Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wedergeboorte en Bekeering.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wedergeboorte en Bekeering.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZO> DiC; SAFDEELING XXXIII.

Jezus antwoordde en zeide tot hem: oorwaar, voorwaar zeg ik u: enzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het koninkrijk Gods niet zien. Joh. 3 : 3.

I.

Onze Catechismus handelt niet afzonderlijk van de Wedergeboorte en afzonderlijk van de Bekeering; maar vat beide stukken onder den éénen naam van Bekeering sadm. Men vergisse zich dus in de opvatting van de 33e Zondagsafdeeling niet. Want wel wordt er elders in den Catechismus meer dan eens van „wedergeboorte" gesproken, maar ze wordt nergens opzettelijk behandeld en uitgelegd; en al komt in Zondag 33 de naam van de wedergeboorte niet voor, de zaak is er wel terdege. Immers alle afsterven van den ouden en alle opstaan van den nieuwen mensch is ondenkbaar en onmogelijk, zoolang de mensch van nature dood in zonden en misdaden is, en de Heere nog niet dat wondere werk aan zijn ziel heeft volbracht, dat Hij hem overzette uit dien dood in het leven.

Dit sadm behandelen van de wedergeboorte en de bekeering onder het ééne hoofd van de „Bekeering" vindt nu op zich zelf niemand vreemd. Ook in het gewone leven pleegt men niet in de eerste plaats met zijn kinderen over hun ontvangenis en geboorte te spreken, maar wel over de wijze waarop ze het aldus ontvangen leven hebben te besteden. Aan hun ontvangenis en geboorte hebben ze niets toegebracht; dit is een voldongen feit; een afgeloopen jtaak. Daarover v.? lt dus niet met he(ii te redeneeren. Maar v/el komt tot heri de vraag, welke verplichtingen voor hen uit deze geboorte voorvloeien, zoo jegens hun ouders van wie ze het leven ontvingen, als voor de bestendiging van het leven, dat hun geschonken werd. En zoo nu ook moet men ©p geestelijk gebied niet in de eerste plaats spreken over de wijze waarop we het nieuwe leven ontvingen, als veel meer over de wijze waarop we dit ontvangen leven hebben te besteden; altoos natuurlijk in verband met onze verplichting jegens Hem, die ons dit nieuwe leven gaf; juist zooals een kind op zou houden kind te zijn, zoo het zijn verplichting jegens zijn vader uit het oog verloor. Bedenk toch wel, dat de Catechismus e& npractisck leerboek is, dat tot de gedoopte kinderen komt, om ze naar den eisch huns wegs te onderwijzen, en dat het juist daardoor minder voor de hand lag een afzonderlijke afdeeling aan den oorsprong van het nieuwe leven te wijden, waarbij het zaad der kerk toch volkomenlijk lijdelijk is, dan wel om het zaad der kerk, op grond van de onderstelde wedergeboorte, tot bekeering op te roepen, en hen te vermanen, dat ze deze bekeering niet als een op eenmaal afgedaan feit zullen beschouwen, maar in die bekeering zullen voortvaren alle de dagen huns levens.

Hiermee is echter volstrekt niet gezegd, dat het ook niet gewenscht en nuttig is, dat ook de zaak der wedergeboorte, in haar onderscheiding van de bekeering, steeds duidelijker in de gemeente Gods worde voorgesteld. De Heilige Schrift zelve gaat ons hierin voor. Ware het toch haar bedoeling geweest, dat we ons uitsluitend over de bekeering zouden bekom­ meren, zoo zou ze over de wedergeboorte qezwegen hebben; en niet (gelijk thans het geval is) onderscheidenlijk, niet ééns, maar telkens, op heel andere wijzetons de Wederge­

boorte, en op weer andere wijze de Bekéering hebben uitgelegd. Zelfs ligt het op ónzen weg, dit duidelijker en omstandiger te doen, dan onze vaderen dit in den tijd der Reformatie, en, op hun voetspoor, de latere godgeleerden gedaan hebben. Immers het kan kwalijk ontkend, dat de beide stukken van Wedergeboorte en Bekeer ing bij onze vaderen nog veel te veel in elkander loopen, en daardoor geen van beide tot genoegzame Schriftuurlijke helderheid zijn gebracht.

