Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De leeuw uit zijn haag.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De leeuw uit zijn haag.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De leeuw is opgekomen uit zijne haag, en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijne plaats om uw land te stellen in verwoesting; uwe steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone, Jeremia 4:7.

God de Heere in zijn Woord waarschuwt u tegen uw vijand.

Daar lacht ge dan eerst om.

Hoe zoudt gij een vijand hebben? Gij, die geen kind kwaad doet; haast te vriendelijk voor alle menschen zijt; en die bijna nooit anders dan vriendelijkheid van menschen ontmoet.

En toch blijft God roepen, en blijft zijn Woord het u aanzeggen: Ge hebt een vijand. En dat niet maar een vijand, die u niet lijden mag. Neen, een doodvijand in den diepsten zin des woords, die moordzuchtig op u loert, en niet aflaat, eer het hem gelukt is, u in zijn macht te krijgen.

Maar gij ziet dien vijand niet. Gij merkt er niets van. Als het waar was dat ge een vijand hadt, zoudt ge hem toch •noeten kennen.

En nu vraagt de Heere: Is dat waar? Gaat dat door?

Of is dan de slang, die, schuifelend langs den rand van het bosch, op den eenzamen reiziger toeschiet, zich om hem kronkelt en hem smoort, niet de vijand van dien reiziger, ook al had hij niets van die slang gemerkt, en al had hij aan die slang nooit iets in den weg gelegd ?

Gaat er dan van heel de dierenwereld niet één sprake uit, dat bijna elk dier zijn vijand heeft?

Is niet de havik de vijand van de duif, de nachtuil van de muschkens, de gier van het lam, en de spin van het vliegje ?

En merkt ge niet, hoe in die dierenwereld elk dier zijn vijand keut?

Of zaagt ge dan nooit hoe de duiven in haar til slopen, als er hoog in de lucht een havik zwirrelde, dien gij niet eens bespeurd hadt? Hebt ge nooit gezien, hoe de musschen opeens in het loof van een boom gaan schuilen als er een sperwer aan komt vliegen?

En ligt daarin dan geen les ook voor u, dat ook gij, als mensch, evenzoo uw vijand hebt; dat ook gij geestelijk bij instinct uw vijand kennen moest; en dat ge evenals die musschen, in het lover moest vluchten, zoodra die vijand nadert?

Ge kent toch dat schriklijke zeggen van den apostel: »De duivel gaat om als een brieschende leeuw, zoekende wien hij verslinden kan."

En de man, die dat zei, wist er van te spreken.

Jezus had Petrus gewaarschuwd, dat er in het geboemtc van Gethseraané, dat er achter

de deuren van het paleis van den hoogepriester een vijand voor hem school.

Maar Petrus had het niet geloofd. Hij had dat waarschuwend woord van den Heere in den wind geslagen. Hij, de trouwe, de moedige Petrus, zou zijn leven voor Jezus zetten.

En nu, een uur of wat later, heeft deze vijand Petrus reeds geheel in zijn macht. Hoor maar hoe hij liegt, en Jezus verloochent, en er een vloek en een bezwering aan toevoegt.

Als Jezus toen niet voor Petrus gebeden had, was Petrus weg. geweest; en alleen het gebed van Jezus heeft hem behouden.

Toen liet Satan Petrus weer los, en ontkwam de onvoorzichtige discipel met een gapende wonde in zijn ziel, en weende o, zoo bitterlijk.

En m die tranen was zijn behoud.

En toen heeft de Heilige Geest juist dien Petrus gebruikt, om het aan de kerk aller eeuwen toe te roepen; Zie toch toe, zie toch om u. Vertrouw die haag niet. Achter die haag loert uw vijand. Een brieschende leeuw, die zoekt wien hij kan verslinden.

Opmerkelijk.

Menschelijke phantasie heeft ook een beeld van Satan geschetst. Een afzichtelijk beeld met bokspooten en met hoornen. Juist geschikt, om u te doen denken: »Zoo'n wezen zie ik nooit, " en u daardoor alle bedachtzaamheid tegenover dien vijand uwer ziel te doen verliezen.

Maar zoo doet God in zijn Woord niet.

Als God u een indruk van Satan wil geven, vraagt Hij u, of ge wel eens een leeuw hebt gezien ? Dat prachtige dier, waaruit u majesteit en kracht tegenstraalt; en waarvan maar één ding'jammer is, dat hij zoo vreeselijk brult en verscheurt wat hij in zijn muil krijgt.

Welnu, zulk een prachtig creatuur is ook Satan. Eens een hoofd onder de engelen Gods. Een geest boven alle geesten. Een pronkstuk uit de schepping Gods. Maar nu razend, nu wild geworden. Nu ter prooi aan ongekenden hartstocht. Zich keerende tegen zijn God, en zich keerende tegen al Gods lieve kinderen. Daarom is juist de leeuw voordien gevallen engelenvorst een zoo sprekend beeld. Kondt ge den leeuw geheel tam maken als het paard, hem zijn razernij en zijn hartstocht ontnemen, wat sieraad van uw leven, wat schoonheid op onze straten zou hij zijn. Maar ge weet beter.

