Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Van niemand kunnen genezen worden”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Van niemand kunnen genezen worden”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En eene vrouw, die twaalf jaren lang den vloed des bloeds gehad had, welke al haren leeftocht aan medicijnmeesters te koste gelegd had, en van niemand had kunnen genezen worden. Luk. 8 : 43.

Er staat in de Heilige Schrift een hard woord voor onze dokters, en dal nog al door een dokter zelf geschreven.

Ge weet toch, Lukas, de Evangelist, was arts van professie; en toch aarzelde hij niet van de vrouw, die den zoom^van Jezus' kleed aanraakte, deze korte historia morbi\.& boeken: Zij was eene vrouw, die twaalf jaren lang den vloed des bloeds had gehad; die om baat te vinden al haar leeftocht aan de medicijnmeesters te koste gelegd had; en die van niemand had kunnen genezen worden.

Markus, die geen dokter was, licht nog een tip meer van den sluier op, en voegt er in Mark. 5:26 bij, dat niet alleen al haar geld verdokterd was, maar dat ze bovendien veel geleden had van de medicijnmeesters, en dat haar bittere kwaal in plaats van beter erger was geworden. Er staat toch letterlijk, dat ze een vrouw was, »die veel geleden had van de medicijnmeesters, en het hare daaraan te koste gelegd had, en geen baat had gevonden, maar met welke het veeleer erger geworden was."

Voor onze artsen harde, maar niettemin kostelijke woorden; die wel geschikt zijn, om een dokter, die bij God en zijn Woord leeft, tot bescheidenheid en deernis te stemmen;

Want wat hier staat, komt nóg voor.

Nóg zijn er kranken, die heel wat verdokterden, zonder dat ze baat vonden, en met wie het, in weerwil van de pijn, die ze hadden uitgestaan, niet èeter, maar erger was geworden.

En ook, al neemt ge nu dat laatste, als altoos zeldzaam, er af, dan nog blijft het een niet zeldzaam, maar gedurig voorkomend feit, dat wie lijdt, veel aan de medicijnmeesters te koste legt, en toch van niemand kan genezen worden.

Telkens staan onze artsen machteloos tegenover veel pijn en doodsgevaar.

De geheimzinnige plage, die ook nu rondwaart, toont het opnieuw. Ze gissen, ze tasten, maar feitelijk staan ze voor een mysterie.

En hierin steekt nu geen schande, noch vermindert het onze waardeering voor hun kunde, als ze wel genezen.

Maar wat er wel in steekt is een vermaan aan al wie arts is, om niet te hoog van zijn kunst te denken; en evenzoo een vermaan voor al wie lijdt, om in.zijn dokter geen god te zien, die zijn genezing in zijn hand zou hebben.

En dit vermaan is verre van overbodig.

_ Telkens toch hoort ge artsen, én hoogleeraren m de geneeskunde, én geneeskundige raden, optreden met een autoriteit en spreken op een apodictischen toon, alsof hun inzicht onfeilbaar en hun medicgn alvermogend was.

Ze bazelen van een »officieele wetenschap" en roepen den sterken arm der Overheid in om die u op te leggen. '

In hun gasthuizen ontsluiten ze een soort tempels, waarover een sprake uitgaat, als ware er alleen heil te vinden.

En treden ze de woning van den kranke binnen, dan hoort men ze niet zelden orakelen op een toon, alsof het leven van den lijder niet in Gods macht maar in hun hand was.

En terwijl alzoo in den kring onzer artsen zoo bijna niets te bespeuren valt van het besef hunner diepe afhankelijkheid van God den Heere, vindt ge onder de lijders en lijderessen niet dan bij uitzondering personen, die wezenlijk in hun krankheid op God betrouwen, en in den arts niets zien dan een «instrument in Gods hand."

Vooral wie geld heeft, en door dat geld de hulp van de knapste dokters en professors kan afdwingen, of ook naar badplaatsen en zachter streken kan reizen, verkeert meestal zoo sterk onder den indruk, dat een dokter alles kan en alles moet genezen, dat ze in hun arts een soort god zien, en op hun arts toornen, zoo de kwaal niet wijken wil.

Toen onlangs de roep uitging dat zekere Dr. Koch te Berlijn een geneesmiddel tegen de tering had uitgevonden, werd deze arts letterlijk vergood. Vergood door de teringlijders, die in treinen vol naar Berlijn stoomden, en vergood door de Overheid, die reeds aanstalten maakte, om een tweede soort vaccinatie in te voeren.

De zieken denken niet om God, maar wachten alle hulp van de medicijnmeesters, en zij zijn het, die door hun ongeloof maken, dat de dokters zich als halve goden gaan gedragen.

En zelfs belijders van den Christus doen, lang zoo zelden niet, aan die ongeloovige doktersvereering meê.

Zal men deswege nude geneeskunde verachten, en, gelijk sommigen dit poogden, buiten den arts om, door handoplegging, door zalving of door gebed gaan genezen ?