De oorzaak hiervan is niet ver te zoeken. Ze lag in den onjuisten vorm dien deze beide stukken allengs in de onderwijzing der Roomsch geworden Kerk hadden aangenomen. Ook nu nog verstaat zelfs een vrome Roomsche er niets van, als ge hem van Wedergeboorte spreekt; zelfs van Bekeering heeft hij zelden gehoord. Althans hij beschouwt ze allerminst als een levensquaestie die voor zijn eeuwige zaligheid beslist. En in Roomsche stichtelijke litteratuur, die anders van den mystieken kant soms veel innigs heeft, mist ge bijna altoos den in ons oog zoo onmisbaren eisch, dat alleen door de Bekeering, die uit de Wedergeboorte opwerkt, de toegang in het koninkrijk der hemelen kan worden ontsloten.

O.Ti u nu helder voor te stellen, hoe dit in de Roomsche kerk zoo liep, doet ge het best, met u eerst te herinneren, wat Rome van den heiligen Doop leert. Rome oordeelt namelijk, dat de heilige Doop de macht bezit, om ex opere operato, d. i. door de daad zelve van het doopcn, iemand de wedergeboorte aan te brenqen. Hiertoe zou men onder de Roomschen niet gekomen zijn, ? , !C*:2it Tiiat ^erst een t-cj.uste voorstelling omtrent het wezen der kerk ware ingeslopen. En daarom moet hier op deze leer over de kerk even , worden teruggegaan. Zeer terecht belijdt Rome op grond van de Heilige Schrift, dat er geen zaligheid Is buiten de ker|c van Christus, mits ge die kerk althans voorzooverre neemt als het Lichaam van Christus. Neemt ge toch QÏQ beide: e Kerk en het Lichaam van Christus, gelijk herhaaldelijk in de Heilige Schrift ook gebeurt, als één en hetzelfde, dan is het volkomen waar, dat de kerk „alleen zaligmakend" is, en dat ingelijfd worden in de kerk hetzelfde is als ingelijfd worden in Christus, en dus ook hetzelfde als overgaan uit den dood in het leven. Tot zoo ver liep dus alles wel, en was er op deze voorstelling niets af de dingen. Maar, en hierin school al het kwaad, als ge in dien zin van de kerk spreekt, moogt ge daarbij nooit denken aan de kerk in het zichtbare, maar moet ge altoos denken aan de kerk in het onsichtbare. Dit deed Rome echter niet. Rome bracht dit alles op de zichtbare, op haar kerk, op haar priesterlijke hiërarchie, als ecclesia represent tativa over, en kwam op die wijze tot de gedrochtelijke voorstelling, dat het ingaan in de gemeenschap der Roomsche kerk met de inlijving in Christus gelijit stond; en dat alzoo het opgenomen worden in deze kerk van Rome de eigenlijke wedergeboorte en de ingang tot de zaligheid was. En overmits nu de heilige Doop het middel was, waardoor deze band met de Roomsche kerk gelegd werd, leerde men dan voorts, dat het sacrament des Doopsels in de gemeenschap der kerk inleidt; alzoo inlijft in Christus; en derhalve de wedergeboorte teweegbrengt. '

Uit deze fout nu vloeide geheel de verdere omzetting van het leerstuk der Wedergeboorte en der BekesriT^-roort.

Vooreerst hh.tiooï, da.'*'./*'? ., cf^J^i'.vijs de Wedergeboorte opvattende, uiteraard er niet meer onder verstaan kon, wat de Schrift er mee bedoelt t. w. Een innerlijke omzetting van verstand en wil. Veeleer moest onder wedergeboorte verstaan worden een zoodanige instorting van genade, waardoor men alsnu bekwaam werd om het leven der kerk mee te leven en door het leven der kerk bewerkt te worden. De uitwendige kerk werd dan opgevat als een mystiek lichaam met een eigen levensbloed en eigen levensgeest; in dit lichaam ging men door het heilige Doopsel in, en zoo werd het leven dier kerk het leven van den gedoopte, en had hij aan dit heel andere leven deel.

