Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het Boek des geslachts”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het Boek des geslachts”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het boek des geskchts van Jezus Christus, den zoon van David, den zoon van Abraham. Matth. I : I.

Ons heilig Evangelie begint met een Boek des geslachts, dat bij Abraham aanvangt en op Jezus uitloopt.

Door die ééne greep nu vat de Schrift heel de historie van ons menschelijk geslacht saam, als op Christus in Bethlehem uitloopende, en daarna weer van den Christus op Golgotha uitgaande.

Al wat van Adam tot aan de Patriarchen voorviel, dient slechts als voetstuk om er den Vader aller geloovigen op te plaatsen, en waar Abraham uit Ur der Chaldeën trekt, richt zich z het verloop der historie rechtstreeks op het Vrouwenzaad.

Zoo valt dus elk denkbeeld weg, alsof in de op elkaar volgende geslachten slechts een eentonige herhaling kwam van altoos andere menschen, die geboren wierden en stierven. Zoo moge het, om der zonde wil, in Afrika onder de negerstammen zijn, waar een menschenzee nu reeds eeuwenlang her-en derwaarts golft, zonder doel. Maar zoo was het niet bij dat deel van ons menschelijk geslacht, dat nog aan de vreeze Gods vasthield. Het geslacht, dat God vreest, heeft een historie. D. w. z. bij zulk een geslacht openbaart zich een plan, een raad Gods. Vandaar dat ook onze geloovige vaderen een geslachtregister voor hun Bijbel plaatsten. Iets waartoe de Schrift zelf hen uitlokte; want die Schrift zelf geeft ons en in Genesis voor het Oude, ën in Mattheus en Lukas voor het Nieuwe Testament, een Boek des geslachts.

Meer nog.

" Mattheus de Evangelist maakt er ons op­ g merkzaam op, dat er ook in dien stroom van levende wezens, dien we een historisch geslacht s noemen, niet maar de eentonige opeenvolging dt van vader en zoon is, maar ook zekere groepeering .

Abraham, David, en de Christus, ziedaar het drietal namen, waardoor die groepeering wordt aangeduid, terwijl de Babylonische wegvoering als een eigen insnijding in den loop der eeuwen ons den smadelijken val van het eens zoo roemruchtig geslacht aanduidt.

Zoo ontvangt ge den indruk, alsof al wat achter Abraham ligt, alleen strekte om Abraham er te doen komen; alsof al wat tusschen Abraham en David schuilt, geen ander doel heeft dan om David voort te brengen; en als of al wat voor, in en na David kwam, slechts als schaduw dienst doet, om het licht in den Christus Gods te doen doorbreken.

Zelfs heeft de Evangelist er lust aan, hierin zekeren rhytmus te brengen. Van Abraham tot David waren veertien geslachten. Daarom nu noemt hij uit Juda's koningen er ook slechts veertien op. En evenzoo veertien nazaten van Jechonia na de Babylonische ballingschap.

De pogiiig om het heilige zevental dubbel te nemen, is hier te doorzichtig om nog aanduiding te behoeven. En blijkbaar wil de Evangelist ons doen gevoelen, hoe de stroom van deze heilige geslachtlinie zich met drie breede golfslagen gelijkmatig van Abraham tot den Christus voortbewoog.

Alles strekkende, om te toonen, hoe in deze opeenvolging van geslachten niet de individuen die de één op den ander volgen, maar Gods bevel en raad met deze personen de historie maakt.

En vraagt ge, in welk licht de Evangelist nu dit Boek des geslachts voor ons plaatst, dan luidt het antwoord: Waarlijk niet in het licht van menschelijke grootheid.

Dat ziet ge aan drieërlei.

Vooreerst aan de vermelding van Thamar en van »haar die Uria's vrouw was geweest." Niet één grootsche, machtige daad wordt van Abraham of Jacob, van David of Salomo vermeld. Van al wat den mensch verhoogen kan, zwijgt dit Boek des %ti\& ch.\s geheel. Ma wat wel staat opgeteekend, zijn twee ontzettende menschelijke zonnen. Geheel in overeenstemming met de profetie die straks volgt, dat de Christus komen zou om zijn volk van zonden te verlossen.

En nu wordt niet de kleine zonde van een vergeten koning, maar wel de schrikkelijke afdoling van een Juda en de gruwelijke val van koning David nogmaals door dit Boek des geslachts vereeuwigd.

Zelfs wordt Bathseba's naam niet genoemd, maar heur gevaarlijke persoon aangeduid als de verleidelijke »die Uria's vrouw geweest was."

