Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Wet des Heeren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Wet des Heeren.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

ZONDAGSAFDEELING XXXIVa.

Dat den rechtvaardige de wet niet gezet is, maar den onrechtvaardige.

Zoo is dan de zedewet niet anders dan de wet voor ons leven, die bij de Schepping zelve in onze natuur is ingevlochten. Niet alsof Adam eerst geschapen was, en alsof eerst daarna in dien geschapen mensch zekere zedewet ware ingegrifr in zijn hart. Dat kan niet. Eenvoudig wijl het volstrekt onmogelijk is, dat er iets, wat dan ook geschapen worde, of het draagt tegelijk zijn levenswet is zich. Er ontstaat niet eerst een visch, om eerst daarna de wet van het zwemmen en het ademhalen door de kieuwen aan dit dier te gaven; maar zóó als het vischje uitkomt, zwemt het en haalt het op zoo wondere wijze adem onder het water. Niet anders is het met het vliegen van den vogel; want ook al ontwikkelen zijn vleugelen zich eerst langzaam, en al moet hij later pas leeren vliegen, toch is j ook de vogel, zoodra hij uit den dop van het ei komt, tegelijk op het vliegen aangelegd. Zelfs van menschelijke voortbrengselen, die op eigen beweging zijn aangelegd, gaat dit door. Er wordt niet eerst een klok gemaakt, en daarna in die klok de wet van haar gang ingebracht; maar, onder het maken zelf, is die klok er op ingericht, om naar die en die wet, als het goed zal zijn, zoo en zoo te loopen. En zoo nu is het ook met een stoomwerktuig, met een inrichting voor electriciteit, en zooveel meer. Altoos is de wet van leven en beweging tegelijk met de zaak zelve gegeven. En natuurlijk gaat dit ook voor ons eigen lichaam niet alleen, maar ook voor ons eigen denken zóó streng doorj dat er in ieders vleesch en bloed, en zoo ook in ieders denkvermogen een stellige wet gegeven is, die bepaalt hoe eenerzijds ons lichaam inrerlijijf bestaan, en hoe anderzijds onze geest denken zal, op strafte van óf onze; gezondheid te verderven, of met ons denken valsch te gaan. Op dezen gansch algemeenen regel maakt dan ook^ons zedelijk leven geen uitzondering. Ook het zedelijk bestaan, dat God ons inschiep, is zonder een daarin klevende zedewet eenvoudig ondenkbaar. En zoo kan het niet anders, of ook Adam moet, toen hij geschapen wierd, tegelijk met zijn zedelijk bestaan die zedewet als ing& chapen wet ontvangen hebben. Wie ^it anders 'voorstelt maakt van Adam een jÉa. elkaar gezet werktuig geen goddelijk creatuur.

Juist echter omdat deze zedewet in de Schepping zelve gegeven was, moogt ge u nooit voorstellen, dat Adam de Tien geboden zou hebben kunnen opzeggen. Daar had hij nooit van gehoord, en die zou hij nauv/elijks verstaan hebben. „Gij zult niet stelen, " had geen zin voor een mensch die nog geheel alleen op aarde was. „Gij zult niet echtbreken, " was een onbegrijpelijk gebod voor wie nog niet wist, dat er een vrouw op aarde zou komen. Hoe kon Adam valsch^ getuigenis geven, zoolang er niemand naast hem stond, omtrent wien of aan wien dit denkbaar was.' Wie het zich dus voorstelt, alsof Adam zich de Tien geboden door God ^heeft hooren voorzeggen, en ze toen God heeft nagezegd, vergist zich ten eenemale, en kan dus ook niets van het dusgenaamde proefgebod begrijpen. 5 Wat Adam ingescliapen was, was alleen 'het besef van verplichting, om zich in elke voorkomende omstandigheid in de juiste verhouding iot zijn God, zichzelf, zijn naaste en de wereld te plaatsen; en daarbij het vermogen, om bij elke omstandigheid die voorkwam de door God gewilde betrekking instinctief te besefifen. Juist zooals een kind niet uit een boek leert, " hoe het adem heeft te halen, maar vanzelf adem haalt, zoo ook was de zedelijke levensbeweging in Adam vanzelf werkend. Alleen doordien men dit voorbijzag, is dan ook het proefgebod zoo vaak misverstaan. Als ik de proef wil nemen, of een kompas goed werkt, is het volstrekt niet noodig, dat ik er een reis meê om de wereld doe, maar kan die verificatie op het meteorologisch of zeevaartkundig instituut afloopen. Als ik wil zien, of de gasleiding in orde is, is het voldoende zoo ik één pit laat branden. En zoo nu ook behoefde bij de proefneming met Adam niet heel de reeks der geboden of der zedelijke verhoudingen met Adam jdoorloopen te worden, maar was toetsing [op één enkel punt volkomen genoeg. 5 Immers in dat ééne punt lag de allesbeheerschende hoofdzaak: t.w. de bereidwilligheid om niet naar eigen goeddunken, , maar in onderworpenheid aan zijn God te bestaan, volkomen in. En juist naarmate nu de verzoeking bij dit proefgebod kleiner was, des te fijner werkte in Adam het zedelijk kompas. Als God de Heere Adam zijn vrouw ontnomen had, om de proef te nemen, of hij nu al dan niet morren zou, zou de verzoeking veel zwaarder, en daardoor de werking van de proef veel minder fijn geweest zijn. Nu daarentegen de proef te midden van het overrijke paradijs met een enkele boomvrucht genomen werd, was de proefneming zoo uiterst fijn, dat de allergeringste afwijking van den wille Gods aan den dag moest komen.