Maar ten tweede volgde hier dan ook uit, dat de Wedergeboorte, die op zulk een wijs verkregen werd, volstrekt geen waarborg bood tegen verlies van de genade. En ook dit nu was geheel in strijd met de Heilige Schrift. Zij toch kent geen wedergeboorte dan een zoodanige die een onverliesbaat goed aanbrengt. Maar op Romes standpunt was dat niet vol te houden. Wierd toch de wedergeboorte niet zoozeer gezocht in een werk dat God zelf in het hart van den persoon tot stand bracht, ais wel in een opnemen van dien persoon in het werk dat God in zijn kerk had gewrocht, dan verloor hij natuurlijk alles weer, zoodra hij die gemeenschap met de kerk verbrak, of in zijn volgend leven diegem.eenschap niet in stand hield en niet realiseerde. Vandaar dat Rome van wedergeboren personen spreekt, die toch voor eeuwig verloren zijn.

En ten derde, en dit is voor ons tegenwoordig betoog de hoofdzaak, volgde hieruit eveneens, dat aan den aldus door het heilig Düupsel ker^SjiffS wedergeborene geen andere eisch kon gesteld worden, dan dat hij boete zou dobn voor zijn zonden en gelooven in het hem toebeschikte heil. Zoo is het dan ook uitgekomen, en als ge nu da handboeken der Roomsche "godgeleerden opslaat, zult ge datgene wat voor ons Wedergeboorte en Bekeering is, altoos behandeld vinden onder deze heel andere stukken de Poenitentia et Fide, d. v/. z. van de Boete en het Geloof. Van de verdere uitwerking dezer beide stukken naar Roomsche voorstelling moet hier natuurlijk worden afgezien. Het is ons thans er alleen om te doen, om duidelijk te maken, hoe het komt, dat het stuk van de Wedergeboorte en van de Bekeering in den tijd der Reformatie nog niet tot genoegzame helderheid was gekomen. Kn dit nu kan u niet duidelijk worden, zoo ge niet eerst opzettelijk kennis neemt van het feit, dat én de Hervormers én alle hun medestanders en volgelingen in die dagen, van kindsbeen al géconfijt waren in de geheel averechtsche voorstelling, alsof de wedergeboorte door den Doop tot stand kwam, en alsof bij het opgroeien van den aldus gedoopte in hoofdzaak niet anders te vorderen ware dan Boete en Geloof, Wat was toch natuurlijker, dan dat de toenmalige geloovigen, aan dien leervorm eenmaal gewend, er onwillekeurig in bleven voortleven, en aanvankelijk slechts een poging waagden, om aan deze Boete en dit Geloof een meer Schrifluurlijken plooi te geven. En zoo vindt men dan ook metterdaad, zoo bij Luther als bij Calvijn, en evenzeer bij onze oudste dogmatici, zooals Trelcatius, nog altoos een sterker of zwakker nawerking en navolging van deze verwarde manier van spreken. Zelfs zijn er Gereformeerde god­ geleerden, bij wie ge het stuk van wedergeboorte en bekeering ganschelijk niet behandeld vindt, maar al wat hierop betrekking 'heeft, nog r.ltooE oijJer Let oud hoojd:

Boete en Geloof ziet saamgebracni. Het kon niet anders of het moest onzen vaderen in de eerste tijden er vooral om te doen zijn, om den inhoud der leer te zuiveren, ook al hielden ze de oude wijze van voorstelling nog bij. Eerst van lieverlede kon dan later blijken^ dat bij den beteren inhoud deze oude voorstelling niet wel meer paste. En zoo eerst kon de dag geboren worden, waarop m.en ook in de wijze van voorstelling allengs andere paden zou kiezen.

Boete en Geloof waren oorspronkelijk zóó bedoeld, dat i". onder Boete verstaan werd de principieele verbrijzeling des harten, die dan ongeveer hetzelfde beduidde als wat de Catechismus noemt het afsterven van den ouden mensch; en dat 2". onder Geloof verstaan werd, die werking van het verbrijzeld hart, waardoor het er toe komt, om den Christus te omhelzen, en dus ongeveer: de opstanding van den nieuwen mensch.

Zoo verstaan viel er dus voor deze wijze van voorstelling wel iets te zeggen, want metterdaad, wie oprecht berouw heeft gehad en tot een oprecht geloof is gekomen, die is wedergeboren en heeft zich bekeerd.

