Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Als een kleed verouden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als een kleed verouden.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn.

Ps. 102 : 27.

Had de psalmist in onze dagen geleefd, hij zou nooit »hel verouden als een kleed" tot beeld gekozen hebben voor het ongemerkt vergaan van wat om zijn langen duur op ons den indruk maakt van altoos te zullen blijven.

Want, merk er wel op, dat «verouden als een kleed" past hij toe op het firmament.

»De hemelen", zoo zong hij, »zijn het werk uwer handen; die zullen vergaan; zij zullen alle als een kleed verouden."

Neem nu dat beeld in onzen tijd, nu almeer een ieder elk jaar »een nieuw pak kleeren", gelijk het heet, behoeft, en voor meer dan één zelfs één 'aar nog te lang is, om met hetzelfde kleed te loopen; en, natuurlijk op de hemelen toegepast, verliest dit beeld dan eiken zin.

Maar oor nu ruim een vijf en twintig eeuwen, toende psalmist leefde, dacht men over een kleed dan ook heel anders. Wie eenmaal volwassen was, kreeg in den regel maar één kleed voor heel zijn leven. Er een wisselkleed op na te houden, was weelde. En stierf iemand eer zijn oude dag gekomen was, dan droeg zijn zoon zijn kleed na hem.

Een kleed was in die dagen een lijfstuk.

De stof er van was taai en ijzersterk. En bij de vervaardiging werd minder op sierlijkheid dan op degelijkheid gelet. Ook versneed men de stof bijna niet, maar droeg het meer los otn het lijf en met een gordelriem om het middel vastgemaakt.

Ook destijds veroudde dus het kleed wel, maar ongemerkt. Den gewonen man zag men jaar m jaar uit altoos met hetzelfde kleed aan voor zich; en zelf spreidde men jarenlang akoos weer hetzelfde kleed over zich als men slapen ging, om het, als het morgen wierd, zich weer om het lijf te slaan.

Er scheen dus aan zulk een kleed geen eind te komen. En dat nu is het punt van vergelijking tusschen zulk een kleed en de hemelen die zich boven ons welven.

Want ook die schijnen er te zgn, om eeuwig te blijven.

En toch, ze zullen met blijven, getuigt de psalmist ons. Ook die hemelen worden oud, zonder dat wij het merken.

Eens zullen ook die hemelen versleten zijn, en ... dan zullen ze vergaan.

En dit nu geldt van al het zichtbare, en in onzen rijmpsalm is het geen fout, als het daar heet: »Als een kleed zal 't al verouden; niets kan hiier zijn stand behouden. Wat uit stof is neemt een end, door den tijd die 't alles schendt."

Want wel kan men preutsch-wetenschappe-Igk zeggen, dat niets vergaat, maar, ook al kondt ge al de stofdeeltjes weder bijeenbrengen, die jaar in jaar uit van zulk een kleed zijn afgestoven, daarmee hadt ge toch uw kleed niet terug.

En zoo is het ook met u, en met uw lichamelijk aanzijn, en met uw leven op aarde. Vergaan kunt ge wel niet, en zoowel uw ziel als uw lichaam zullen eeuwiglijk bestaan, hetzij in hemelsche weelde, hetzij, wat God verhoede, in helsche verschrikking; maar daarom gaat ^ dit uw aanzijn toch voorbij; verslijt toch het kleed van uw leven, dat in dit uw aanzijn voor u geweven was; en weet ge toch zeer wel, dat er na een vluchtig jongziya, straks een oudworden komt; dan een ȣrouden; en eindelijk een hier niet meer zijn.

En dat gaat voor u, dat gaat voor uw lichaam, voor uw zintuigen, voor wat ge hier uw leven noemdet, juist toe als bij zulk een Oostersch kleed.

Het verterings-en slijtingsproces heeft bijna ongemerkt plaats. Ge meent eiken morgen juist zoo op te staan als ge waart bij uw ter ruste gaan, en nogmaals geheel dezelfde te wezen, als ge weer gaat slapen. Zeer ernstige ziekte uitgezonderd, merkt ge dus niet, dat er langzame aftakeling plaats heeft, tot ge, nog eens een portret van u zelf van voor tien jaren in handen krijgende, plotseling ziet, hoe wezenlijk sterk en in het oog springend' de verandering was.

Stemt u dit nu somber? o, Het moet dit wel, zoo ge geen beter middel hebt, om u over dit verouden heen te zetten, dan opwinding en opschik.

Maar die somberheid maakt voor stille vreugde plaats, zoo met dit verouden van wat voor oogen is een vernieuwing van uw innerlijken persoon voor God gepaard gaat.

Zoo niet alleen uw kleed en uw zintuigen, maar ook uw zonden verouden, en het nieuwe jonge, jeugdige, eeuwige leven in u opspmit met telkens frisscher kracht.

Want wel gaat de zonde niet weg, eer ge sterft en in dat sterven uw heiligmaking ook onderwerpelijk in u en aan u voldongen wordt; maar wie zich waarachtiglijk tot God bekeerd heeft, kent toch bij ervaring het afsterven van den ouden mensch; en altoos daarmee gepaard gaande de opstanding van den nieuwen.

Dan smeult het booze vuur nog wel van binnen; maar de vlam slaat zoo niet meer uit.

We gaan er niet meer zoo bijzitten, om er ons aan te koesteren, maar pogen het veeleer te blusschen met onze gebeden. Zoo gaat dit vuur uit, en een ander vuur gaat voor God branden, het vuur van onze heilige geestdrift en van onzen ijver voor zijn heerlijken naam.