En vraagt men, waarom nu zulk een proefgebod bij 'smenschen zedelijk bestaan noodig was, daar toch soortgelijke proef niet genomen wordt bij onze ademhaling, of bij de levenswet van de plant, noch bij den loop der starren op heur baan, dan ligt de verklaring hiervan juist in den aard van het zedelijk leven. Al mag men toch ook het zedelijk leven wel vers^elijken bij het groeien van een boom, die vrucht draagt, toch mag het zedelijli leven nooit als een natuurproces worden opgevat. Wie dat doet, vernietigt het, en wordt zijns ondanks Pantheïst. Een gevaar waarop met name ook wel in Gereformeerde kringen mag gewezen, omdat het zoo vaak voorkwam, dat men, de vastheid van Gods raad verkeerd opvattende, ook zijn innerlijk leven zich voorstelde, als buiten alle wilskeus, zich ontwikkelend naar een vaste natuurwet. Men weet dan ook, hoe er herhaaldelijk allerlei secten onder ons zijn opgestaan, die zich hyper-Gereformeerd waanden, en die toch feitelijk haar levenskracht putt'en, niet uit Christus, maar uit Spinoza of een ander pantheïstisch wijsgeer. Neen, list zedelijk leven is en blijft juist hierdoor van alle natuurlijk leven principieel onderscheiden, dat het onze eigen medewerking vraagt, of tegenwerking als mogelijk stelt, en hierdoor onze eigen verantwoordelijkheid laat geboren worden.

Het best gevoelt ge den overgang tusschen dit bloot natuurlijk en dit hooger zedelijk leven, zoo ge bij uw lichaam onderscheidt tusschen die function, die buiten uw wil, vanzelf werken, en die andere functiën, die niet ^r-*-stand komen dan met uw wil, üw bloed vollirengt iijn rusteloozen omloop door uw aderenweefsel en de kamers van uw hart vanzelf, ongemerkt, zonder dat ge er over denkt. En zoo ook ademt ge vaak uren lang rusteloos in en uit, zonder dat ook maar de gedachte aan uw ademhalingswerktuigen in u opkomt. Maar zoo is het niet met uw voeding, uw kleeding, uw verwarming, uw beweging. Want wel bestaat er een absolute bepaling voor hetgeen uw lichaam in elk gegeven geval, in elk van die vier opzichten, eischt, om volkomen normaal te blijven; maar noch die voeding, noch die kleeding, noch die verwarming, noch die beweging gaat vanzelf. Dat alles moet van u komen. En omdat het van u moet komen, is het zeer denkbaar, dat gij de goddelijke wet van uw voeding niet nakomt; u op ongezonde wijze kleedt; u zóó verwarmt dat ge gevaar voor uw lichaam schept; en óf de noodige beweging nalaat óf uw lichaam zoo beweegt, dat ge een ongeluk krijgt en uw lichaam doodt. Tot op zekere hoogte echter volbrengt ge deze vier actiën bijna ongemerkt en als vanzelf. Ge eet dag aan dag, zonder u eigenlijk rekenschap te geven van wat ge in uw eten doet. Zoo ook kleedt ge u en zoekt ge bij koude de warmte op.