Maar in de Roomsche kerk hadden deze begrippen van Boete en Geloof allengs een aanmerkelijke wijziging ondergaan. Doordien Rome in de principieele fout verviel, om alle gemeenschap van de ziel met God middellijk door de /è^^/è tot stand te laten komen, en diensvolgens de wedergeboorte tot een „geboren worden in de kerk" verzwakt had, moest ook het Berouw en het. Geloof allengs in kerkelijken zin worden opgevat. Wel ging dit niet opeens, en duurde het lange jaren, eer beide begrippen geheel verkerkelijkt waren, maar althans in Luthers dagen was deze verkerkelijklng volkomen tot stand gekomen, en was het Berouw de Boete of de kerkelijke Penitentie geworden, en alzoo in de Biecht opgegaan; terwijl het Geloof op gehoorzaamheid aan de kerk neerkwam, een gelooven niet in [God en in zijnea Christus, maar in haar. Natuurlijk niet alsof ze bedoelden, dat het geloof in de kerk voor het geloof in God en zijnen Christus in de plaats zou komen, maar zóó dat het geloof in God en in zijnen Christus alleen in de kerk kon werken; iets wat in de practijk feitelijk voor duizenden bij duizenden op een verloochenen van alle verborgen gemeenschap met het Eeuwige Wezen uitliep. Hiertegenover nu waagden de Hervormers de poging, om de t7«middellijke gemeenschap met het Eeuwige Wezen weer voor deze middellijke gemeenschap in de plaats te stellen. Niet meer de priester tusschen God en het hart; maar God de Heilige Geest rechtstreeks, zij het ook ten deele door het instrument der kerk, zijn werk in het hart der zijnen volbrengende.

Dit nu had vanzelf tengevolge, dat de aandacht der geloovigen meer dan vroeger op de Wedergeboorte werd gericht, als op een werk niet van de kerk, maar als een werk Gods. Ze verbraken daarom wel niet eiken band tusschen den Doop en de Wedergeboorte ; iets wat ook aiet mocht; inaar ze kwamen er tegen op, dat de wedergeboorte instrumenteel door den Doop zou tot stand .komen. Neen, de wedergeboorte was een rechtstreeksche daad van den Heiligen Geest in het hart van den zondaar. Nu rees echter de vraag, wanneer deze wedergeboorte tot stand kwam, en zoo ontstond de behoefte, om voor het werk der weder­ geboorte een andere tastbare aanduiding te vinden, dan Rome in haar Doop geboden had ; en zoo kwam men er toe, om nadruk te gaan leggen op de Bekeering. Eerst in de Bekeerftig toch kwam de wedergeboorte uit; eerst door de Bekeering merkte iemand dat hij wedergeboren was; en ook eerst door de Bekeering werd hij voor anderen als wedergeboren persoon openbaar. Dit nu deed beide begrippen allengs ineen vloeien. Het onderscheid tusschen beide sleet uit. En zoo kwam men er toe, om onder het stuk der Bekeering al datgene sa^m te brengen, wat én bij de wedergeboorte én bij de bekeering hoort, Aan den ouden leervorm gewoon, deed men dat nu aanvankelijk door nog altoos van Boete en Geloof te spreken, en alzoo het stuk der bekeering in twee deelen in te deelen. Al spoedig echter bleek het, dat deze indeeling wel juist was, maar de benaming van Boete en Geloof niet diep genoeg ging, om het wezen der zaak uit te drukken; en zoo is het geschied, dat reeds Ursinus en Olevianus, even na het midden der zestiende eeuw, deze oude benaming varen lieten, en duidelijkheidshalve spreken gingen van de Bekeering; en, ja, nog wel deze Bekeering in twee stukken bleven indeelen, maar die beide stukken nu met een anderen naam bestempelden, ze noemende: De af' ster ving van den ouden mensch en opstanding van den nieuwen mensch. Leid hieruit echter niet af, dat hiermee de oude leervorm reeds voorgoed week. Zelfs immers nog in de Synopsis purioris doctrinae, d, i. in het leerstellig handboek, dat de hoogleeraren Polyander, Walaeus, Rivet en Tbysius, kort na de Dordsche Synode uitgaven, ontbreekt nog zoowel een hoofdstuk over de Wedergeboorte, als een hoofdstuk over de Bekeering; en vindt ge daarentegen, nog bijna geheel in den ouden vorm, een hoofdstuk 32 over de Resipiscentie, d. i. over het Berouw, en een hoofdstuk 31 over het Geloof. Alleen, gelijk men merkt, in omgekeerde volgorde: eerst het Geloof en daarna de Boete; en ten andere de Boete verdiept in het Berouw,

Ongetwijfeld waren onze toenmalige godgeleerden hiermee op den goeden weg, Den inhoud van deze geloof stukken gaven ze juist en zuiver; en ook worstelen ze om een nieuwe wijze van voorstelling dier leer te vinden. Alleen maar, die nieuwe wijze van voorstelling was nog niet toi vastheid %^onx& a.. De ééne nam het zus, de andere stelde het zoo, . En wel drong men almeer van de Boete en het Geloof naar de Wedergeboorte en de Bekeering, maar men was er nog niet in geslaagd, om beide begrippen juist af te ronden, en in hun onderscheidene beteekenis scherp van elkander af te zonderen.