Hoe prachtig hij den kop ook opzet enzijn manen schudt, ge kunt hem geen oogenblik vertrouwen.

Alleen als hij achter tralies zit, kunt ge hem veilig aanstaren.

Kon hij losbreken, ge zoudt eens zien, hoe dat majestueuze dier uw vijand was, en niet rusten zou, eer hij zich dronken kon drinken aan uw bloed.

En nu bij een leeuw weet ge dat, en gelooft een ieder het.

Als er in het leeuwenhok ook maar iets aan de tralies begon te kraken, zoudt ge eens zien, hoe alles plotseling op de vlucht rende voor zijn leven.

En als ge op uw eenzamen tocht een bosch door moest, en een herder kwam u tegen, en zei u: »Ge moogt wel op uw hoede zijn, want er gaat in dit bosch een leeuw om, zoekende wien hij mag verslinden, " zeg zelf zoudt ge dien herder dan niet danken voor zijn waarschuwing, en ijlings terugkeeren op uw schreden, voelende hoe het andefs licht met uw leven gedaan was?

Maar als nu de opperste Herder uwer ziele u precies evenzoo waarschuwt voor den duivel^ die als zulk een brieschende leeuw rondsluipt, dan slaat ge dat woord in den wind, dan gelooft ge uw Herder niet, en waagt u roekeloos op het gevaarlijk pad van uw vijand.

En waaraan ligt dit nu anders dan dat de leeuw achter, de haag loopt, en gij daardoor niets van Satan ziet?

Als ge hem zaagt; als ge ook maar even een indruk van zijn ontzaglijke verschijning kondt hebben, o, schrik en beving zou u bevangen, en ge zoudt in uw doodsangst geen voet durven verzetten.

Maar de duivel houdt zich schuil, de leeuw loert achter de haag, en nu ziet ge niets voor u en niets om u, dan het vriendelijk pad, en die groenende haag, en de vertrouwelijke mal va, die haar bloemkelk tusschen de doornen van die haag heeft heengevlochten. En zoo vervolgt ge argeloos uw weg en drentelt, zonder kwaad te vermoeden, den boschrand af.

Vader had wel gewaarschuwd en gezegd: Kind, denk om den leeuw achter de haag.

Maar gij waart te luchthartig om er geloof aan te slaan.

Vader was ook zoo zwaartillend.

En hoelang duurt dat nu?

Juist zoolang tot de leeuw het oogenblik gunstig acht en, vijftig passen voor u, opeens uit zijn haag te voorschijn springt.

En dan versteent ge van schrik.

Vluchten baat niet. U verweren kunt ge niet. De haren rijzen u te berge. En zooals die brullende leeuw daar voor u staat en den muil tegen u opspert, is er maar één schrede tusschen u en den dood.

En hoe dikwijls heeft Satan nu datzelfde looze spel niet reeds met een jong man of met een jongedochter gespeeld!

o, Voor hen was geen gevaar. Satan zou hen nooit deren kunnen. Tot ze opeens, in de ziel verscheurd, ter neer lagen, met een wonde in het hart, die, als er geen Heiland was, nooit zou kunnen genezen.

Maar, God zij lof, er is een Heiland. Een Heiland die zijn Petrus nooit begeeft en nooit verlaat, ook al viel hij door eigen roekeloosheid in Satans klauwen.

Deze Herder is geen huurling. Hij is de goede Herder. En die goede Herder stelt zijn leven voor de schapen.

Als ge nu maar in dat bange oogenblik, als Satan u op den grond geworpen heeft, en u den klauw op de borst zet, geen geloof slaat aan zijn helsche influistering, dat er voor u geen redding meer is.

Ja, altoos nog redding, zoolang ge nog adem haalt; zoolang God u nog niet opriep. Altoos nog redding omdat die leeuw, die van achter de haag uitschoot en zich op u wierp, wel vreeslijk is, maar niet te vreeslijk voor Hem.

David versloeg den leeuw, en vóór hem Simson. Alles heilige zinbeelden, totdat Messias zelf kwam, en in de woestijn dezen leeuw, de^en Satan opzocht, met hem worstelde, en overwon.

En daarom wanhoop nooit. Blijf nooit in uw zonde liggen. Roep, als Satan u zó6 dreigt te verslinden voor eeuwig, als in zijn moordend aangezicht, uw Jezus aan.

Heere Jezus, ontferm u mijner!

En op dat roepen zult ge het zien, dat de leeuw u loslaat en weer achter zijn haag terug kruipt.

En dan ligt ge daar wel met de schrijnende wonde in uw ziel. Met zelfverwijt en o, zoo bitter naberouw.

Maar ook voor die wonde is ^j? '^f»2 balsem. Balsem die onfeilbaar geneest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„De leeuw uit zijn haag.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's