En met name uw loopen, hoewel op zich zelf een niet geringe kunst — zie dat maar aan een kind dat pas loopen leert — volbrengt ge ten slotte bijna even regelmatig, ongemerkt en vanzelf, als ge adem haalt met uw longen. Die meest gewone daden ten opzichte van ons lichaam vormen in dien zin dus zekeren overgang tusschen ons natuurlijk en ons zedelijk leven. Het zijn alle in zeker opzicht zedelijke daden, want IIMÜ. kan zich zóó voeden, zóó kleeden, zóó verhitten, en zóó onnadenkend cf moedwillig bewegen, dat men zondigt tegen het zesde gebod en toegeeft aan allerlei luimen en lusten. Maar in den gewonen gang van het leven worden toch bijna al deze daden als een vanzelfsheid volbracht, zonder dat óf het nadenken óf de wil er veel part of deel aan heeft, Aan deze soort daden, die op het terrein van ons lichaam liggen, sluiten zich dan tal van andere daden aan, die deels uit aandrift, deels uit usantie, ons evenzoo vanzelf afgaan, ook al liggen ze reeds geheel en uitsluitend op het gebied van het zedelijk leven. Zoo steekt ge onwilkeurig uw hand uit, als ge iemand ziet vallen. Als ge een bekende op straat tegen komt, groet ge hem vanzelf. Een kind dat de trap niet op kan, helpt ge. Als ge ergens brand in huis ontdekt, waarschuwt ge de bewoners. En zoo ware er een geheele reeks van daden te noemen, die we bijna even onwillekeurig en werktuiglijk verrichten, als we loopen met onze beenenen met onze longen ademhalen, en waarin toch feitelijk niets dan een zedelijke daad aanwijsbaar is. Tot ge dan ten slotte tot die reeks van hoogere en hoogst zedelijke daden komt, waarbij de natuur, de aandrift en de gewoonte bijna niets te zeggen hebben, en waarin elke actie vrucht is van een welbewuste rechtstreeksche wiiskeus,

En zeg nu niet, dat waar wilskeus beslist elk denkbeeld van een zvet vervalt, want ook dit berust op een misverstand, U is van Godswege voor uw longen de wet gegeven, dat ge de doodelijke koolstof zult uitademen, en de levendmakende zuurstof zult inademen. Houdt ge nu die wet, en 2orgt ge dat er ia \x^ vertrek zuurstof aanwezig is, en dat de koohtof zich verwijderen kan, dan ademt ge vrij en uw bloed blijft gezond. Maar ook, handelt ge in strijd met die wet van uw God, en is er geen zuurstof meer in te ademen, en kan de koolstof niet weg, dan doet ge dit niet straffeloos, maar dan stikt ge en sterft ge den dood. En zoo nu ook is er voor uw zedelijke ademhaling, als we ons zoo mogen uitdrukken, een zeer bepaalde levenswet van uw God gegeven. Stoort ge u daaraan nu en leefc ge daarnaar, dan blijft uw innerlijk zielsbestaan gezond en uw geestelijke levenskracht bloeit. Maar ook, stoort ge u daaraan niet, en gaat ge daartegen in, dan zult ge den dood sterven. Juist zooals God het tot Adam zei: „Ten dage als ge daarvan eet, zult ge den dood sterven."

Ook dit was geen wilkeurige straf, maar de aanwijzing van het noodzakelijk gevolg, dat uit de zedewet voortvloeide. Zoo moest het zijn. Het kon niet anders. Juist omdat de werking van de wet Gods onverbreekbaar en onverbiddelijk was. Kondt ge in een kamer, die met kooloxyde gevuld is, uw ademhaling een tijdlang staken, zoo zou het u geen kwaad doen; maar juist omdat de wet, die God voor uw ademhaling gaf, niet toelaat, dat ge uw ademhaling een tijdlang staakt, zoo jmoet ge adem halen, en juist door dat moeten ademt ge het doodelijke gas in. Daarom doodt ge dan ook u zei ven. Gij zelf ademt, en neemt door dat ademen den dood in u op. Ge wordt niet gedood, maar ge maakt u zelf dood. Juist wat we stikken noemen. En zoo nu is ook Adam 'ia het paradijs zedelijk gestikt. Ook de wet die God voor Adams zedelijk leven had gegeven, eischte, dat Adam zich door een geest die boven hem stond zou laten beheerschen. Toen hij dus niet wilde dat God die hem beheerschende Geest zou zijn, moest het Satan zijn. Geen derde was mogelijk. En zoo zoog Adam door het feit zelf, dat hij den Geest Gods afweerde, het gif van den geest van Satan in; en daaraan stierf hij. De wet Gods gaat dus altoos door. Alleen maar, gelijk de wet van uw ademhaling u, al naar gelang ge haar toepast, het leven of den dood brengt, zoo ook stelt die •wet Gods voor het zedelijk leven in haar toe-' passing altoos twee mogelijkheden, óf dat ze u ophoude, óf dat ze u verderve; maar ook als ze u verderft, doet dat Gods wet. Wie zondigt zet niet Gods wet opzij. Dat kan niemand. Neen, maar hij maakt, dat die wet Gods, die, goed toegepast, hem door haar werking redden zou, hem nu, verkeerd toegepast, door haar niet te stuiten 1 werking, doodt. Ze is als een vuur, dat, Igoed gebruikt, u koestert, maar ook, verkeerd gebruikt, u zengt en u verteert, Voor wie de rekenkunde verstaat, kan men dit ook zoo zeggen, dat een reeks die met 3 opklimt, naar de wet die in die reeks ligt, zoowel met 3 klimt als met 3 daalt; zoodat die inklevende wet mij of leidt tot + 3» + ö, - f-9 eaZ'» oï ook tot o, — ^3, - ^6, — 9. Het gaat ook in uw zedellijk leven vooruit of achteruit; maar én die achteruitgang én die vooruitgang gaat niet wilkeurig, maar naar den eisch van Gods wet. Ge moet óf vooruit naar oneindige gelukzaligheid, óf achteruit naar oneindige rampzaligheid. De wet drijft altoos. Ze laat u nooit los. Omdat ze de ingeschapen wei. van uw zedelijk bestaan is, nooit aan haar ontkomen;