Jezus zegt het anders. Zijn uitspraak was: »De kranken hebben den medicijrimeester van noodeP

Bovendien, de verschijning van den Christus bracht ons ook op dit terrein een gave Gods. In de wereld buiten den Christus is de geneeskunde nu nog zeer achterlijk. Zie dat maar aan China, op Java, in Afrika, en waar niet al.

Alleen in ddt deel der wereld, dat gedoopt wierd, is de geneeskunde tot hoogere ontwikkeling gekomen; en veilig mag gezegd, dat, zoo de Christus niet gekomen ware, ook de geneeskunde nooit zou geworden zijn, wat ze thans is.

Zeer groot is dan ook de gave, die uit Goddelijke ontferming, om veel lijden te verzachten, in de thans zoo rijk ontwikkelde geneeskunde, aan de gedoopte natiën geschonken is.

Die gave te willen verachten, ware dus niet godvruchtig, maar een tekortschieten in de dankbaarheid, die we Gode schuldig zijn.

AUeen maar, zoomin uw brood u voedt, zoo God u dat brood niet zegent, evenmin baat u de geneeskunde, zoo God de Heere den arts niet leidt en zijn zegen op de artsenij schenkt.

En waar deze eenvoudige, kinderlijke waarheid door arts en door patient uit het oog wordt verloren, daar wordt »de gave Gods" tegen God en om van Hem af te zijn, in plaats van tot zijn eere gebruikt.

Klaag dus niet uitsluitend over de onvroomheid van onze artsen, hoeveel grond er voor klacht ook over het materialisme van zeer vele medicijnmeesters zijn moge.

K Nooit toch kunt ge het feit wegnemen, dat juist de patiënten door hun ongeloof de artsen zoo ongeloovig gemaakt hebben.

Onze artsen wandelen van ziekbed naar ziekbed, en vonden ze nu in den regel hun patiënten, met hun omgeving, in die eenvoudig vrome stemming, die voor de ziekenkamer het beste aroma is, zoo zou een dagelijksch verkeeren in zulk een omgeving ongemerkt op hun eigen stemming inwerken.

Maar juist dit ontbreekt zoo veelszins.

In tal van kringen lacht men over alles heen. Zelfs waar iemand doodgevaarlijk ziek ligt, mag met den kranke meestal niet over zijn sterven gesproken worden.

We zijn overtuigd, dat als ge zelf dokter waart, en ge uw twintig a dertig visites hadt afgelegd, het u treffen zou, hoe op de meeste ziekenkamers bijna elke uiting van een vromer gemoedsstemming bij den kranke, en bij wie hem verplegen, ontbreekt.

En zelfs zijn er Christenhuisgezinnen, waar anders wel met onzen Vader in de hemelen gerekend wordt, maar die als de dokter komt, zich aanstellen, als moest ter wille van den dokter alle besef, dat die kranke niet maar een zieke romp, maar een ziek mensch is, zorgvuldig onderdrukt.

Zeker, er zijn ook andere oorzaken; maar stellig hebben de patiënten een niet gering deel aan het ongeloof onzer artsen.

Kon nu een arts alles genezen, dan zou hier nooit een keer in komen.

Als een mensch de keus heeft, om tot het creatuur of tot zijn God zijn toevlucht te nemen, kiest hij van nature altoos het creatuur, zoo dat creatuur maar helpt.

Merk dat in uzelven maar op bij al die krankheden, waartegen een probaatj kruid gevonden is.

Dan dankt bijna niemand zijn God.

Maar nu er nog dag aan dag patiënten zijn, waar de artsen machteloos bij staan, zoodat ze toch sterven; en er nog gestichten vol met ongeneeslijke zieken zijn; en er telkens epidemieën rondwaren, waar de kunst bij te kort schiet; nu ligt juist in dat droeve feit: dat zoo velen niet kunnen genezen worden, het medicijn tegen het ongeloof. Een zeer bitter medicijn, dat vroeg of laat op het graf van een iegelijk onzer wast.

Dan gaat naar dat graf nog wel de herder, maar niet de arts mee. Eenvoudig omdat die herder van een medicijn ook tegen den dood weet, en de arts in het sterven van zijn patient de grens vond van zijn macht.

Maar zal het in onze ziekenkamers, zal het in onze ziekenhuizen, zal het op onze sterfbedden, zal het op onze graven beter worden, versta het dan o, volk des Heeren, dat gij allereerst, en gij allermeest een einde hebt te maken aan die dorre geloofloosheid, waarmee tijden van krankheid zoo vaak in* uw eigen kringen doorleefd worden.

Uw geloof moet koninklijk, moet in Goddelijke glorie ook op en bij het ziekbed weer gaan schitteren.

Niet enkel dat geloof, dat om genezing van de krankheid en redding van den dood vraagt, en dientengevolge, zoo er genezing kwam, straks weer doodbloedt.

Neen, maar dok, ja bovenal dat vrome, dat teedere, dat innige geloof, dat elke krankheid met zijn God doorleven doet, en ook uit pijn en doodsangst winste trekt voor eeuwig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Van niemand kunnen genezen worden”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's