Dit merkt men dan het best, zoo men nagaat, op hoe velerlei wijs en in hoe velerlei zin het woord Wedergeboorte in onze Confessie, in onzen Catechismus en in onze Liturgische geschriften gebezigd wordt. De ééne maal wordt er onder verstaan die verborgen daad Gods, die, zonder dat wij het merken en zonder dat wij er iets aan toe of af kunnen doen, in het binnenste onzer ziel plaats grijpt. Een andermaal bedoelen onze vaderen er mede, wat wij de voortgaande heiligmaking noemen. En weer een ander maal is men eigenlijk eerst volkomen wedergeboren na zijn dood, als men door den dood der zonde is afgestorven. Ja zelfs noemt onze Confessie in Art. 24 ook datgene wedergeboorte, wat in engeren zin en bij juister onderscheiding de Bekeering is. Daar toch lezen we: „Wij gelooven, dat dit waarachtig geloove in den mensch gewrocht

zijnde door het geloove des Woords en de werking van den Heiligen Geest, hem wederbaart en maakt tot een nieuwen mensch en doet hem leven in een nieuw leven." Hier gaat dus de prediking en het gehoor van het Woord vooraf; daarop volgt het geloof; en eerst in dit geloof komt de wedergeboorte tot stand; en uit dit geloof volgt de heiligmaking. Wedergeboorte heet hier dus zeer stellig juist datgene wat wij thans de Bekeering noemen. Immers kleine kinderen, die jong sterven, en toch verkoren zijn, hooren nkt het Woord, en kunnen toch zonder wedergeboren te zijn het Koninkrijk Gods evenmin zien als wij. En dat zwevende nu wat eenerzijds in het gebruik niet het woord Wedergeboorte heerschte, heerschte anderzijds evenzoo in het gebruik van het woord Bekeer ing. Iets wat nergens sterker uitkomt dan juist in de Zondagsafdeeling van den Catechismus waaraan we thans toe zijn. Het is toch duidelijk, dat de eerst begonnen en straks ten einde toe doorgezette afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch, niet alleen de eigenlijk gezegde Bekeering in zich bevat, maar evenzoo de Wedergeboorte, die aan de Bekeering voorafgaat, als de heiligmaking die op de bekeering volgt. Feitelijk kan men dus zeggen, dat én het woord Wedergeboorte én het woord Bekeering in onze Formulieren van eenigheid, door elkandef, voor dezelfde zaak gebezigd worden; en dat wel met dien verstande dat beide woorden voorkomen zóówel ter aanduiding van de zaak zelve als om uit te drukken wat er de wortelen wat er de vrucht van is. En dat nu dit eenigszins verwarde gebruik metterdaad daaruit te verklaren, dat ze den leervorm, waarin ze opgevoed waren, niet konden overnemen, en toch ook niet geheel wilden loslaten, kan men aien in Ursimis' Schatboek Ed. 1736 II p. 211, waar de vijf benamingen, die bij de kerkvaders als gelijkluidend voorkomen, naast elkander worden geplaatst, als namen voor dezelfde zaak. T. w.: De renovatio, de regeneratie, de resiphcentia^ de conversio en de poenitentia, of in onze taal overgezet: de vernieuwing, de wedergeboorte, het berouw, de bekeer ing en de boete. Na welke opsomming Ursinus er dan rekenschap van geeft waarom hij het woord Poenitentia of Boete varen laat, en er de Resipiscentia d. i. de Verbrijzeling, of liever nog Bekeerine; , voor in de plaats stelt, omdat, zegt hij, de Boete ook bij diegenen voorkomt, die toch als Ezau en Judas verloren gaan; maar de echte Verbrijzeling of de Bekeering alleen denkbaar is bij de kinderen Gods.

KüYPEE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Wedergeboorte en Bekeering.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1891

De Heraut | 4 Pagina's