Dat hangt er maar van af, of ge het Eeuwige Wezen zelf tot uw deel hebt gekozen.

sAls een kleed, zingt de psalmist, zullen zelfs de hemelen verouden, maar.... Gij zult staande blijven: zij veranderen, maar Gij blijft dezelfde.'' En dan voegt hij er zoo schoon aan toe, dat juist deswege ook de knechten des Heeren een eeuwig heil bezitten, zoo dat zelfs hun zaad voor Gods aangezicht zal bevestigd worden.

En dit is natuurlijk. Is buiten God alles verkwijnend en verdwijnend, en kan Hij alleen zeggen: Ik ben Jehovah, Ik zal zijn die Ik zgn zal; dan is er ook noch in hemel noch op aarde vastheid en bevestiging te vinden, tenzij ge deel aan dat Eeuwige Wezen hebt, en zgn zaad in u blijft.

Op wonderbare wijze toont de Heere ons dit in wat Hij aan Israël in de woestijn deed, toen Hij maakte, dat veertig jaren lang het schoeisel niet versleet en het kleed niet veroudde.

Bp die het verslijtingsproces voor al het zichtbare verordineerd heeft, Hij kan het ook stuiten. Hij alleen. Stuiten ook voor u. En die genade overkomt u, als de nieuwe mensch in u niet slechts opwaakte, maar ook vernieuwd wordt van dag tot dag, tegen het verouden van al het zichtbare in.

Ook nu is het nieuwe jaar, dat komt, voor wie aan zijn God geen deel heeft, niets dan een illusie. Het is niet nieuw, maar komt slechts om onze eeuw eenjaar ouder temaken; en al weet ge niet, wat het in zijn, schoot bergt, dit staat toch vast, dat het in hoofdzaak slechts een herhaling van het oude zal wezen. Reeds de prediker te Jeruzalem leerde het ons: Hoe ook de vormen van het leven wisselen, er is niets nieuws onder de zon.

Maar wel kan dit nieuwe jaar een nieuw levensteeken zijn voor wie den weg kent'naar de Tente van Gods verborgenheid.

Onder Israël leerde God zijn volk zelfs bij elke nieuwe maan, die opkwam, metvreugdegeklank op de bazuin te blazen; en ook ons verrukt nog altoos dat feestlied op de nieuwe maan, dat we in Psalm 80 bezitten: »Opent uwen mond, eischt van Mij vrijmoedig, op mijn trouwverbond, al wat u ontbreekt, schenk Ik, zoo gij 't smeekt, mild en overvloedig."

En stelde de Heere dat reeds in voor een nieuwe maan-, hoeveel te meer voegt het ons, kinderen des Nieuwen Testaments dan niet, nu het een jaar geldt, in heilige vreugde ons hart tot onzen God en Vader op te heffen; en waar alles, ook aan ons, als een kleed veroudt, de heilige vernieuwingsgeduchte weer tot in het diepst onzer ziele te laten trillen.

Niet natuurlijk met het Pelagiaansche kunstje, dat altoos faliekant uitkomt, om, nu we weer met Januari beginnen, opeens onzondige menschen te worden. Och, eer de tweede Januari in de wereld is, heeft dat kunstje reeds uit.

Neen, maar de heilige vernieuwingsgedachte, om weer te vragen naar ons deel dat we aan God hebben en te onderzoeken, of de cederen de palmboom in ons wel waarlijk groeit.

Velen zijn in onze dagen zooveel meer met hun kleed, dan met sicA zelven bezig.

Volstrekt niet alleen de vrouw, maar evengoed de man, wil voor zijn kleeding alles in de puntjes hebben. Daar mag niets aan mankeeren. Soms schijnt het of er geen geld goed genoeg voor is, om de persoon in al sierlijker kleeding te presenteeren.

Maar hoe staat het met den persoon, die in dat kleed steekt? Wie let daarop? Wat doet men daarvoor? Wie bekreunt er zich om? En 'hoe dikwijls merkt de geestelijke kenner niet, dat in een [kostelijk gevoed lichaam, met een kleed van de beste snit omhangen, niets dan een jammerlijk vermagerde ziel huist, met een ineengekrompen hart en gehuld in de armelijkste lompen van egoïsme en zelfgenoegzaamheid!

Doch hieraan nu juist wordt Gods kind gekend, dat hij, ja, ook voor het lichaam zorgt, en een vijand van slordige kleeding is, maar dat toch de hoofdzaak voor hem blijft de voeding en de vernieuwing van het leven daar­binnen.

Niet altoos de oude knecht, maar gedurig nieuw in zijn God te worden. Vernieuwd m zijn geloof; nieuw in zijn liefde; gesierd met steeds nieuwe zegeteekenen van op zonde en wereld behaalde triomfen.

En nu, zoekt ge dit alzoo voor uzelven, ouders, past dan dit zelfde levensbeginsel toch ook bij uw opvoeding toe.

Want neen ze zijn zoo zeldzaam niet de moeders, die zich afsloven om te maken dat haar kinderen toch maar keurig voor den dag komen, en wier hart van genot zwelt, als ze heur zonen en heur dochteren in die fraaie kleeding uit zien gaan; maar die dan ook geen tijd overhouden, om naar de ziel van haar kinderen om te zien.

Dan denkt men, als ik maar voor de kleertjes zorg, zal God wel voor hun ziel zorgen.

Daar Jezus het u toch juist omgekeerd bevolen heeft: Zoek, (óók immers voor uw kinderen) eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al deze dingen, met name voedsel en kleeding, zullen u toegeworpen worden.

KUYPER

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Als een kleed verouden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1892

De Heraut | 4 Pagina's