Ligt het nu zoo met de zedewet, die aan Adam was ingeschapen, dan volgt hieruit aanstonds, dat de Tien geboden niet een eenvoudige afdruk van die zedewet zijn, maar een zeer speciale formuleering ervan. En zulks niet alleen in dien zin, dat die Tien geboden, in dien bepaalden vorm, alleen voor het volk van Israël, in die bepaalde periode golden; maar ook, inzooverre de Tien geboden ons de zedewet geven, gelijk die niet in het paradijs gold noch in den hemel kan gelden, maar uitsluitend geldt tegenover zondaars. Wat de apostel zegt: „7V/> / den rechtvaardigen is de wet gesteld maar den onrechtvaardi^en, " is in zijn brief aan Timotheus wel eenigszins anders bedoeld, maar rust toch op dezelfde grondgedachte. Bovendien de vorm zelf van de Tien geboden ontslaat ons te dezen opzichte van verder bewijs. Het zou geen zin hebben in den hemel tot iemand te zeggen: „Gij zult niet stelen." En ook op aarde zou dit verbod een ijdele klank zijn, indien de neiging, die in het rechtstreeksch stelen, het sterkst uitkomt, niet van nature in het menschelijk hart aanwezig was. Bijna in alle de Tien geboden, wordt niet iets geboden, maar meer verboden, en zoo we dus van Tien verhodtn, in plaats van Tien jg'eboden spraken, zou de uitdrukking wel zoo juist zijn. Want het is wel zoo, dat het Vierde gebod de heiliging van den Sabbat gebiedt, maar toch eigenlijk is het: „Gij zult dien dag geen werk doen, " in dit gebod aan Israël het kenteekenende. En wat het Vijfde gebod aangaat, verlieze men niet uit het oog, dat dit tot de kinderen gericht is, en bij kinderen begint het gebod altoos positief, om hun den weg te wijzen, waarop ze gaan zullen, om eerst, bij afwijking of tegenstreving, in het negatieve om te slaan.

Zonder overdrijving mag men dus zeggen, dat de Wetgever van Sinaï spreekt tot menschen, van wie Hij weet, dat de neiging tot alle kwaad in hen aanwezig is, en stellig in allerlei boosheid uit zal komen, indien er geen verbiedende wet komt, die het kwaad stuit. Zoo zijn dus de Tien geboden niet de zedewet van den reinen onzondigen mensch, maar de formeele zedewet voor den zondaar. De mensch die zondaar werd, heeft een soort zedelijk leven tot aanzijn geroepen, dat tegen de zedelijke wet des menschen ingaat. Zooals bij bestaat en leeft, heeft God niet gewild, dat hij bestaan en leven zou. De ontwikkeling van zijn persoon is niet geklommen tot + 3, + 6, - f-9 enz., maar is in haar tegendeel omgeslagen, van plus naar minus, en nu gedaald tot — 3, — 6, — 9 enz. Hierdoor nu is een door God niet gewilde zedelijke existentie opgekomen. Er ontstond door de zonde in Gods schepping een wereld van neigingen, overleggingen en daden, die er niet zijn mag, die weg moet, die Hij vloekt en waartegen Hij toornt. Immers de toorn Gods is niet anders, dan dat zijn Godde'ijke kracht en majesteit, die inwerkt tegen hetgeen Hij niet

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Wet des Heeren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1892

De Heraut | 4 Pagina's