Ten tweede merkt ge de menschelijke kleinheid van dit geslacht aan de vele, nagenoeg ganschelijk onbekende namen, die er in voorkomen. Eilieve, wat weet ge van Esrom en Aram, wat zeggen u Azor en Achim? Wat belofte van grootheid voor den Christus liet er m die reeks van mannen, die gekomen en gegaan zyn, ons weinig anders achterlatende, dan de heugenis van hun allengs verbasterden

Immers ook hun namen zijn, door de tusschenkomst der Grieksche overzetting, allengs in de uitspraak bijna onkenbaar geworden. Hiskia heet Esekia, Perez is Phares geworden

Zelfs hun naam houdt geen stand.

Waar dan ten derde nog bijkomtj dat heel dit eens zoo roemruchtig en prinselijk geslacht van Abraham en David, ten leste in de Babylonische ballingschap geheel ondergaat, tot ge in de dagen van keizer Augustus prins Jozef in het vergeten Nazareth terugvindt, met een schootsvel voor de knieën en de houtschaaf is. de hand.

En terwijl nu zoo dit Boek des geslachts a de zonde en de verzinking in onbeduidendheid bij de kinderen der menschen doet zien, zoodat alleen Gods raad hen tot een geslacht saambindt en in hun geslacht een historie werkt, is nu dit de heerlijkheid, dat in dit geslacht de Heilige Geest van boven indaalt, en alzoo den Christus aan de wereld schenkt.

Hierin toch vindt dit Boek des geslachts eerst zijn ruste, dat de maagd Maria zwanger bevonden werd uit den Heiligen Geest.

Uit het patriarchaal geslacht kwam ten slotte niets. Wat in Abraham gewrocht was, wierdin Juda verzondigd, en wat in David herwonnen scheen, werd in David zelf met het schuim der zonde overdekt.

Zoo klimt dit geslacht niet, maar het zinkt.

Zinkt al dieper en al droever.

En al wat blijft is de Belofte Gods, die door alle vernedering en zelfversmading heen, dit uitverkoren geslacht verzeilen blijft.

Doch als het er nu op aankomt, toont de uitkomst, dat er in dit geslacht zelf niets was, waarom het wierd verkoren, en dat die verkiezing alleen doelde op wat er in gewrocht zou worden door God zelf; niet van beneden maar van boven; niet uit menschelijke kracht maar door den heiligen God.

Niet dit prinselijk geslacht van David had een vrucht van heil voor de wereld gedragen.

Integendeel, de stam van Isaï lag afgehouwen. Alleen zijn wortel school nog in de aarde. Er was geen tak en geen blad en geen bloesem meer aan.

En toch schoot er een scheute op uit de dorre aarde.

God kwam tot ons. Een maagd is zwanger geworden. En zoo ontving de wereld haar »God met ons", haar slmmanuël", haar Heiland, die haar redden zou van den dood.

Ook onder menschen pleegt men zulke geslachtregisters te maken. Men weet hoever zelfs een man als Bildcrdijk ten dezen in ijdelheid verliep.

We zeggen tot ydelheid.

Want natuurlijk op zichzelf is het goed en kostelijk, dat men zijn band aan het verleden eert, en waarde hecht aan wat ook in de dooreenstrengeling der geslachen ligt.

Maar de ijdelheid schuilt hierin, dat men zulke geslachtregisters bijna uitsluitend opmaakt, om aan te toonen van wat hooge familie men is, met wat groote historische figuren men verwant is, en in hoe hoogz oudheid men den oorsprong van zijn geslaeht kan nawijzen.

Dat kunnen dan anderen zoo niet. Zelf kan men het wel. En alzoo strekken die geslachtregisters om zich zelven uit te zonderen, als behoorende tot een soort hoogere familie.

En zoo nu moest het niet zijn.

In elk geslacht moest men een geslachtboom in zijn Bijbel hebben, en dat geslachtregister moest om Gods wil opgeteekend. Om Hem, voor wiens oog een daglooner niets minder is dan een prins uit koninklijken bloede; en wiens zorge gaat over de opeenvolgende geslachten van arm en van rijk.

Om het verbond Gods moest men zijn ge­ t slacht opteekenen, en dat Boek des geslachts de heugenis bewaren, niet meest van de hooge titels en kwartieren die menschelijke ijdelheid gevormd had, maar veel meer van wat Gods genade en Gods gunste gewrocht had, om zulk een geslacht geestelijk te verrijken, en, als zegen in het uitwendige, het van niets tot iets te maken.

Zooals thans die geslachtregisters zijn prikkelen ze meest den menschelijken trots en gaan ze buiten Gods bestel en de eere zijns naams om.

Zoo heel anders dan dit Boek des geslachts in Mattheus'eerste kapittel, waarin ge den mensch in zijn zonde en in zijn kleinheid van geslacht op geslacht nu eens ziet klimmen als er vreeze Gods was, en dan weer ziet dalen als de vreeze Gods week, om in het eind de hemelen te zien scheuren, en van den troon der genade het Heil te zien neerkomen, waardoor dit geslacht van Abraham en David Gods raad gediend heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Het Boek des geslachts”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1891

De Heraut | 4 Pagina's