; maar dien glans uitzenden, laten uitgaan, naar ons toe laten stralen, en zóó op ons laten aandringen, dat die vriendelijke glans in ons hart indringe en een tint als van goud op heel ons leven werpe.

Gods aanschijn is altoos lieflijk, altoos vertroostend en zielverkwikkend; en als dat lieflijke niet door ons gekend en niet door onze ziel genoten wordt, is er iets tusschen Hem en ons. Een wolke die scheiding maakt. Een dichte nevel, die zijn glans belet tot ons door te dringen, en het voor ons zielsoog onmogelijk maakt, om zijn vriendelijk aanschijn te zien.

Reeds onder menschen kan een bezield levendig oog, dat ons in een moedeloos oogenblik aanstaart, en als tot in het hart ziet, ons derwijs aangrijpen, dat die ééne blik ons trillen doet in heel ons wezen, dat wezen omzet, en den levensmoed in ons hernieuwt.

En wat zou het dan niet zijn, zoo het u gebeuren mag, dat na een nacht van bange zorge en droeve mismoedigheid, de wolke daarboven breekt, de glans van Gods lieflijk aangezicht ^'acr tot u doordringt, en het u te moede wordt, alsof God u weer in gunste aanzag, toonde aan u te denken, en in dien éénen blik vol genade en ontferming, u opeens tot in den wortel van uw wezen gevoelen deed, dat uw God nog leelt, en dat die levende God nog uw trouwe Herder is, in wiens hand heel uw aanzijn lust.

Als die wolke maar breekt, als die nevel maar wegtrekt, is alles gered. Gods aanschijn was er altoos, zijn vriendelijk aangezicht bleef steeds in liefde uitstralen, alleen maar tot u drong die glans niet door.

Een wolke maakte scheiding.

Een wolke, als damp uit uw zondig leven en uw schriklijk woeien opgetrokken, en door de macht van Gods toorn tot een donkere wolk boven u verdicht.

En kondt gij nu maar die wolke weer wegvagen. Maar dat kunt ge niet. De opstijgende dampen van uw zonden zijn, zoodra ze zich omhoog verheffen, buiten uw bereik, en het is God alleen die zijn winden gebieden kan, en die wolke weer kan verdrijven.

En, dan, ja, kan hét zijn, dat gij, nog in die donkerheid neergedrukt, roept en smeekt en bidt, maar dat het is, of uw God verborgen blijft tegen het gebed van zijn volk in.

En toch is het ook in zulk een ure niemand anders dan diezelfde God, die ook in zulk een oogenblik van schijnbare verlatenheid, het wankelend geloof in u blijft sterken, de vonke des gebeds in u blijft aanblazen, en, terwijl Hij nog van verre staat, u zelf het „Keer weder, Heere der legermachten", uit het hart naar de lippen drijft.

Och, dat 's Heeren volk hier toch op merken mocht.

Het komt niet uit het Oosten en het komt niet uit het Westen, maar het hangt voor al 's Heeren volk, en voor elk van zijn kinderen onder dat volk, enkel aan dat ééne en eenige, of ge zijn zalige gemeenschap terugvindt, en of het lichten van zijn heilig aanschijn voor u weer een aanvang neemt.

Blijft Gods volk in somberheden en donkerheden v/andelen, dan moet het tegenloopen, dan kan er geen vrede zijn, dan moet er verschrikking zijn in de gelederen.

Maar keert zijn volk zich hier weer toe, dat het de gemeenschap met het eeuwige Wezen zoekt, en niet kan rusten, eer het den glans van zijn vriendelijk aanschijn weer door de wolk ziet breken, o, dan komt die glans ook zekerlijk; dan volgt het lichten van zijn aanschijn gewisse'ijk; en bij dat licht leeft aller ziel weer op, en in die verhoogde geestkracht ligt de profetie van toekomstige overwinning.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 augustus 1891

De Heraut | 2 Pagina's

„Laat uw aanschijn lichten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 augustus 1891

De Heraut | 2 Pagina's